ECLI:NL:RBGEL:2020:6348

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8718323
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gefixeerde schadevergoeding na onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werkgever, Pijtra B.V., verzocht om een gefixeerde schadevergoeding van € 3.775,13 van de werknemer, [verweerder], omdat deze zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De werknemer had op 22 juni 2020 zijn ontslagbrief gestuurd, maar de werkgever stelde dat de opzegging onregelmatig was, omdat de wettelijke opzegtermijn van een maand niet in acht was genomen. De werkgever voerde aan dat de werknemer aansprakelijk was voor de kosten en schade die voortvloeiden uit het niet naleven van de opzegtermijn. De werknemer voerde echter aan dat hij onder druk van de werkgever had opgezegd en dat hij had vertrouwd op de instemming van de werkgever met zijn ontslag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer in redelijkheid mocht begrijpen dat zijn ontslag met instemming van de werkgever was, gezien de omstandigheden waaronder hij zijn ontslag had ingediend. De rechter oordeelde dat de werkgever niet als goed werkgever had gehandeld door de werknemer niet te wijzen op de gevolgen van zijn opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn. Daarom werd de vordering van de werkgever tot gefixeerde schadevergoeding afgewezen.

Daarnaast heeft de werknemer een tegenverzoek ingediend voor betaling van zijn loon, onkostenvergoeding en openstaande vakantie- en ATV-dagen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever onterecht een bedrag van € 6.639,05 had verrekend met het loon van de werknemer en dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen. De rechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon, de onkostenvergoeding en het openstaande saldo aan vakantie- en ATV-dagen, evenals de proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8718323 \ HA VERZ 20-141 \ 45950 \ 40141
uitspraak van 23 november 2020
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap Pijtra B.V.
gevestigd te Zoelen
verzoekende partij in het verzoek
verwerende partij in het tegenverzoek
vertegenwoordigd door G. [naam 2]
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in het verzoek
verzoekende partij in het tegenverzoek
gemachtigde mr. L. Paul.
Partijen worden hierna Pijtra en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ontvangen op 20 augustus 2020, met bijlagen;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek, met bijlagen;
- de e-mail van de zijde van Pijtra van 14 oktober 2020, met bijlagen;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op [datum], was vanaf 1 april 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor Pijtra, in de functie van internationaal chauffeur. De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: cao) was op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
Artikel 26a van de cao bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

(…)
2a. Alle diensturen worden uitbetaald onder aftrek van de pauzetijden conform de staffel welke is opgenomen in bijlage III en onder aftrek van de aaneengesloten rust, met als minimum de in de EG-Verordening 561/2006 voorgeschreven rusttijden (zie bijlage III).
(…)
2b. De diensturen moeten door de werknemer worden geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Een registratieplicht geldt eveneens voor de uren besteed aan rust, pauzes en de correcties.
(…)
2d. De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend exemplaar van de urenverantwoordingsstaat terug.
2e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
(…)
2.3.
Op 13 juni 2020 heeft de directie van Pijtra tijdens een bijeenkomst aan (enkele van) haar medewerkers, waaronder [verweerder], meegedeeld dat Pijtra Logistics B.V. (een aan Pijtra gelieerde onderneming) zal gaan fuseren met FST Logistics B.V. en dat Pijtra op termijn mogelijk ook met FST zal samengaan. Bij de bijeenkomst waren onder meer de toenmalige directeur/aandeelhouder van Pijtra, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]) aanwezig. [naam 2] is per datum fusie benoemd tot algemeen directeur (ad interim) van Pijtra.
2.4.
Op 22 juni 2020 heeft [verweerder] aan Pijtra per e-mail het volgende
geschreven:

Onderwerp: Opzegging contract.
Hierbij mijn ontslagbrief.
Graag een mailtje retour voor ontvangst. (…)
Bij zijn e-mail zat een brief met, voor zover van belang, het volgende:

20 juni 2020 heb ik telefonisch opgezegd bij Jos [naam 1]. Na ruim 9 jaar in dienst geweest te zijn bij de firma Pijtra bv. Wilde ik toch netjes een ontslagbrief schrijven om het duidelijk op papier te hebben. In verband met de snelle overname door FST Utrecht.
Heb nog 30,73 aan vakantiedagen staan. En nog 7,5 aan ATV dagen. Betekent dat ik bij elkaar nog 7 weken en 3 dagen heb staan. Van deze dagen moet donderdag 18 en vrijdag 19 juni nog afgehaald worden. Hou je 7 weken en 1 dag over.
Ik hoop en vertrouw erop dat dit netjes afgehandeld wordt. (…)
2.5.
Op 24 juni 2020 heeft [naam 2] [verweerder] per brief het volgende bericht:

(…) U heeft per brief van 22 juni 2020 uw arbeidscontract bij Pijtra BV opgezegd. Hierbij is door u geen rekening gehouden met de wettelijke opzegtermijn. Daarnaast meldt u dat u nog circa 36 dagen tegoed heeft welke u graag verrekend dan wel uitbetaald wil zien.
Ik (…) heb geconstateerd dat in het verleden onjuiste registraties in (onder andere) personeelsdossiers hebben plaats gevonden. Dit kan ertoe leiden dat u meer of minder tegoed heeft van Pijtra BV dan u zegt of meent te hebben. Daarom heb ik besloten om de komende 3 a 4 weken de administratie opnieuw op te bouwen zodat we kunnen komen tot een juiste afronding van uw dienstbetrekking.
Ik stel voor dat u in de tussentijd uw ‘vakantiedagen’ opneemt. Mocht blijken dat u deze dagen onterecht vrij heeft genomen dan zullen we die dagen verrekenen. Laat onverlet, dat wij u aansprakelijk houden voor de kosten en schades die (eventueel) ontstaan als gevolg van uw plotselinge vertrek en het gegeven dat u geen opzeggingstermijn in acht heeft genomen.
(…)
2.6.
Pijtra heeft [verweerder] als bijlage bij een brief van 17 juli 2020 de eindafrekening gestuurd (“Salarisspecificatie Pro forma strook”), waarbij Pijtra is uitgegaan van een einde van het dienstverband per 18 juni 2020. In de brief heeft Pijtra onder meer meegedeeld dat er onderzoek is gedaan naar de urenstaten van [verweerder] vanaf week 32 van 2018 en dat uit dat onderzoek blijkt dat in de door [verweerder] vanaf die periode ingevulde urenstaten geen rekening is gehouden met normatieve rusttijd en pauzes conform artikel 26a van de cao. Pijtra schrijft daarover in de brief onder meer het volgende:
Voor genoemde periode van 92 weken komen wij, na wijziging voor pauzetijden op een totaal van 346 teveel betaalde uren. (…) In concreto komt het erop neer dat u die 346 teveel uitbetaalde uren onterecht heeft verkregen. En aangezien deze uren in alle gevallen worden aangemerkt door u als ‘overwerk’ zijn deze dus ook nog eens onterecht verloond tegen 130% van het normatieve salaris. Zoals u kunt zien is deze misstand voor genoemde periode op uw eindafrekening gecorrigeerd. (…)”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Pijtra verzoekt [verweerder] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 3.775,13, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindigen van de arbeidsovereenkomst, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt Pijtra, samengevat en voor zover van belang, ten grondslag dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn van een maand. [verweerder] is daarom op grond van de wet (artikel 7:672 lid 11 BW) de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Volgens Pijtra bedraagt de gefixeerde schadevergoeding € 5.053,82. Dit bedrag is berekend over de periode van 18 juni 2020 tot en met 31 juli 2020. Pijtra heeft het door haar aan [verweerder] verschuldigde loon c.a., na op het loon c.a. eerst nog een bedrag van € 6.639,05 ter zake van onverschuldigd betaald loon in 2018/2019 in mindering te hebben gebracht. Derhalve resteerde aan loon c.a. door Pijtra te betalen een bedrag van € 1.278,69 netto. Zodoende resteert volgens Pijtra een door [verweerder] te betalen bedrag ter zake de gefixeerde schadevergoeding van (€ 5.053,82 - € 1.278,69 =) € 3.775,13.
3.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en - samengevat - verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair het verzoek van Pijtra af te wijzen en subsidiair het verzoek maximaal te matigen, met veroordeling van Pijtra in de proceskosten en betaling van minimaal het minimumloon op grond van artikel 13 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

4.Het tegenverzoek en het verweer

4.1.
[verweerder] verzoekt Pijtra bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
A. het loon inclusief emolumenten van € 3.998,07 bruto, de onkostenvergoeding van € 586,39 netto en het openstaande saldo aan vakantie- en ATV-dagen van € 3.923,80 bruto, onder overlegging van een bruto/netto specificatie en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindigen van de arbeidsovereenkomst en het bedrag aan loon te vermeerderen met de maximale (50%) wettelijke verhoging;
B. 33 ten onrechte afgeschreven vakantiedagen, te weten een bedrag van € 3.896,64;
C. de proceskosten.
4.2.
Aan zijn verzoek legt [verweerder] het volgende ten grondslag. Over de maand juni 2020 heeft [verweerder] van Pijtra geen loon ontvangen, terwijl hij daar wel recht op had. Ook heeft hij geen onkostenvergoeding en vakantie- en ATV-dagen uitbetaald gekregen. De bedragen die [verweerder] vordert volgen uit de pro forma loonstrook over de periode 1 juni tot en met 18 juni 2020 die Pijtra aan [verweerder] heeft verstrekt. Daaruit blijkt ook dat een bedrag van € 6.639,05 bruto door Pijtra is verrekend met hetgeen volgens Pijtra nog aan loon over juni 2020 en (uitbetaling van) resterende vakantie- en ATV-dagen aan [verweerder] verschuldigd was. Die verrekening was niet toegestaan en daarom moet aan [verweerder] over de periode van 1 tot en met 18 juni 2020 uitbetaald worden wat volgens de loonstrook verschuldigd is, zonder rekening te houden met de verrekening. Het saldo aan vakantie- en ATV-dagen waarvan Pijtra uit is gegaan, is niet correct en uitbetaling van vakantie- en ATV-dagen moet dan ook plaatsvinden conform het door [verweerder] overgelegde saldo. Daarnaast zijn er in 2018 en 2019 ten onrechte 33 vakantiedagen van het saldo afgeschreven. Op de betreffende dagen bestond namelijk recht op een andere vorm van verlof, te weten geboorte- en/of zorgverlof, en/of bijzonder verlof dan wel hadden deze dagen (deels) als ziektedagen moeten worden geregistreerd. Ook die dagen moeten nog worden uitbetaald, aldus [verweerder].
4.3.
Pijtra heeft tegen deze tegenverzoeken van [verweerder] verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die de arbeidsovereenkomst opzegt zonder inachtneming van de tussen partijen geldende opzegtermijn aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Zo’n opzegging wordt “onregelmatig” genoemd.
5.2.
[verweerder] heeft betwist dat van een onregelmatige opzegging sprake is geweest. Hij heeft, geïntimideerd door de uitlatingen van [naam 2] op de bijeenkomst van 13 juni 2020 dat als werknemers niet mee over wilden ‘daar het gat van de deur was’, zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. [naam 1] heeft hem toen hij op 20 juni 2020 mondeling opzegde, [verweerder] laten weten dat als hij verder niets meer hoorde, het akkoord was. Omdat [verweerder] niets meer hoorde heeft hij op 22 juni 2020 zijn ontslagbrief geschreven en heeft hij er op vertrouwd en mocht hij er op vertrouwen dat dit met instemming van Pijtra zou zijn. Zo niet, dan had van Pijtra als goed werkgever verlangd mogen worden dat zij hem er op had gewezen niet akkoord te gaan met de opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn en om nadere afspraken te maken. Nu Pijtra dat heeft nagelaten dient de vordering ter zake de gefixeerde schadevergoeding te worden afgewezen, aldus [verweerder].
5.3.
Pijtra heeft gemotiveerd betwist dat [naam 1] akkoord is gegaan met de opzegging en heeft ter onderbouwing een verklaring van [naam 1] overgelegd waarin staat dat [naam 1] [verweerder] over zijn dienstverband en zijn opzegging slechts heeft doorverwezen naar [naam 2]. Derhalve is niet komen vast te staan dat ([naam 1] namens) Pijtra onvoorwaardelijk heeft ingestemd met het ontslag en slaagt dit verweer van [verweerder] niet.
5.4.
[naam 2] heeft, namens Pijtra, een andere weergave gegeven van het verloop van de bijeenkomst op 13 juni 2020, al heeft hij ter zitting wel erkend dat hij tegen de werknemers heeft gezegd dat als ze niet mee over wilden, “daar het gat van de deur was”. Chauffeurs mochten vertrekken, hij wilde niet werken met ongemotiveerde mensen, maar een vertrek moest wel volgens de regels verlopen. Niemand bij Pijtra heeft ingestemd met beëindiging zonder inachtneming van de opzegtermijn. Er is geen sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Volgens [naam 2] kunnen [naam 1] en Koornstra zijn weergave bevestigen. Pijtra heeft geen expliciet verweer gevoerd tegen de stelling van [verweerder] dat Pijtra als goed werkgever, [verweerder] had moeten wijzen op de gevolgen van zijn opzegging en zich er van had moeten vergewissen of [verweerder] dat, met de verplichting gefixeerde schadevergoeding te moeten betalen wel wilde. Pijtra heeft enkel gesteld dat het juist [verweerder] was die contact met Pijtra had moeten zoeken voordat hij ontslag nam.
5.5.
Uit de stellingen van [verweerder], maar ook uit de door een viertal collega’s in het geding gebrachte verklaringen, blijkt dat [naam 2] tijdens de bijeenkomst van 13 juni 2020 meermaals voor werknemers die zich in de overname en/of nieuwe werkwijze niet konden vinden, ondersteund met een handgebaar, heeft verwezen naar ‘het gat van de deur’. [naam 2] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling erkend, althans niet gemotiveerd betwist. Hij heeft evenwel gesteld dat dat dan natuurlijk wel met inachtneming van de opzegtermijn zou moeten plaatsvinden. [verweerder] heeft op 20 juni 2020 in ieder geval contact met [naam 1], toen nog directeur/eigenaar van Pijtra, gehad over de opzegging van de arbeidsovereenkomst, al lopen de lezingen over hetgeen besproken is uiteen. Een paar dagen later heeft [verweerder] zijn ontslagbrief geschreven. Gelet op de herhaaldelijk gedane uitlating van [naam 2] en de grimmige sfeer zoals die uit de stellingen van [verweerder] en de verklaringen van zijn collega’s blijkt, heeft [verweerder] de verwijzing naar het gat van de deur in redelijkheid mogen begrijpen als een aanbod om snel te vertrekken, van welk aanbod [verweerder] gebruik heeft gemaakt. In de specifieke omstandigheden van deze casus had, als Pijtra (toch) niet akkoord was geweest met de door [verweerder] gehanteerde einddatum, verwacht mogen worden dat zij daarover contact had opgenomen met [verweerder] en hem gewezen zou hebben op de opzegtermijn en de gevolgen van het niet in acht nemen daarvan. Door dat na te laten heeft Pijtra niet als goed werkgever gehandeld en is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar aanspraak te maken op de gefixeerde schadevergoeding. Haar vordering ter zake wordt derhalve afgewezen.
5.6.
Omdat Pijtra in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

6.De beoordeling van het tegenverzoek

6.1.
[verweerder] heeft, kort gezegd, allereerst verzocht om uitbetaling van het loon c.a. over de maand juni 2020 en uitbetaling van resterende vakantie- en ATV-dagen, zonder dat, bij wijze van verrekening, door Pijtra daarop een bedrag van € 6.639,05 ter zake beweerdelijke teveel geschreven en uitbetaalde uren (over 92 weken vanaf week 32 van 2018) in mindering is gebracht.
6.2.
Pijtra heeft de juistheid van de door [verweerder] gevorderde bedragen niet gemotiveerd betwist. Wel heeft zij gesteld dat zij op juiste gronden tot verrekening is overgegaan. Ter onderbouwing heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. Toen [naam 2] directeur werd van Pijtra, viel hem op dat de loonsom van het bedrijf hoog was. Hij heeft daar vervolgens onderzoek naar gedaan en daaruit blijkt volgens hem dat als de chauffeurs onderweg waren, door hen niet conform cao en/of wetgeving rekening gehouden werd met pauze- en/of rusttijden. Structureel werden pauzes op de rittenlijsten/urenstaten niet in mindering gebracht op gewerkte uren. Daardoor ontstond een discrepantie tussen de daadwerkelijk gewerkte uren en de opgegeven gewerkte uren. Als opgegeven gewerkte uren (urenstaten) niet kloppen, dan kloppen ook de overuren niet en bijvoorbeeld de pensioenkosten, aldus [naam 2] namens Pijtra. De vorige directeur van Pijtra liet dit toe, volgens [naam 2] omdat de chauffeurs hadden gedreigd dat ze weg zouden gaan als hij moeilijk zou gaan doen. Over de periode 2018-2020 heeft Pijtra daarom herberekeningen gemaakt en gesteld dat [verweerder] 346 uren te veel heeft geschreven en dus te veel heeft uitbetaald gekregen. Er is in ieder geval een bedrag van € 6.639,05 bruto onverschuldigd betaald aan [verweerder], aldus Pijtra.
6.3.
Volgens artikel 26a van de cao worden diensturen door de werknemer geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Vaststaat dat [verweerder] zijn uren op die wijze heeft geregistreerd en dat voormalig directeur [naam 1] de urenstaten vervolgens steeds heeft geaccordeerd en [verweerder] op grond van die urenstaten heeft uitbetaald. Vooralsnog moet daarom van de juistheid van de urenstaten worden uitgegaan. Als die urenstaten onjuist zouden zijn en/of in strijd met cao/wetgeving, komt dat voor rekening van Pijtra en kan dat niet in deze procedure aan [verweerder] worden tegengeworpen zonder concrete onderbouwing. Dat geldt temeer omdat [verweerder] onbetwist heeft gesteld dat hij de urenstaten op de wijze heeft ingevuld als hij heeft gedaan, omdat [naam 1] hem daarover zo geïnstrueerd had. Als er al sprake zou zijn van malversaties aan de zijde van [verweerder] die tot terugbetaling zouden nopen, dan ligt het op de weg van Pijtra om die stelling te onderbouwen en, gelet op de betwisting door [verweerder], te bewijzen. Nu [naam 2] weliswaar ter zitting heeft gezegd over bewijsstukken te beschikken maar geen begin van een onderbouwing heeft gegeven, wordt zijn stelling gepasseerd en aan een bewijsopdracht niet toegekomen. Het beroep van Pijtra op verrekening wordt dus verworpen.
6.4.
Gelet op het bovenstaande mocht Pijtra het loon van [verweerder] over de periode 1 tot en met 18 juni 2020 niet met een bedrag van € 6.639,05 verrekenen. [verweerder] heeft dan ook recht op het loon, inclusief emolumenten, over deze periode zoals hij heeft verzocht, namelijk een bedrag van € 3.998,07 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen, evenals de over die periode verzochte onkostenvergoeding van € 586,39 netto, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020. Over het bedrag aan loon (€ 3.998,07 bruto) zal ook de wettelijke verhoging (50%) worden toegewezen.
6.5.
[verweerder] heeft ook recht op uitbetaling van het openstaande saldo aan vakantie- en ATV-dagen. Volgens de pro-forma loonstrook had [verweerder] recht op uitbetaling van 19,73 verlofdagen (€ 2.329,72) en 5,75 ATV-dagen (€ 678,96). [verweerder] heeft gesteld dat het aantal verlofdagen en ATV-dagen niet klopt en dat uitgegaan moet worden van 25,73 verlofdagen en 7,5 ATV-dagen. Omgerekend komt dat op een totaalbedrag van € 3.923,80 uit. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [verweerder] een WhatsApp-bericht van [naam 1] van 15 juni 2020 overgelegd. Uit dat bericht blijkt een openstaand saldo per 30 april 2020 van 30,73 aan vakantiedagen en 7,5 aan ATV-dagen. [verweerder] heeft aangegeven dat daarop nog vijf vakantiedagen in mindering moeten worden gebracht, omdat die nog in april en mei zijn opgenomen. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het doorgeven van vakantiedagen altijd mondeling ging en dat [naam 1] via Whatsapp bevestigde als het opnemen van vakantie akkoord was. De chauffeurs hadden verder geen inzicht in de registratie van de dagen en het verlofsaldo, dat stond bijvoorbeeld niet op de loonstroken. Op de urenstaten die je na controle door de werkgever terugkreeg, kon je zien wanneer je vrij had (gehad), aldus [verweerder], als er niets was ingevuld dan was je vrij geweest. Pijtra heeft niet betwist dat het opnemen en bijhouden van verlof op deze wijze ging. Pijtra heeft ter betwisting van de juistheid van de weergave in het Whatsappbericht gesteld dat die weergave uitgaat van een jaar waarin volledig is gewerkt en dat [verweerder] voor het einde van het jaar heeft opgezegd en het aantal dagen dat [verweerder] stelt daarom niet juist kan zijn. Pijtra heeft dat echter op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl dat wel van haar had mogen verwacht. Het is immers de verantwoordelijkheid van de werkgever om een deugdelijke administratie bij te houden van het aantal vakantiedagen en het verlofsaldo en dus ook de werkgever die over de juiste gegevens zou moeten beschikken en die gegevens ook zou moeten kunnen verstrekken. Dat heeft Pijtra echter in het kader van haar betwisting niet gedaan. Pijtra heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat het door [verweerder] gestelde – en voldoende onderbouwde – aantal vakantie- en ATV-dagen juist is. Daarom zal van de opgave van het aantal dagen door [verweerder] worden uitgegaan. Het bedrag van € 3.923,80 zal dus worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2020.
6.6.
Ten slotte heeft [verweerder] verzocht om uitbetaling van, zoals hij stelt, 33 ten onrechte afgeschreven vakantie-/ATV-dagen. Het gaat om vijf dagen in het najaar van 2018, de periode waarin de vader van [verweerder] is overleden, en om 28 dagen in maart/april 2019, de periode waarin de zoon van [verweerder] is geboren. Tijdens de zitting heeft [verweerder] toegelicht dat hij destijds met [naam 1] had afgesproken dat een aantal dagen die hij in die periodes heeft opgenomen zou worden geregistreerd als bijzonder verlof, zorgverlof of ziektedagen. Pas veel later kwam [verweerder] er achter dat dit niet was gebeurd en dat er toch een groot aantal vakantiedagen was afgeschreven. [verweerder] heeft ter onderbouwing van zijn stelling enkel loonstroken van oktober 2018, april 2019 en mei 2019 overgelegd. Daaruit blijkt wel dat er vakantiedagen in die periode zijn afgeschreven, maar niet dat dat onjuist zou zijn. [verweerder] heeft niet onderbouwd dat hij destijds heeft afgesproken dat deze dagen op een andere manier dan als vakantiedagen (bijvoorbeeld als ziektedagen) zouden worden geregistreerd door [naam 1] of dat [verweerder] in plaats van deze vakantiedagen recht had op een andere vorm van verlof. Zonder deze nadere onderbouwing kan niet worden vastgesteld dat de registratie van Pijtra op dit punt ondeugdelijk zou zijn. Dit geldt temeer nu [verweerder] ter zitting heeft aangegeven dat Pijtra de administratie bijhield en hij dat zelf niet deed. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6.7.
Pijtra zal ook, overeenkomstig het verzoek van [verweerder], veroordeeld worden om aan [verweerder] een bruto/netto specificatie te verstrekken, waarin de hierboven genoemde toegewezen bedragen tot uitdrukking zullen moeten komen.
6.8.
Pijtra wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten.

7.De beslissing

De kantonrechter,
in het verzoek
7.1.
wijst het verzoek af;
7.2.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
7.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het tegenverzoek
7.4.
veroordeelt Pijtra tot betaling van:
- het loon inclusief emolumenten van € 3.998,07 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 en de wettelijke verhoging (50%);
- de onkostenvergoeding van € 586,39 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020;
- het openstaande saldo aan vakantie- en ATV-dagen van € 3.923,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020;
7.5.
veroordeelt Pijtra tot het opmaken van een bruto/netto specificatie;
7.6.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
7.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. J.M. Breimer en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.