ECLI:NL:RBGEL:2020:6342

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8633562
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door dranghek op de weg

In deze zaak vordert eiser, die schade heeft geleden door een aanrijding met een door de gemeente geplaatst dranghek, schadevergoeding van de gemeente. De aanrijding vond plaats op 24 juni 2019, toen eiser met zijn busje tegen het dranghek aanreed dat door de gemeente was geplaatst in verband met snoeiwerkzaamheden. Eiser stelt dat de gemeente onvoldoende maatregelen heeft genomen om weggebruikers te waarschuwen voor het dranghek, waardoor hij schade heeft geleden. De gemeente voert verweer en stelt dat eiser zelf verantwoordelijk is voor de aanrijding door te hard te rijden.

De kantonrechter oordeelt dat de gemeente als wegbeheerder een zorgplicht heeft om de veiligheid van verkeersdeelnemers te waarborgen. De rechter concludeert dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door het dranghek op een gevaarlijke manier te plaatsen zonder adequate waarschuwing. De rechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt de gemeente tot betaling van € 2.889,90, bestaande uit schadevergoeding, expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast moet de gemeente de proceskosten van eiser vergoeden.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gemeenten om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen en weggebruikers tijdig te waarschuwen voor mogelijke gevaren op de weg. De gemeente wordt in het ongelijk gesteld en moet de kosten van de procedure dragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8633562 \ CV EXPL 20-2238 \ 42693 \ 32268
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats ]
eisende partij
gemachtigde ARAG Rechtsbijstand
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Berg en Dal
gevestigd te Groesbeek
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en de gemeente genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 5 november 2020.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is, toen hij op 24 juni 2019 in zijn busje reed op [straatnaam 1] te [woonplaats ] , waar hij woont, tegen een door de gemeente op [straatnaam 1] geplaatst hek aangereden, waardoor hij schade heeft aan zijn auto.
2.2.
[straatnaam 1] is een straat van 4,50 meter breed. Aan weerszijden zijn fiets suggestie stroken aangebracht. Als onderdeel van productie 2 bij de dagvaarding is onderstaande foto ter illustratie van [straatnaam 1] ingebracht:
(afbeelding)
2.3.
Dit is een satellietfoto van [straatnaam 1] van GoogleMaps:
(satelietfoto)
2.4.
Op 24 juni 2019 vonden er snoeiwerkzaamheden plaats aan de bomen op [straatnaam 1] . Onder meer [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] (medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal) was ter plaatse om de snoeiwerkzaamheden namens de gemeente uit te voeren.
2.5.
[medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] had in verband met de snoeiwerkzaamheden een dranghek van 2,5 meter breed met daarop aan één zijde reflectoren (in de vorm van een rood wit geblokte strip) en een zogeheten C1 verkeersbord (gesloten voor al het verkeer in beide richtingen) geplaatst op [straatnaam 1] , vanuit de satellietfoto bekeken links van de openbare weg “ [openbare weg] ”. Het dranghek stond dwars op de weg, met één poot in de berm en de andere poot stond ongeveer 20/30 cm van het midden van de weg, op de eigen weghelft. De reflectoren en het verkeersbord zaten aan de rechterzijde van het dranghek, zichtbaar voor bestuurders die vanaf [straatnaam 2] [straatnaam 1] op wilden rijden. Verder had [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] onder andere een L08 verkeersbord (doodlopende weg) geplaatst op de kruispunten [straatnaam 1] / [straatnaam 3] en [straatnaam 1] / [straatnaam 2] .
2.6.
[eiser] reed op 24 juni 2020 vanaf zijn terrein aan [straatnaam 1], gelegen tussen [straatnaam 3] en [straatnaam 2] , over [straatnaam 1] met zijn voertuig, een Opel Vivaro busje in de richting van [straatnaam 2] . [eiser] reed hierbij ongeveer in het midden van de weg met een snelheid van ongeveer 60 km/h en is toen tegen het dranghek aangereden.
2.7.
Ter terechtzitting is door [eiser] de situatie ter plaatste op 24 juni 2020 als volgt geschetst, waarbij het rode kruisje de plek van de aanrijding is. [medewerker groen, buitendienst gemeente Berg en Dal] , ook aanwezig ter zitting, heeft de tekening bekeken en heeft gezegd dat die juist is:
(tekening)
2.8.
De schade aan het busje van [eiser] als gevolg van de aanrijding is door CED Automative vastgesteld op € 2.442,15.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.889,90 (bestaande uit de voertuigschade van € 2.442,15, de expertisekosten van € 84,75 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over de voertuigschade vanaf de schadedatum. Daarnaast vordert [eiser] de veroordeling van de gemeente in de proceskosten, inclusief de nakosten, te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 100,00, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, de gemeente daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[eiser] legt kort gezegd aan zijn vordering ten grondslag dat hij tegen een door de gemeente geplaatst dranghek is gereden omdat hij dit niet kon zien en er ook niet voor was gewaarschuwd, waardoor hij schade heeft geleden. De gemeente is gehouden om die schade op grond van artikel 6:162 BW, ingevuld door de Kelderluik criteria, aan [eiser] te vergoeden omdat zij onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te waarschuwen voor het dranghek en aldus niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Omdat de gemeente ondanks diverse aanmaningen dit bedrag niet heeft betaald, vordert [eiser] tevens de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
De gemeente voert verweer waarop hierna, voor zover relevant voor de behandeling van deze zaak, zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de gemeente gehouden is om de schade die [eiser] als gevolg van de aanrijding op 24 juni 2019 heeft geleden, te vergoeden.
4.2.
De gemeente is wegbeheerder. Op de wegbeheerder rust de plicht om ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. De wegbeheerder kan onder meer, mede uit hoofde van zijn algemene zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van weggebruikers, aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW. Daarvoor zal de wegbeheerder het verwijt moeten kunnen worden gemaakt dat hij in de nakoming van deze plicht is tekortgeschoten. In dat kader zal getoetst moeten worden aan de zogenoemde “kelderluikcriteria” (zie het Kelderluik-arrest, HR 5 november 1965, NJ 1966, 136). Daarbij gaat het om de mate van waarschijnlijkheid dat anderen niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen, de grootte van de kans dat dit tot ongevallen leidt, de ernst van de gevolgen van zodanige ongevallen en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Soms zal voor de wegbeheerder het creëren van gevaar voor weggebruikers tot op zekere hoogte onvermijdelijk en (mede) daarom toelaatbaar zijn. Dat neemt niet weg dat weggebruikers voor het betreffende gevaar moeten worden gewaarschuwd, waarbij de te verwachten effectiviteit van de gegeven waarschuwing centraal staat.
4.3.
Op de gemeente als wegbeheerder rust een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van de verkeersdeelnemers rond de door de buitendienst van de gemeente uitgevoerde werkzaamheden. Om die werkzaamheden uit te kunnen voeren, was het kennelijk noodzakelijk om de weg af te sluiten voor verkeer van buiten [straatnaam 1] door middel van onder meer een dranghek. Het dranghek stond dwars op de weg tot aan (bijna) het midden van [straatnaam 1] . Aan de (linker)kant waar [eiser] vandaan kwam zaten geen reflectoren of borden op het hek. De bewoners van [straatnaam 1] waren niet van te voren op de hoogte gesteld van de snoeiwerkzaamheden door de gemeente. Door deze factoren in samenhang bezien is een mogelijk gevaarlijke situatie ontstaan. Dat de gemeente het dranghek op de linkerhelft van de weghelft heeft geplaatst en verkeer rechts hoort te houden neemt dat niet weg. [eiser] heeft hierover namelijk gesteld dat gelet op hoe smal [straatnaam 1] is, men daar in de praktijk in het midden van de weg rijdt, tussen de fiets suggestie stroken. Dit ook omdat er vaak wandelaars en fietsers van de nabijgelegen camping op die stroken wandelen en fietsen. De gemeente heeft dit niet in voldoende mate weersproken. Daarmee is waarschijnlijk dat weggebruikers aldaar niet volledig rechts zullen rijden als zij niet vermoeden dat er zich een obstakel op de andere weghelft bevindt. Door het hek op de weg is er een aanzienlijke kans op een ongeval, met schade tot gevolg. De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen is niet groot. De gemeente had een hek kunnen gebruiken met reflectoren aan beide zijden, zoals zij ook de dag er na is gaan doen. Door dit niet te doen is de kans op ongevallen vergroot. In het onderhavige geval heeft die kans zich ook verwezenlijkt.
4.4.
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De gemeente heeft meer risico genomen dan in de gegeven omstandigheden verantwoord was en heeft hiermee aldus de op haar rustende zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van verkeersdeelnemers geschonden.
4.5.
Voor zover de gemeente heeft bedoeld te stellen dat de aanrijding te wijten is aan het rijgedrag van [eiser] , doordat hij 80 km/h zou hebben gereden, overweegt de kantonrechter dat dit niet is vast komen te staan. Op het aanrijdingsformulier heeft [eiser] verklaard dat hij 60 km/h heeft gereden, de maximumsnelheid ter plaatse. Dit heeft hij desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Volgens [eiser] kun je gelet op de haakse bocht op dat deel van de weg, daar ook niet harder dan 60 km/h rijden. Met deze onderbouwing heeft [eiser] het verweer van de gemeente voldoende weersproken.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de gemeente op goede gronden aansprakelijk kon houden voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval op 24 juni 2019. Nu de hoogte van de schade niet is betwist, zal het gevorderde bedrag aan voertuigschade van € 2.442,15 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De expertisekosten van € 84,75 zijn evenmin weersproken en worden eveneens toegewezen.
4.7.
[eiser] vordert ter zake buitengerechtelijke incassokosten een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 sub c BW. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00 is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (genoemde) Besluit. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
4.8.
De gemeente wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De gevorderde nakosten zullen, nu deze zijn beperkt door [eiser] , worden begroot op een bedrag van € 100,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de gemeente tot betaling van een bedrag van € 2.889,90 (bestaande uit de voertuigschade van € 2.442,15, de expertisekosten van € 84,75 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 363,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.442,15 vanaf 24 juni 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 94,31 aan dagvaardingskosten, € 236,00 aan griffierecht, € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 100,00 aan nakosten;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op