ECLI:NL:RBGEL:2020:6512

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
05/880859-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, geboren in 1980. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier is geschat op € 98.880. De procedure begon op 28 mei 2020, waarna het onderzoek ter terechtzitting op 5 november 2020 is behandeld. De veroordeelde was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.S. ter Haar. De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft tijdens de zitting volhard in zijn vordering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde samen met een medeverdachte € 98.880 heeft weggenomen bij een bank. De verdediging heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat vrijspraak is bepleit voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, gebaseerd op een eerder vonnis waarin hij is veroordeeld voor het witwassen van € 15.480,13. De rechtbank heeft vastgesteld dat het contant uitgegeven geldbedrag van € 15.480,13 afkomstig is van misdrijf, en dat er geen verifieerbare verklaring is voor dit bedrag.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde veroordeeld tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 309 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880859-17 (ontneming)
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde](hierna: veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsvrouw: mr. L.S. ter Haar, advocaat te Harderwijk.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op
€ 98.880,--.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 28 mei 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt. Het onderzoek is vervolgens geschorst.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De vordering is laatstelijk op 5 november 2020 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is veroordeelde verschenen, bijgestaan door mr. L.S. ter Haar, advocaat te Harderwijk. Het onderzoek is op 19 november 2020 gesloten.
De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat veroordeelde samen met betrokkene [betrokkene] € 98.880,-- heeft weggenomen bij de [bank] in [plaats] . De officier van justitie heeft gevorderd dat dit verkregen voordeel pondspondsgewijs aan veroordeelde en betrokkene [betrokkene] wordt toegerekend en dat veroordeelde aldus wordt veroordeeld tot betaling van € 49.440,--.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens de verdediging kan de vordering niet worden toegewezen bij vrijspraak voor het delict waarop de vordering ziet.
4.3
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennis genomen van het op 3 december 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis, waarbij hij is veroordeeld voor het witwassen van € 15.480,13 in de periode van 1 november 2016 tot en met 13 juni 2017, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de
bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de ontnemingsvordering op ‘de dagvaarding’ in zijn geheel. Dat de rechtbank veroordeelde heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 neemt niet weg dat het voordeel dat is verkregen uit het tenlastegelegde en bewezenverklaarde onder feit 2 kan worden ontnomen.
De bewijsmiddelen
Op 13 juni 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres] (
opmerking rechtbank: dit betreft het woonadres van verdachte). In de keukenlade van het keukenblok zijn meerdere aankoopnota’s aangetroffen die cashbetalingen betroffen, waaruit volgt dat tussen 7 april 2017 en 14 april 2017 € 6.104,63 cash is betaald. [2]
Uit een transactieoverzicht over de periode van 1 november 2016 tot 13 juni 2017 van een rekening van de dochter van verdachte, [naam 1] , blijkt dat in totaal € 9.375,50 op die rekening is gestort. Na een aantal stortingen zijn diverse rekeningen betaald die zijn gelieerd aan verdachte, zoals betalingen aan [naam 2] hypotheken, het CJIB en NLE. [3]
Uit onderzoek naar de bij de Belastingdienst bekende rekeningen van verdachte en aan hem gelieerde relaties volgt dat in de periode van 1 november 2016 tot 13 juni 2017 € 3.500,-- contant is opgenomen van de betaalrekening van verdachte. [4]
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat door verdachte in de periode van 1 november 2016 tot 13 juni 2017 in totaal € 15.480,13 contant is uitgegeven, dan wel gestort op de rekening van zijn dochter. Verder stelt de rechtbank vast dat in die periode € 3.500,--contant van de betaalrekening is opgenomen door verdachte. Er is daarmee € 11.980,13 meer contant uitgegeven dan opgenomen van de bekende rekeningen. Een concrete en verifieerbare verklaring die voldoende tegenwicht biedt aan het vermoeden van witwassen ontbreekt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat het totaal contant uitgegeven en gestorte geldbedrag van € 15.480,13 onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. Het niet te verklaren contant uitgegeven geldbedrag van € 11.980,13 vormt een substantieel bedrag van het totaal contant uitgegeven en gestorte geldbedrag, waardoor het van misdrijf afkomstige geldbedrag niet meer als zodanig te identificeren valt en dus sprake is van vermenging van het contante vermogen.
De conclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 15.480,13 en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 15.480,13(zegge: vijftienduizendvierhonderdtachtig euro en dertien eurocent);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 309 (driehonderdnegen) dagen.
Aldus gegeven door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 3] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2017132212, gesloten op 14 november 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1484.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1030-1031.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1024-1025; het proces-verbaal van bevindingen, p. 1028.