ECLI:NL:RBGEL:2020:6391

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
C/05/377515 / KG RK 20/739
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in jeugdzorgzaak

Op 3 november 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking van rechter M.J. Blaisse afgewezen. Verzoekster, die niet op de mondelinge behandeling op 7 oktober 2020 verscheen, had aangevoerd dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. Verzoekster had geen concrete omstandigheden aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. De rechter had tijdens de mondelinge behandeling vragen gesteld die relevant waren voor de beoordeling van de zaak, en het was niet ongebruikelijk dat een jeugdbeschermer zich door een collega liet vertegenwoordigen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet onterecht had gehandeld en dat de gronden voor wraking niet slagen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/377515 / KG RK 20/739
Beslissing van 3 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M.J. Blaisse,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 oktober 2020 in de zaak van [verzoekster] ;
- het verkort proces-verbaal van 8 oktober 2020 waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 13 oktober 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de rechter, mr. M.J. Blaisse, verschenen. Verzoekster
is niet verschenen. Zij heeft vlak voor de mondelinge behandeling een e-mail met een nadere schriftelijke toelichting aan de griffie gezonden. Verzoekster schrijft dat zij niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen omdat zij geen opvang voor haar kinderen heeft kunnen regelen. Eerst na de mondelinge behandeling werd de wrakingskamer met de ontvangst van de e-mail (en de inhoud daarvan) bekend. Er is geen reden om deze nu alsnog als processtuk in deze wrakingsprocedure te betrekken. Tijdens de mondelinge behandeling was er gelegenheid om het wrakingsverzoek toe te lichten. Verzoekster had tijdig om uitstel kunnen verzoeken. Dat heeft zij niet gedaan. Nadere schriftelijke toelichtingen worden in beginsel niet toegestaan, wat duidelijk in de uitnodigingsbrief voor de mondelinge behandeling is vermeld. De e-mail (met bijlage) is dan ook teruggestuurd. Deze behoort niet tot de stukken van de procedure.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/05/376428 / JE RK 20-1276, waarin verzoekster het verzoek doet aan de kinderrechter om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (hierna: GI) van 31 augustus 2020 geheel vervallen te verklaren.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het verkorte proces-verbaal van 8 oktober 2020 het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
1. De kinderrechter haalt onderwerpen aan die niet in de schriftelijke aanwijzing staan.
2. De heer [naam 1] (betrokken jeugdbeschermer) is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Hij had dit aan de rechtbank moeten doorgeven. De twee op de mondelinge behandeling verschenen jeugdbeschermers kennen het gezin van verzoekster niet. Verzoekster heeft de WSG in vier jaar tijd nooit gezien en krijgt nu een schriftelijke aanwijzing omdat de heer [naam 1] de boel niet regelt. De minderjarige [naam 2] zit vier weken thuis in plaats van op school voor niets. Het wordt verzoekster verweten dat zij niet op gesprek kwam, maar zij kon toen niet. In de uitnodigingsbrief voor het gesprek stond ouders én verzorgers. De man van verzoekster, de heer [naam 3] , is de verzorger.
3. Verzoekster vindt dat de kinderrechter partijdig is. De kinderrechter neemt alles van de GI aan, terwijl de feiten al vier jaar op tafel liggen. De stukken worden niet gelezen. Dit is de zoveelste keer volgens verzoekster. Daarom wraakt verzoekster de kinderrechter. De GI doet niets en verzoekster krijgt overal de schuld van.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. Bij brief van 13 oktober 2020 heeft zij inhoudelijk op het verzoek gereageerd. Zij vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij betwist andere thema’s
te hebben besproken dan de (onderdelen van de) schriftelijke aanwijzing van de GI. Zij heeft vragen gesteld die zij relevant en nuttig vond voor de beoordeling van het geschil.
Verzoekster had kennelijk gerekend op de aanwezigheid van de heer [naam 1] op zitting, maar het komt vaker voor dat de vaste contactpersoon bij een GI niet op een mondelinge behandeling aanwezig is
en zich laat vertegenwoordigen door een collega. Dat is over het algemeen geen reden voor een aanhouding, en voor deze zitting was dat niet anders.
Het verwijt van verzoekster dat de rechter alles van de jeugdbeschermer voor waar aanneemt, kan de rechter niet plaatsen. Er is nog geen beslissing genomen, laat staan een waaruit dat afgeleid kan worden. Het verloop van de mondelinge behandeling, zoals blijkt uit het proces verbaal, geeft daarvoor ook geen aanknopingspunten. Het verwijt dat de stukken niet gelezen worden, heeft de rechter gehoord als een verwijt aan de GI. De rechter heeft de stukken in het dossier gelezen.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer van de rechtbank overweegt als volgt. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld.
Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen
van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Het is aan de rechter om op de mondelinge behandeling aan partijen en betrokkenen vragen te stellen en op bepaalde aspecten door te vragen. In beginsel komt de rechter daarbij een grote mate van vrijheid toe. Uit het proces-verbaal van de op 7 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling blijkt niet van vragen van de rechter die geen betrekking hebben op de zaak. Verzoekster heeft niet aangegeven welke vragen de rechter volgens haar niet heeft mogen stellen, laat staan dat zij heeft toegelicht in welke zin hier sprake is van vooringenomenheid of een gerechtvaardigde vrees daarvoor. De aangevoerde grond leidt dan ook niet tot toewijzing van het verzoek tot wraking.
3.3.
Hetzelfde geldt voor het besluit van de rechter om de mondelinge behandeling zonder de heer [naam 1] door te laten gaan. Het komt geregeld voor dat een jeugdbeschermer zich op de mondelinge behandeling laat vertegenwoordigen door een collega. Over het algemeen hoeft dat een goede inhoudelijke behandeling niet in de weg te staan. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt dat verzoekster de heer [naam 1] een aantal nalatigheden verwijt. Zij had deze aan hem op zitting willen voorhouden. De wrakingskamer begrijpt dat verzoekster dan ook liever had gehad dat de heer [naam 1] zelf op de mondelinge behandeling was verschenen. Het is echter niet duidelijk geworden in welke zin de nalatigheden verband houden met de aanwijzing die het onderwerp is van de onderliggende zaak, althans voor de beoordeling van de aanwijzing van belang zijn. Het belang van de kinderen vergt over het algemeen een snelle behandeling en beslissing. De beslissing om de zitting door te laten gaan is dan ook niet onbegrijpelijk, laat staan zodanig onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan te zijn ingegeven door vooringenomenheid of een schijn van vooringenomenheid daaruit kan blijken.
3.4.
Verzoekster verwijt de rechter dat zij alles van de jeugdbeschermer voor waar aanneemt,
de stukken niet worden gelezen en verzoekster overal de schuld van krijgt. Uit het proces-verbaal van de op 7 oktober gehouden mondelinge behandeling blijkt dat de rechter verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld haar standpunt naar voren te brengen. De rechter vat steeds het standpunt samen en houdt dit vervolgens voor aan de jeugdbeschermers. Dat de rechter alles van de jeugdbeschermer voor
waar aanneemt, blijkt niet uit het proces-verbaal. Van partijdigheid is naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet gebleken. Dat de rechter het dossier niet goed zou hebben gelezen en voorbereid is niet gebleken, nog daargelaten dat ook als daarvan wordt uitgegaan, het geen gerechtvaardigde grond voor wraking oplevert.
3.5.
Gelet op het vorenstaande kunnen de gronden niet slagen en zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.R. Veerman, S.J. Peerdeman en mr. R.M.H. Pennings, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Zeiler en in openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.