Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[verzoeker] , hierna: ‘verzoeker’,
De procedure
Het verzoek
- € 363,00 ter zake kosten rechtsbijstand;
- PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 november 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1996, had op 10 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend ter vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met een strafzaak. De officier van justitie verzet zich tegen toewijzing van de schadevergoeding, stellende dat verzoeker het strafrechtelijk onderzoek aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker niet kan worden verweten dat het onderzoek tegen hem is gestart, en heeft de schadevergoeding toegewezen.
De procedure verliep schriftelijk vanwege de coronamaatregelen, waarbij de standpunten van de partijen schriftelijk zijn uitgewisseld. De officier van justitie heeft zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt, waarin hij aanvoert dat verzoeker door zijn handelen het strafrechtelijk onderzoek heeft afgeroepen. Verzoeker heeft hiertegen verweer gevoerd, waarbij hij stelde dat de aangetroffen substanties niet voldoende bewijs opleverden voor een veroordeling.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de relevante jurisprudentie. De rechtbank concludeert dat de kosten van rechtsbijstand, die verzoeker heeft gemaakt, kunnen worden toegewezen, omdat niet is vastgesteld dat verzoeker het strafrechtelijk ingrijpen aan zichzelf te wijten heeft. De rechtbank kent verzoeker een schadevergoeding toe van € 913,00, inclusief de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het opstellen van verzoekschriften. Deze beslissing kan binnen één maand na betekening worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.