ECLI:NL:RBGEL:2020:6270

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
C/05/377791 / KG RK 20/746
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in zorgzaak

Op 10 november 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een zorgzaak. Het verzoeker was gericht tegen mr. drs. A.E.H. Bovy, de rechter die de zitting leidde. De verzoeker voerde aan dat de rechter zich onvoldoende kritisch had opgesteld ten opzichte van de moeder en de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming. Hij stelde dat de rechter partijdig was en blind vertrouwde op de informatie van deze instanties, wat zijn vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid versterkte.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2020 werd het wrakingsverzoek besproken. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De gronden die de verzoeker aanvoerde, waren voornamelijk gericht op de inhoudelijke behandeling van de zaak en de wijze waarop de rechter de zitting leidde. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om de regie over de zitting te voeren en dat de keuze van de GI voor vertegenwoordigers niet automatisch leidt tot een schijn van partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen concrete feiten waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De griffier, mr. N.J.H. Klomp, was aanwezig bij de uitspraak, die werd gedaan door de rechters J.R. Veerman, S.J. Peerdeman en A.F. Germs-de Goede.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/377791 / KG RK 20/746
Beslissing van 10 november 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker, strekkende tot de wraking van
mr. drs. A.E.H. Bovy,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 9 oktober 2020 in de zaken met nummers C/05/370422 / JE RK 20/674, C/05/373201 / JE RK 20/958, C/05/374114 / JE RK 20/1041
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 oktober 2020
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 20 oktober 2020.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 5 november 2020 zijn verschenen:
  • verzoeker
  • de rechter
Tevens was als toehoorder aanwezig:
- [naam]

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers C/05/370422 / JE RK 20/674, C/05/373201 / JE RK 20/958, C/05/374114 / JE RK 20/1041 betreffende de ondertoezichtstelling en de zorgregeling van de zoon van verzoeker.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker voert aan dat de rechter zich tijdens de zitting onvoldoende kritisch heeft opgesteld richting de moeder en de vertegenwoordigers van de GI en de medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Dat blijkt volgens verzoeker onder meer uit het toelaten van een vertegenwoordiger van de GI, van wie volgens verzoeker is aangetoond dat diegene foutieve informatie heeft verstrekt aan de rechtbank, en uit het niet stellen van kritische vragen over de psychische gesteldheid van de moeder. Verzoeker heeft daardoor de vrees dat de rechter blind vertrouwt op het oordeel van de in zijn ogen partijdige instanties. Voorts heeft verzoeker de vrees dat de rechter niet in staat is uit te stijgen boven het medelijden dat zij heeft met een moeder die haar kind niet ziet. Ook voelt verzoeker zich als man en vader onvoldoende gehoord door de rechter die, evenals de vertegenwoordiger(s) van de GI en van de Raad voor de Kinderbescherming, een vrouw is.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Daargelaten de vraag of het verzoek tot wraking tijdig is ingediend, nu het verzoek is ingediend na afloop van de mondelinge behandeling van 9 oktober 2020, is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De gronden die verzoeker aanvoert zien op de inhoudelijke behandeling op de zitting. De wrakingskamer stelt voorop dat het aan de rechter is om de zitting te leiden, waarbij zij de regie voert en waarbij zij vrij is te bepalen welke vragen zij zelf relevant acht voor haar oordeel over de zaak. Het voeren van de regie over de zitting is een aan de rechter toebedeelde taak. De insteek van de rechter was om te proberen om op de zitting tot een oplossing te komen tussen partijen en de instanties en te onderzoeken of een vorm van omgang tussen moeder en kind mogelijk was en wat daarvoor mogelijk de belemmerende factoren waren. De insteek die verzoeker in wezen voor ogen had was dat op de zitting zou worden onderzocht waarom een omgang met moeder geen optie zou kunnen zijn en was met name gericht op de beperkingen van moeder en de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Dat de rechter een ander spoor heeft onderzocht dan verzoeker had verwacht en daarom niet de vragen heeft gesteld die zij volgens verzoeker had moeten stellen, maakt niet dat de rechter vooringenomen is, dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Voorts is het een keuze van de GI welke personen de GI vertegenwoordigen op de zitting. Het enkele feit dat verzoeker “tegenover allemaal vrouwen stond” betekent niet dat om die reden al sprake zou zijn van vooringenomenheid. Voor het standpunt van verzoeker dat de rechter niet zou kunnen uitstijgen boven het medelijden dat zij heeft met een moeder die haar kind niet mag zien, ontbreken concrete feiten. De zittingsaantekeningen bevatten daarvoor geen enkele aanwijzing. Ook voor het standpunt dat de rechter blind zou vertrouwen op de adviezen van de instanties heeft de wrakingskamer geen aanknopingspunten gevonden.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.R. Veerman, S.J. Peerdeman en A.F. Germs-de Goede in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.J.H. Klomp en in openbaar uitgesproken op 10 november 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.