10.2.De grondslag voor deze intrekking is erin gelegen dat de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van het pgb niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Nu niet aangenomen kan worden dat daarvan over 2019 sprake is, wordt niet aan deze voorwaarde voldaan. Dat betekent dat verweerder het pgb over 2020 ten onrechte heeft ingetrokken.
11. De slotsom is dat het beroep gegrond is wegens strijd met de artikelen 2:3 en 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit II daarom vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal, doende wat verweerder had behoren te doen, het besluit van 14 mei 2020 herroepen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525, - en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept het besluit van 14 mei 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 48,- aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en
mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechtbank
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in de bodemprocedure kan binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de rechtbank van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.