ECLI:NL:RBGEL:2020:6347

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8718262
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gefixeerde schadevergoeding na onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt de werkgever, Pijtra B.V., om een gefixeerde schadevergoeding van € 4.638,28 van de werknemer, [verweerder], omdat deze zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de opzegtermijn. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst op 17 juni 2020 opgezegd, met de mededeling dat hij per 15 juli 2020 niet meer in dienst zou zijn. De werkgever heeft deze opzegging geaccepteerd, maar stelt dat de werknemer aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het niet in acht nemen van de opzegtermijn. De werknemer heeft verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend om betaling van achterstallig loon en cao-vergoedingen.

De kantonrechter oordeelt dat de werknemer de gefixeerde schadevergoeding niet verschuldigd is, omdat de werkgever de opzegging onvoorwaardelijk heeft geaccepteerd en daarmee haar recht op schadevergoeding heeft prijsgegeven. De rechter wijst het verzoek van de werkgever af en veroordeelt haar in de proceskosten. In het tegenverzoek van de werknemer wordt geoordeeld dat hij recht heeft op betaling van het loon over de periode van 1 juni tot 15 juli 2020, zonder dat de werkgever een bedrag van € 5.181,93 mag verrekenen. De rechter wijst de vorderingen van de werknemer toe en verplicht de werkgever om nieuwe loonspecificaties te verstrekken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8718262 \ HA VERZ 20-140 \ 45950 \ 40141
uitspraak van 23 november 2020
beschikking
in de zaak van
de besloten vennootschap Pijtra B.V.
gevestigd te Zoelen
verzoekende partij in het verzoek
verwerende partij in het tegenverzoek
vertegenwoordigd door [naam 1]
en
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij in het verzoek
verzoekende partij in het tegenverzoek
gemachtigde mr. G. van Baaren (Stichting Achmea Rechtsbijstand).
Partijen worden hierna Pijtra en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ontvangen op 14 augustus 2020 met bijlagen;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek, met bijlagen, ;
- de e-mail van de zijde van Pijtra van 14 oktober 2020, met bijlagen;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [datum] , was vanaf 1 september 2007 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam voor Pijtra, in de functie van internationaal chauffeur. De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: cao) was op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
Artikel 26a van de cao bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

(…)
2a. Alle diensturen worden uitbetaald onder aftrek van de pauzetijden conform de staffel welke is opgenomen in bijlage III en onder aftrek van de aaneengesloten rust, met als minimum de in de EG-Verordening 561/2006 voorgeschreven rusttijden (zie bijlage III).
(…)
2b. De diensturen moeten door de werknemer worden geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Een registratieplicht geldt eveneens voor de uren besteed aan rust, pauzes en de correcties.
(…)
2d. De werknemer ontvangt na controle door de werkgever een voor akkoord getekend exemplaar van de urenverantwoordingsstaat terug.
2e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
(…)
2.3.
Op 13 juni 2020 heeft de directie van Pijtra tijdens een bijeenkomst aan (enkele van) haar medewerkers, waaronder [verweerder] , meegedeeld dat Pijtra Logistics B.V. (een aan Pijtra gelieerde onderneming) zal gaan fuseren met FST Logistics B.V. en dat Pijtra op termijn mogelijk ook met FST zal samengaan. Bij de bijeenkomst waren onder meer de toenmalige directeur/aandeelhouder van Pijtra, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aanwezig. [naam 2] is per datum fusie benoemd tot algemeen directeur (ad interim) van Pijtra.
2.4.
Op 17 juni 2020 heeft [verweerder] [naam 1] gebeld en zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Zijn opzegging heeft hij diezelfde dag schriftelijk bevestigd. In zijn per e-mail verzonden opzeggingsbrief schrijft [verweerder] , voor zover hier van belang:

(…) Onderwerp: Opzeggen arbeidscontract
Geachte heer, [naam 1]
Sinds 01-09-2007 ben ik bij u in dienst in de functie van Vrachtwagenchauffeur.
Zoals telefonisch besproken zeg ik hierbij mijn arbeidscontract op.
Met het nog resterend aantal van 17 verlof dagen ben ik vanaf 15-07-2020 niet meer in dienst.
Ik maak graag een afspraak voor het inleveren van de bedrijfseigendommen en het ophalen van mijn persoonlijke bezittingen.
Deze overdracht zal uiterlijk 20-07-2020 moeten plaatsvinden.
Tevens verzoek ik u een eindafrekenings overzicht te sturen per e-mail uiterlijk 19-06-2020.
De finale eindafrekening dient uiterlijk 31-07-2020 afgehandeld te zijn.
Graag ontvang ik een schriftelijke bevestiging van deze opzegging (…)
2.5.
Op dezelfde dag heeft [naam 2] [verweerder] per e-mail het volgende bericht:

(…) U heeft heden aan de heer [naam 1] van Pijtra B.V., tot heden uw werkgever, uw ontslag aangeboden. Ik kan u melden dat bij deze uw ontslag is geaccepteerd.
(…)
In uw schrijven stelt u nog 17 verlofdagen tegoed te hebben en dat u ‘dus’ per 15 juli as niet meer in dienst zult zijn. (…) Bij controle van de urenstaten en uw personeelsdossier is echter een aantal opmerkelijke zaken geconstateerd die uw stellingen niet onderbouwen docht zelfs tegenspreken.
Wij hebben een forensisch accountant opdracht gegeven om de door u ingediende urenstaten te controleren op juistheid, aansluiting met dienstroosters, aansluiting met de tachograaf-gegevens en het uitbetaalde loon. Op dit moment kunnen wij namelijk nog niet met zekerheid zeggen of u nog geld tegoed heeft dan wel teveel heeft ontvangen (en er dus verrekend moet worden met de laatste loonbetalingen). Ik betwijfel daarom op dit moment of wij aan uw verzoek tegemoet kunnen komen om dit voor 31 juli afgerond te hebben. (…)
2.6.
Op 1 juli 2020 heeft [naam 2] , per e-mail, een brief gedateerd 24 juni 2020 aan [verweerder] gestuurd met, voor zover van belang, de volgende inhoud:

(…) U heeft (…) uw arbeidscontract bij Pijtra BV opgezegd. Hierbij is door geen rekening gehouden met de wettelijke opzegtermijn. (…)
(…) Laat onverlet, dat wij u aansprakelijk houden voor de kosten en schades die (eventueel) ontstaan als gevolg van uw plotselinge vertrek en het gegeven dat u geen opzeggingstermijn in acht heeft genomen. (…)
2.7.
Pijtra heeft [verweerder] als bijlage bij een brief van 22 juli 2020 de eindafrekening gestuurd (“Salarisspecificatie Pro forma strook”), waarbij Pijtra is uitgegaan van een einde van het dienstverband per 17 juni 2020. In de brief heeft Pijtra verder onder meer meegedeeld dat er onderzoek is gedaan naar de urenstaten van [verweerder] vanaf week 32 van 2018 en dat uit dat onderzoek blijkt dat in de door [verweerder] vanaf die periode ingevulde urenstaten geen rekening is gehouden met normatieve rusttijd en pauzes conform artikel 26a van de cao. Pijtra schrijft in de brief daarover het volgende:
“(…) In concreto komt het erop neer dat u in die 92 weken tijds een teveel van 257,5 uren teveel uitbetaald heeft gekregen. En aangezien deze uren in alle gevallen worden aangemerkt door u als ‘overwerk’ zijn deze onterecht verloond met 130% van het normatieve salaris. Zoals u kunt zien is deze misstand voor genoemde periode op uw eindafrekening gecorrigeerd. (…)”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Pijtra verzoekt [verweerder] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 4.638,28, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindigen van de arbeidsovereenkomst, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar verzoek legt Pijtra, samengevat en voor zover van belang, ten grondslag dat [verweerder] zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn van een maand. [verweerder] is daarom op grond van de wet (artikel 7:672 lid 11 BW) de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. Volgens Pijtra bedraagt de gefixeerde schadevergoeding € 5.551,88. Dit bedrag is berekend op basis van 33 dagen, namelijk over de periode van 17 juni 2020 tot en met 31 juli 2020. Pijtra heeft op dit schadebedrag het aan [verweerder] toekomende (restant) loon van juni 2020 ter hoogte van € 913,60 netto in mindering gebracht. Dit bedrag van € 913,60 heeft Pijtra berekend door op de eindafrekening (tevens loonstrook over de periode 1-17 juni 2020) een bedrag van € 5.181,93 in mindering te brengen, omdat [verweerder] dit bedrag nog aan haar verschuldigd zou zijn wegens teveel geschreven en betaalde uren over 92 weken vanaf week 32 van 2018. Zodoende resteert volgens Pijtra een schadebedrag van (€ 5.551,88 - € 913,60 =) € 4.638,28.
3.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en - samengevat - verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat [verweerder] geen bedrag aan gefixeerde schadevergoeding aan Pijtra verschuldigd is, dan wel een lager bedrag dan door Pijtra verzocht is, met veroordeling van Pijtra in de proceskosten.

4.Het tegenverzoek en het verweer

4.1.
[verweerder] verzoekt Pijtra bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
A. om aan [verweerder] binnen 14 dagen na de datum van de beschikking te betalen:
 € 4.799,19 bruto (het loon c.a. over de periode van 1 tot en met 17 juni 2020); en
 € 2.922,62 bruto (het loon c.a. over de periode van 18 juni 2020 tot 15 juli 2020); en
 € 744,84 netto en € 740,- netto aan cao-onkostenvergoedingen;
B. om aan [verweerder] binnen 14 dagen na de datum van de beschikking overeenkomstig het onder A vermelde, nieuwe, gecorrigeerde loonspecificaties te verstrekken over de periode 1 juni tot 15 juli 2020;
C. in de proceskosten.
4.2.
Aan zijn verzoek legt [verweerder] het volgende ten grondslag. Pijtra heeft aan [verweerder] een pro forma loonstrook over de periode 1 juni tot en met 17 juni 2020 verstrekt, waaruit blijkt dat een bedrag van € 5.181,93 bruto door Pijtra is verrekend met hetgeen volgens Pijtra nog aan loon over juni 2020 aan [verweerder] verschuldigd was. Die verrekening was niet toegestaan en daarom moet aan [verweerder] over de periode van 1 tot en met 17 juni 2020 een bedrag uitbetaald worden, zonder rekening te houden met die verrekening. [verweerder] heeft ook recht op salarisbetaling over de periode 18 juni 2020 tot 15 juli 2020; hij heeft per 15 juli 2020 opgezegd en niet per direct op 17 juni 2020, zoals Pijtra stelt. De precieze bedragen zijn berekend door de administrateur van [verweerder] en gebaseerd op de pro-forma loonstrook die Pijtra in juni 2020 aan [verweerder] heeft verstrekt. Pijtra heeft na mei niets meer uitbetaald aan [verweerder] , aldus [verweerder] .
4.3.
Pijtra heeft tegen deze tegenverzoeken van [verweerder] verweer gevoerd.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Zo’n opzegging wordt “onregelmatig” genoemd.
5.2.
[verweerder] heeft de stelling van Pijtra dat hij zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn heeft opgezegd niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom dient van de onregelmatige opzegging uitgegaan te worden en dat betekent dat [verweerder] in beginsel schadeplichtig is. Echter, gezien de gegeven feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] de gefixeerde schadevergoeding niet aan Pijtra is verschuldigd. Daartoe wordt als volgt overwogen. [verweerder] heeft in zijn opzeggingsbrief van 17 juni 2020 aangegeven dat hij vanaf 15 juli 2020 niet meer in dienst zal zijn. Tot die tijd, zo schrijft hij, wil hij vakantiedagen inzetten. Pijtra heeft die opzegging nog diezelfde dag in een e-mail (zie 2.5.) onvoorwaardelijk geaccepteerd. Weliswaar heeft Pijtra aangegeven te zullen gaan kijken naar verlofdagen en urenstaten, maar uit de mail van Pijtra blijkt niet dat (daarmee) de datum van het ontslag zou (kunnen) wijzigen en/of dat Pijtra zich het recht op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging voorbehoudt. [verweerder] heeft de mededeling van Pijtra over het accepteren van zijn ontslag daarom redelijkerwijs mogen opvatten als een onvoorwaardelijke aanvaarding van dat ontslag per 15 juli 2020, waarbij Pijtra haar recht op schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging heeft prijsgegeven. De brief van Pijtra van 24 juni 2020 waarin Pijtra aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding maakt, kan aan hetgeen hiervoor is overwogen niet afdoen.
5.3.
Dit betekent dat het verzoek van Pijtra zal worden afgewezen. Omdat Pijtra in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

6.De beoordeling van het tegenverzoek

6.1.
[verweerder] heeft, kort gezegd, verzocht om uitbetaling van het loon c.a. over de periode van 1 juni tot 15 juli 2020, zonder dat, bij wijze van verrekening, door Pijtra daarop een bedrag van € 5.181,93 ter zake beweerdelijke teveel geschreven en uitbetaalde uren (over 92 weken vanaf week 32 van 2018) in mindering is gebracht. [verweerder] verzoekt om betaling van vier door hem gespecificeerde bedragen.
6.2.
Pijtra heeft de juistheid van de door [verweerder] gevorderde bedragen niet gemotiveerd betwist. Wel heeft zij gesteld dat zij die bedragen – voor zover die het loon van 1 tot en met 17 juni 2020 betreffen – niet verschuldigd is omdat zij op juiste gronden tot verrekening is overgegaan. Ter onderbouwing heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. Toen [naam 2] directeur werd van Pijtra, viel hem op dat de loonsom van het bedrijf hoog was. Hij heeft daar vervolgens onderzoek naar gedaan en daaruit blijkt volgens hem dat als de chauffeurs onderweg waren, door hen niet conform cao en/of wetgeving rekening gehouden werd met pauze- en/of rusttijden. Structureel werden pauzes op de rittenlijsten/urenstaten niet in mindering gebracht op gewerkte uren. Daardoor ontstond een discrepantie tussen de daadwerkelijk gewerkte uren en de opgegeven gewerkte uren. Als opgegeven gewerkte uren (urenstaten) niet kloppen, dan kloppen ook de overuren niet en bijvoorbeeld de pensioenkosten, aldus [naam 2] namens Pijtra. De vorige directeur van Pijtra liet dit toe, volgens [naam 2] omdat de chauffeurs hadden gedreigd dat ze weg zouden gaan als hij moeilijk zou gaan doen. Over de periode 2018-2020 heeft Pijtra daarom herberekeningen gemaakt en gesteld dat [verweerder] 257,5 uren te veel heeft geschreven en dus te veel heeft uitbetaald gekregen. Er is in ieder geval een bedrag van € 5.181,93 bruto onverschuldigd betaald aan [verweerder] , aldus Pijtra.
6.3.
Volgens artikel 26a van de cao worden diensturen door de werknemer geregistreerd op een door de werkgever te verstrekken urenverantwoordingsstaat. Vaststaat dat [verweerder] zijn uren op die wijze heeft geregistreerd en dat voormalig directeur [naam 1] de urenstaten vervolgens steeds heeft geaccordeerd en [verweerder] op grond van die urenstaten heeft uitbetaald. Vooralsnog moet daarom van de juistheid van de urenstaten worden uitgegaan. Als die urenstaten onjuist zouden zijn en/of in strijd met cao/wetgeving, komt dat voor rekening van Pijtra en kan dat niet in deze procedure aan [verweerder] worden tegengeworpen zonder concrete onderbouwing. Dat geldt temeer omdat [verweerder] onbetwist heeft gesteld dat hij de urenstaten op de wijze heeft ingevuld als hij heeft gedaan, omdat [naam 1] hem daarover zo geïnstrueerd had. Dat er sprake is geweest van een dreigement van [verweerder] richting [naam 1] blijkt nergens uit en is door [verweerder] ter zitting uitdrukkelijk betwist. Als er al sprake zou zijn van malversaties aan de zijde van [verweerder] die tot terugbetaling zouden nopen, dan ligt het op de weg van Pijtra om die stelling te onderbouwen en, gelet op de betwisting door [verweerder] , te bewijzen. Nu [naam 2] weliswaar ter zitting heeft gezegd over bewijsstukken te beschikken maar geen begin van een onderbouwing heeft gegeven, wordt zijn stelling gepasseerd en aan een bewijsopdracht niet toegekomen. Het beroep van Pijtra op verrekening wordt dus verworpen.
6.4.
Gelet op het bovenstaande mocht Pijtra het loon van [verweerder] over de periode 1 tot en met 17 juni 2020 niet met een bedrag van € 5.181,93 verrekenen. [verweerder] heeft dan ook recht op het loon over deze periode zoals hij heeft verzocht, namelijk een bedrag van € 4.799,19 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen, evenals de over die periode verzochte cao-vergoeding van € 740,00 netto. Ook het verzochte loon over de periode van 18 juni tot 15 juli 2020 is toewijsbaar tot het verzochte bedrag van € 2.922,62 bruto. De arbeidsovereenkomst tussen Pijtra en [verweerder] is immers, zoals hierboven in 5.2. al geoordeeld is, geëindigd per 15 juli 2020 en niet per 17 juni 2020 zoals Pijtra stelt. [verweerder] heeft de berekening van het loon over deze periode voldoende onderbouwd met de uitleg van zijn administrateur en Pijtra heeft de berekening niet betwist. Hetzelfde geldt voor de verzochte cao-vergoeding van € 740,00 netto voor deze periode. Dat bedrag zal eveneens worden toegewezen.
6.5.
Het bovenstaande betekent ook dat Pijtra gehouden is om een eindafrekening op te maken tot 15 juli 2020 en niet, zoals Pijtra (pro forma) heeft gedaan, tot en met 17 juni 2020. Pijtra zal dus, conform het verzoek van [verweerder] , veroordeeld worden om aan [verweerder] binnen 14 dagen na de datum van de beschikking nieuwe gecorrigeerde loonspecificaties en/of een eindafrekening te verstrekken over de periode 1 juni 2020 tot en met 30 juni 2020 en 1 juli 2020 tot 15 juli 2020, die opgemaakt zijn met inachtneming van wat hiervoor is overwogen.
6.6.
Pijtra wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten.

7.De beslissing

De kantonrechter,
in het verzoek
7.1.
wijst het verzoek af;
7.2.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
7.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het tegenverzoek
7.4.
veroordeelt Pijtra om aan [verweerder] binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking te betalen:
a. een bedrag van € 4.799,19 bruto en een bedrag van € 744,84 netto
(over de periode 1 tot en met 17 juni 2020); en
b. een bedrag van € 2.922,62 bruto en een bedrag van € 740,00 netto
(over de periode 1 tot en met 14 juli 2020);
7.5.
veroordeelt Pijtra om aan [verweerder] binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking nieuwe, gecorrigeerde loonspecificaties en/of een eindafrekening te verstrekken over de periode 1 juni 2020 tot 15 juli 2020, overeenkomstig het hierboven onder 7.4. vermelde;
7.6.
veroordeelt Pijtra in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verweerder] begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde;
7.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Breimer en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2020.