ECLI:NL:RBGEL:2020:6499

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
05/063715-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Nijmegen voor diefstal met geweld en wapenbezit

Op 7 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een man uit Nijmegen, die beschuldigd werd van diefstal met geweld en wapenbezit. De verdachte werd ervan beschuldigd op 12 maart 2019 in Nijmegen een portemonnee en een laptop te hebben gestolen uit de woning van [benadeelde], waarbij hij geweld gebruikte en dreigde met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de laptop en portemonnee uit de macht van [benadeelde] heeft gehaald, en dat hij daarbij geweld heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.538,63 te betalen aan [benadeelde], vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 maart 2019. De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar waren en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het in beslag genomen wapen moest worden onttrokken aan het verkeer, terwijl de mobiele telefoons en schoenen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/063715-19
Datum uitspraak : 7 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
wonende [adres 1]
.
Raadsvrouw: mr. J.E. Kremer, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te Nijmegen, althans in Nederland,
-een portemonnee en/of
-een laptop,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen in/uit een woning, gelegen [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-dreigend tegen die [benadeelde] te zeggen: ‘ik ga je schieten, ik ga je schieten’ en/of ‘ik ga je steken, ik ga je steken’, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-dreigend aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
-die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen tegen (de linkerzijde van) zijn hoofd en/of gelaat en/of gezicht te slaan en/of stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2019 te Nijmegen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
-een portemonnee en/of
-een laptop,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , weg te nemen in/uit een woning, gelegen [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
-bij bovengenoemde woning naar binnen is gegaan en/of
-uit bovengenoemde woning een laptop en een portemonnee heeft weggenomen en/of
-bovengenoemde woning heeft verlaten en/of
-dreigend tegen die [benadeelde] heeft gezegd: ‘ik ga je schieten, ik ga je schieten’ en/of ‘ik ga je steken, ik ga je steken’, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
-dreigend aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
-die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen tegen (de linkerzijde van) zijn hoofd en/of gelaat en/of gezicht heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 maart 2019 te Nijmegen, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen (vestzakpistool 6.35 mm) gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 maart 2019 lag [benadeelde] in bed in zijn woning [adres 2] in Nijmegen. Omstreeks 07:30 uur zag hij vanuit zijn bed dat er een man in zijn kamer stond en de laptop en portemonnee pakte die op zijn bureau lagen. Toen [benadeelde] iets naar hem riep, rende de man de woning uit. [benadeelde] is achter hem aan gerend en zag dat de man op een klaarstaande fiets wilde stappen en weg wilde fietsen. Hij duwde de man van de fiets en zij vielen samen in de heg. Daarbij vielen de laptop en de portemonnee op de grond. Er ontstond een worsteling tussen [benadeelde] en de man en de man riep “laat me gaan, laat me gaan” en “ik ga je schieten, ik ga je schieten, ik ga je steken, ik ga je steken”. De man pakte vervolgens een zilverkleurig pistool uit de binnenzak van zijn jas en sloeg daarmee [benadeelde] twee keer hard tegen de zijkant van zijn hoofd. [benadeelde] voelde direct het bloed over zijn hoofd stromen en liet de man los. De man rende weg en de fiets, de laptop en de portemonnee bleven achter. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. Verdachte is niet degene die bij [benadeelde] heeft ingebroken. Aan de getuigenverklaringen, het aangetroffen wapen en de telecomgegevens kan niet de conclusie worden verbonden dat het verdachte is geweest die dit feit heeft gepleegd. Het aangetroffen DNA-spoor zegt niets omdat sprake is van nevenkenmerken van drie onbekende gebleven personen. Bovendien bewijst het niet dat verdachte ook de fiets heeft gebruikt, laat staan dat het bewijst dat hij het delict heeft gepleegd.
Er is sprake van een alternatief scenario, namelijk dat [getuige] , haar partner en/of anderen het delict hebben gepleegd en zij dit verdachte in de schoenen proberen te schuiven. Door dit niet op betere wijze uit te rechercheren, is dat een gemiste kans waardoor aan de waarheidsvinding geen recht wordt gedaan. Die situatie, inhoudende dat het voorbereidend onderzoek niet op een juiste wijze is gedaan, is een voor verdachte niet herstelbaar verzuim in de zin van artikel 359a lid 3 Wetboek van Strafvordering. De rechtbank dient een waakhond te zijn over de rechtmatige wijze van opsporing door de politie. Het veroorzaakte nadeel is het belang van een eerlijk proces en het schenden van artikel 6 EVRM. Dat moet leiden tot bewijsuitsluiting van de verklaring van [getuige] . Aan de verklaring van [getuige] dient ook overigens getwijfeld te worden, nu zij onsamenhangend en inconsistent heeft verklaard. Haar verklaring dient daarom te worden uitgesloten van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is geweest die op 12 maart 2020 in de woning van [benadeelde] is geweest.
Daarbij is van belang dat [benadeelde] heeft verklaard dat de man naar buiten rende en weg wilde fietsen op een fiets die daar klaar stond. Die fiets is achtergebleven en in beslag genomen door de politie. Gezien de verklaring van [benadeelde] gaat de rechtbank ervan uit dat de persoon die de fiets daar neer heeft gezet ook degene is geweest die in de woning van [benadeelde] is geweest. De vraag is wie dat was.
Op 14 maart was de wijkagent – om een andere reden – op bezoek bij getuige [getuige] . [3] [getuige] heeft tegenover hem verklaard dat zij op 12 maart 2020 in de morgen in haar woning was en dat de haar bekende [voornaam verdachte] , alias [bijnaam] , bij haar en haar partner in de woning kwam. Ze vroeg hem toen waar de fiets was die zij de avond daarvoor aan hem had uitgeleend. [voornaam verdachte] vertelde toen dat hij de fiets ergens had neergezet en dat hij had moeten vechten voor zijn leven om los te komen van iemand die hem vast hield. Dit zou zijn geweest ergens in de buurt van de [adres 2] . Hij vertelde ook dat hij iets had moeten doen om los te komen. [4]
Aan [getuige] is vervolgens een foto getoond van de bij [benadeelde] achtergebleven fiets. Zij herkende de fiets op die foto als de door haar aan verdachte uitgeleende fiets. [5]
[getuige] is ter terechtzitting gehoord en heeft onder ede bevestigd dat verdachte degene is over wie zij in haar verklaring spreekt als [voornaam verdachte] alias [bijnaam] . [6] Die bijnaam van verdachte wordt overigens ook bevestigd door verbalisant [verbalisant 1] . [7]
[getuige] heeft ter terechtzitting op vragen van de rechtbank bevestigd dat zij haar fiets die nacht had uitgeleend aan verdachte en dat hij de ochtend erna terug kwam zonder fiets. [8] De raadsvrouw wordt niet gevolgd in haar betoog dat deze verklaring moet worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank ziet niet in waarom deze verklaring onbetrouwbaar zou zijn, zeker niet nu deze onder ede is afgelegd. Evenmin ziet de rechtbank in waarom deze verklaring op grond van artikel 359a Sv van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Een situatie waarin iets niet “zou zijn uit gerechercheerd”, valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder het bereik van 359a Sv. Het gaat dan immers niet om een vormverzuim en zeker niet om een onherstelbaar vormverzuim.
De verklaring van [getuige] vindt steun in de aangetroffen DNA-sporen. Aan de achtergebleven fiets hing een tas en de hengsels van die tas zijn bemonsterd. [9] Aan de bemonstering is DNA-onderzoek verricht. Het DNA-mengprofiel dat daarbij is verkregen, is vergeleken met het DNA-profiel van referentiemateriaal dat is afgenomen bij verdachte. Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek concludeert het NFI dat het DNA-profiel dat uit de bemonsteringen van de tas aan de fiets is verkregen, matcht met het DNA-profiel van verdachte. Dat betekent dat verdachte donor kan zijn van het spoor. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. [10] De rechtbank neemt deze conclusies van het NFI over en concludeert op basis van die bevindingen dat het DNA-spoor zoals aangetroffen in de bemonstering van de tas van verdachte is. Dat naast dit afgeleid DNA-hoofdprofiel nog DNA-nevenkenmerken van minimaal drie andere onbekende personen zijn aangetroffen, maakt die conclusie niet anders.
Het geschetste scenario dat [getuige] de schuld bij verdachte in de schoenen probeert te schuiven is niet aannemelijk geworden. Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend die dat zouden kunnen onderbouwen. Overigens geeft dit geschetste scenario ook geen verklaring voor het aangetroffen DNA-spoor, temeer niet nu verdachte heeft verklaard dat hij geen contact met [getuige] heeft, haar amper kent, niet bij haar thuis komt en al zeker 2 of 3 jaar niet meer bij haar is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte is geweest die het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft de laptop en portemonnee uit de macht van [benadeelde] gehaald en daarmee is sprake van een voltooide diefstal. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt en gedreigd met geweld en dat geweld is gepleegd met het oogmerk om de vlucht mogelijk te maken. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 56;
- het proces-verbaal van bevindingen p. 59;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020.
Op grond van de processen-verbaal concludeert de rechtbank dat dit wapen zodanig op een wapen lijkt dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt is

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks12 maart 2019 te Nijmegen,
althans in Nederland,
-een portemonnee en
/of
-een laptop,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen
in/uit een woning, gelegen [adres 2] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om,bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
-dreigend tegen die [benadeelde] te zeggen: ‘ik ga je schieten, ik ga je schieten’ en
/of‘ik ga je steken, ik ga je steken’,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekkingen
/of
-dreigend aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
-die [benadeelde] meermalen
, althans eenmaalmet een vuurwapen tegen (de linkerzijde van) zijn hoofd
en/of gelaat en/of gezichtte slaan
en/of stompen;
2.
hij op
of omstreeks16 maart 2019 te Nijmegen,
althans in Nederland,een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en
/ofdat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen (vestzakpistool 6.35 mm) gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair:
diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met art. 13 lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd8589576da82c05cebac2dccb532b1de) van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat hooguit een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest (46 dagen) passend zou zijn. Verdachte is verder bereid zich aan toezicht door de reclassering te houden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 september 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld uit een woning. Daarbij is [benadeelde] gewond geraakt toen hij door verdachte meermalen met een (nep)wapen werd geslagen. Dat is een traumatische ervaring voor [benadeelde] geweest. Die impact blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. Zo heeft hij zich nooit meer veilig gevoeld in zijn woning en is hij er geregeld vandaan gegaan om ergens anders te kunnen zijn en te vluchten voor zijn herinneringen. De rechtbank kan zich daar alles bij voorstellen.
Bij een dergelijk ernstig feit past enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is in het verleden meermalen veroordeeld voor diefstallen. De reclassering rapporteert zorgen op nagenoeg alle leefgebieden. Verdachte kent instabiliteit op het gebied van huisvesting, financiën, werk en middelengebruik en komt veelvuldig met justitie in aanraking. Ondanks die zorgen ziet de rechtbank geen aanleiding om reclasseringstoezicht aan verdachte op te leggen. Er is door de jaren meermalen toezicht al dan niet in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan hem opgelegd. Dat heeft niet tot gedragsverandering geleid. De rechtbank heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte nu wel bereid is zijn problemen aan te pakken en zijn leven anders in te richten. Verdachte plaatst immers zelfs nu al min of meer allerlei voorwaarden aan het toezicht, zoals “ dat hij niet wil worden betutteld”. Dan heeft het opleggen van een toezicht als kans geen meerwaarde. Als verdachte na ommekomst van detentie welwillend is om zijn leven te veranderen, dan kan dat ook in het kader van de VI vorm worden gegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie recht doen aan de ernst van dit feit in combinatie met het strafblad van verdachte. Aan verdachte zal worden opgelegd
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.563,63 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot betaling van het bedrag van € 2.563,63 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 maart 2019.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de kosten voor de installatie van een bewegingsmelder afgewezen dan wel niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden omdat dit bedrag niet nader is onderbouwd en die kosten niet onder rechtstreekse schade vallen. Ten aanzien van de immateriële schade wordt verzocht om het bedrag te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de kosten voor het installeren van een bewegingsmelder overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen
rechtstreeks schadeheeft geleden. Het plaatsen van een bewegingsmelder na het schadeveroorzakende incident zijn niet als een gevolg van de onrechtmatige daad aan verdachte toe te rekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 2.538,63 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen want dat valt niet onder het bereik van 36f Wetboek van Strafrecht.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 maart 2019.
7b. Inbeslaggenomen goederen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het [wapen] wordt onttrokken aan het verkeer en de drie mobiele telefoons ( [merk 1] , [merk 2] en [merk 3] ) en een paar [merk 4] schoenen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft om teruggaaf van alle goederen verzocht.
Het oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven [wapen] , dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de mobiele telefoons en schoenen aan de verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen [wapen] ;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan beslagene, te weten: drie mobiele telefoons ( [merk 1] , [merk 2] en [merk 3] ) en een paar [merk 4] schoenen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde]van een bedrag van
2.538,63(tweeduizend vijfhonderd achtendertigeuro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag
te betalen van € 2.538,63(tweeduizend vijfhonderd achtendertig euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 35 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Yeniay-Cenik, voorzitter, mr. Y.M.J.I Baauw-de Bruijn en
mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.G.M. van Ophuizen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2020.
mr. Van Ophuizen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019236593, gesloten op 29 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 10.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 45.
4.Het proces-verbaal van verhoor, p. 25.
5.Het proces-verbaal van verhoor, p. 25.
6.De verklaring van getuige [getuige] , zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020.
7.Het process-verbaal van bevindingen, p. 43.
8.De verklaring van getuige [getuige] , zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2020.
9.Het proces-verbaal, p. 69 en p. 70.
10.Het NFI rapport DNA-onderzoek, p. 140 en p. 141.