ECLI:NL:RBGEL:2020:6461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
05/140484-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na beëindiging strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1996, had op 10 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend ter vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met een strafzaak. De officier van justitie verzet zich tegen toewijzing van de schadevergoeding, stellende dat verzoeker het strafrechtelijk onderzoek aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet kan worden verweten dat het onderzoek tegen hem is gestart, en heeft de schadevergoeding toegewezen.

De procedure verliep schriftelijk vanwege de coronamaatregelen, waarbij de standpunten van de partijen schriftelijk zijn uitgewisseld. De officier van justitie heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt, waarin hij aanvoert dat verzoeker door zijn handelen het strafrechtelijk onderzoek heeft afgeroepen. Verzoeker heeft hiertegen verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat de aangetroffen substanties niet voldoende bewijs opleverden voor een veroordeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de relevante jurisprudentie. De rechtbank concludeert dat de kosten van rechtsbijstand, die verzoeker heeft gemaakt, kunnen worden toegewezen, omdat niet is vastgesteld dat verzoeker het strafrechtelijk ingrijpen aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank kent verzoeker een schadevergoeding toe van € 913,00, inclusief de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het opstellen van verzoekschriften. Deze beslissing kan binnen één maand na betekening worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/140484-20
Raadkamernummer : 20/6760
Datum uitspraak : 9 november 2020
Beschikkingvan de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] , hierna: ‘verzoeker’,

geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres 1] ,
te dezer zaak woonplaats kiezende aan de [adres 2] , ten kantore van zijn advocaat mr. J. Vlug.

De procedure

Het verzoekschrift is op 10 augustus 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Vanwege de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het Coronavirus, waardoor een zitting in aanwezigheid van alle partijen mogelijk lange tijd op zich laat wachten, is na overleg met de advocaat, verzoeker en het Openbaar Ministerie besloten de standpunten schriftelijk uit te wisselen.
De officier van justitie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
Het verzoekschrift is in de openbare raadkamer van 26 oktober 2020 behandeld.
Verzoeker en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Het verzoek

In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 363,00 ter zake kosten rechtsbijstand;
  • PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
onderhavige verzoekschrift.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen nu verzoeker, door zijn handelen, het strafrechtelijk onderzoek over zichzelf heeft afgeroepen. Bovendien is de officier van justitie van oordeel dat het strafdossier van verzoeker voldoende belastend bewijsmateriaal bevat en dat tegen verzoeker met succes een vervolging had kunnen worden ingesteld.
Bij mail van 2 september 2020 heeft de advocaat gereageerd op de conclusie van de officier van justitie en het volgende aangevoerd.
Dat verzoeker het strafrechtelijk onderzoek over zichzelf heeft afgeroepen is onjuist. De aangetroffen substanties zijn maar zeer gedeeltelijk getest conform d daarvoor geldende richtlijnen. 2 pillen zouden MDMA bevatten. Bij 2 monsters werd geen reactie gezien bij een voorlopige test. Bij 1 monster, 0,17 gram is wel bij de voorlopige test een reactie gezien maar daarvan is geen definitieve test verricht en 2 pillen zouden een positieve voorlopige reactie laten zien maar onduidelijk is wat het precies is. Met uitzondering van de 2 pillen met MDMA zou voor de overige aangetroffen spullen geen veroordeling volgen omdat niet vast staat wat het precies was. De eerste twee pillen, minder dan 1,5 gram, zijn aan te merken als een gebruikershoeveelheid welke bedoeld was voor beide verdachten in deze zaak. Dat valt binnen het gedoogbeleid.
Voorts is nauwelijks sprake geweest van een serieuze vervolging. Verzoeker en zijn medeverdachte zijn niet eens gehoord hetgeen past bij het feit wanneer dergelijke hoeveelheden worden aangetroffen.
Bij mail van 7 oktober 2020 merkt de officier van justitie, naar aanleiding van bovenstaande reactie van verzoeker, op te persisteren.

De beoordeling

Artikel 530, tweede lid, Sv bepaalt dat, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting (werkelijk) heeft geleden. Daarnaast kan, met in achtneming van artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand, op grond van deze bepaling een vergoeding worden toegekend in de rechtsbijstandskosten.
Het verzoekschrift is tijdig, binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een sepot van 27 mei 2020.
Kosten rechtsbijstand:
Bij arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 (ECLI:HR:2013:BX5566) heeft de Hoge Raad beslist dat relevant kan zijn in hoeverre de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten heeft. De onschuldpresumptie verbiedt niet dat rekening wordt gehouden met de destijds bestaande verdenkingen, maar stelt wel grenzen waarbinnen deze beoordeling kan plaatsvinden. Uit de jurisprudentie van het EHRM (15 november 2011, NJ 2013:35) blijkt dat vergoedingen niet kunnen worden geweigerd indien verzoeker bijvoorbeeld gebruik heeft gemaakt van zijn recht te zwijgen maar wel indien verzoeker de gerezen verdenking aan zichzelf te wijten heeft en/of zich misleidend heeft opgesteld. Bij de beoordeling van dat laatste is het niet van belang of de verdenking onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid.
In de conclusie van de officier van justitie is te lezen dat het verzoek moet worden afgewezen omdat verzoeker, door zijn handelen, het strafrechtelijk onderzoek over zichzelf heeft afgeroepen. In reactie op deze conclusie van de officier van justitie wordt namens verzoeker uitvoerig verweer gevoerd. De officier van justitie, daartoe in de gelegenheid gesteld, merkt in tweede instantie op slechts te persisteren bij het eerder ingenomen standpunt.
Zoals hiervoor opgemerkt is het niet van belang vast te stellen of, zo de officier van justitie verzoeker gedagvaard zou hebben, het onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Wanneer sprake is van een beleidssep is, om geen gronden van billijkheid aan te nemen voor het toewijzen van het verzoek, voldoende indien op enigerlei wijze vastgesteld kan worden dat verzoeker het strafrechtelijk over zichzelf heeft afgeroepen.
Op grond van het bepaalde in artikel 23, vijfde lid Sv dient de officier van justitie de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De officie van justitie stelt weliswaar dat, zou verzoeker gedagvaard zijn, een veroordeling zou zijn uitgesproken echter dit wordt behoudens de opmerking op zich niet nader onderbouwd. Uiteraard heeft de raadkamer zelf de mogelijkheid dossiers in te zien om een en ander te beoordelen, maar dit is alleen mogelijk indien de stukken waar de officier van justitie kennelijk naar verwijst zich ook in het betreffende (GPS) dossier bevinden.
Op grond van het voorgaande, waarbij namens verzoeker in voldoende mate is aangevoerd dat mogelijk sprake is van slechts een geringe gebruikershoeveelheid MDMA kan niet vastgesteld worden dat verzoeker in deze het strafrechtelijk ingrijpen aan zichzelf te wijten heeft. Dit maakt dat de kosten rechtsbijstand zoals verzocht kunnen worden toegewezen.
Kosten opstellen verzoekschriften en schriftelijke conclusiewisseling.
De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de gebruikelijke vergoeding inzake verzoekschriften ex artikel 530 Sv, in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de schriftelijke conclusiewisseling die daarop volgde, een bedrag van € 550,00, inclusief BTW, kan worden toegewezen.

De beslissing

De raadkamer:
kent toeaan verzoeker een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 913,00 (zegge: negenhonderddertien euro).
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.J.M. Doon, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2020.
Binnen één (1) maand na betekening van deze beslissing kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De fungerend voorzitter van de rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 913,00 (zegge: negenhonderddertien euro) uit te betalen aan verzoeker door overboeking van dat bedrag op rekeningnummer [nummer] ten name van [naam] .