ECLI:NL:RBGEL:2020:6218

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
05/840822-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf, werkstraf en contactverbod voor belaging

Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van zijn ex-vriendin. De verdachte, geboren in 1993, heeft gedurende een periode van meer dan een jaar herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer, ondanks dat hun relatie beëindigd was. Dit contact bestond uit het versturen van een grote hoeveelheid e-mailberichten, waarvan sommige een bedreigende inhoud hadden. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer aangemeld bij een coöperatie voor levensbeëindiging en heeft hij haar een kerstkaart gestuurd met een lege tube zalf, wat als intimiderend werd ervaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, wat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor haar, waaronder PTSS en studievertraging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 180 uur. Tevens is er een contactverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar, met vervangende hechtenis van zeven dagen voor elke overtreding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 15.101,05 toegewezen aan het slachtoffer, ter compensatie van de geleden schade door de belaging. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en heeft hem aangespoord om zelf hulp te zoeken voor zijn psychische problemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840822-18
Datum uitspraak : 24 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats 1] , wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. E.E.M. Messink, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 7 mei 2020 en 10 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks van 17 september 2017 tot en met 9 oktober 2018 te
Nijmegen en/of (elders) in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] veelvuldig emailberichten (vanaf een groot aantal verschillende emailaccounts) te sturen en/of
- die [slachtoffer] aan te melden bij coöperatie [naam 1] en/of
- die [slachtoffer] een kerstkaart, met daarbij/daarin een lege tube [naam 2] toe te sturen en/of
- zich op te houden in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning/verblijfplaats van die [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) op de/een ra(a)m(en) te bonken en/of slaan en/of
- ( daarbij) te roepen: "I'll find you. Dit is wat je er van krijgt. Ik ga je nooit met rust laten", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) (hard) te lachen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 9-15;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 207-211en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 november 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 17 september 2017 tot en met 9 oktober 2018 te
Nijmegen
en/of
(elders
)in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- die [slachtoffer] veelvuldig emailberichten (vanaf een groot aantal verschillende emailaccounts) te sturen en
/of
- die [slachtoffer] aan te melden bij coöperatie [naam 1] en
/of
- die [slachtoffer] een kerstkaart, met daarbij
/daarineen lege tube [naam 2] toe te sturen en
/of
- zich op te houden in de
(onmiddellijke
)nabijheid van de woning
/verblijfplaatsvan die [slachtoffer] en
/of
-
(daarbij
)op de
/eenramen te bonken
en/of slaan en
/of
-
(daarbij
)te roepen: "I'll find you. Dit is wat je er van krijgt. Ik ga je nooit met rust laten", althans woorden van gelijke aard en
/ofstrekking en
/of
-
(daarbij
) (hard)te lachen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met daaraan gekoppeld een proeftijd voor de duur van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 180 uur met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt opgelegd een contactverbod met [slachtoffer] , in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel (zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) voor de duur van twee jaren, waarbij voor iedere overtreding van de maatregel 7 dagen hechtenis zal worden opgelegd.
Tot slot heeft de officier van justitie verzocht de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, anders dan dat zij van mening is dat een contact- en/of locatieverbod niet noodzakelijk is. Verdachte heeft de afgelopen twee jaar geen contact gezocht met het slachtoffer en zal dat in de toekomst ook niet doen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is met betrekking tot de persoon en de omstandigheden van de verdachte onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 oktober 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 18 februari 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 20 februari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 14 september 2020;
- een multidisciplinair rapport van drs. [naam 3] , psycholoog, gedateerd 5 februari 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin [slachtoffer] door haar, nadat hun relatie beëindigd was, gedurende een periode van ruim een jaar veelvuldig lastig te vallen. Meest in het oog springend hierbij is een enorme stroom aan, soms met tussenpozen, verstuurde e-mailberichten. Het ging hierbij soms “slechts” om een enkel bericht, soms om meerdere berichten kort achter elkaar. Zo zijn in de maand september 2018 meer dan 51 e-mailberichten in twee dagen verstuurd. De berichten verschilden qua inhoud, maar hadden overwegend een kwetsende en nare en soms ook ronduit bedreigende inhoud. Ook heeft verdachte [slachtoffer] aangemeld bij coöperatie [naam 1] (dit is een coöperatie voor levensbeëindiging van volwassenen). Daarnaast heeft hij een kerstkaart, met daarbij een lege tube [naam 2] , een zalf voor de behandeling van aambeien, naar haar gestuurd. Hij is bovendien ‘s nachts naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft daar op de ramen gebonkt en bedreigende en intimiderende teksten geschreeuwd.
Belaging is een misdrijf dat een grote impact heeft op slachtoffers. Slachtoffers van belaging hebben doorgaans nog lang gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid. Gelet op de schriftelijke slachtofferverklaring en de vordering benadeelde partij heeft de belaging door verdachte zeer ernstige gevolgen voor [slachtoffer] (gehad). Zij is gediagnosticeerd met PTSS, heeft vanuit het studentenhuis waar ze woonde (terug) moeten verhuizen naar haar ouders, heeft haar studie tijdelijk stop moeten zetten en heeft haar vrienden achter zich moeten laten. Zij heeft daarmee een deel van haar leven dat bij uitstek onbevangen had moeten zijn (haar studentenleven), ongewild af moeten sluiten, zonder dit ooit nog over te kunnen doen. Aan verdachte is namens [slachtoffer] een stopbrief uitgereikt door de politie waardoor verdachte wist dat contact – in welke vorm dan ook – niet (meer) geoorloofd was. Desondanks vond verdachte het nodig de belaging niet alleen voort te zetten maar zelfs te verergeren. Het belagen van het slachtoffer stopte pas nadat verdachte was aangehouden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte leidt aan een ziekelijke stoornis, in de vorm van een matige depressieve-stemmingsstoornis met stemmingscongruente psychotische kenmerken. Ook is een matige stoornis in cannabisgebruik vastgesteld. Hiervan was ook sprake tijdens het onderhavige feit. De depressieve stemmingsstoornis met stemmingscongruente psychotische kenmerken en matige stoornis in cannabisgebruik hebben volgens de psycholoog in enige mate doorgewerkt op het feit. De psycholoog heeft geadviseerd om het tenlastegelegde feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Volgens de psycholoog is het waarschijnlijk dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in zijn handelen gestuurd werd door de psychotische symptomen vanuit de depressieve stoornis. Door de psycholoog is meegewogen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde wel enig besef leek te hebben van waar hij mee bezig was, aangezien hij wist dat hij door zijn gedrag het slachtoffer angst aanjoeg.
De rechtbank neemt de conclusies uit het Pro Justitia rapport over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Verdachte heeft zich in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis gedurende enige tijd moeten melden bij de reclassering en aan hem is in dat kader een ambulante behandelverplichting opgelegd (geweest).
De psycholoog heeft in februari 2019 (voortzetting van deze) ambulante behandeling van verdachte door een forensisch ambulante polikliniek geadviseerd. Ook de reclassering onderschreef in eerste instantie de meerwaarde en noodzaak van begeleiding en behandeling.
De meldplicht en de ambulante behandeling zijn evenwel niet goed van de grond gekomen. Verdachte heeft zich volgens de reclassering volledig aan de meldplicht en aan de, inmiddels opgeheven, ambulante behandelverplichting onttrokken. Tweemaal heeft de reclassering het openbaar ministerie geadviseerd om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te vorderen; tot een opheffing van de schorsing is het echter niet gekomen.
De noodzaak en meerwaarde van behandeling blijven, zeker tegen de achtergrond van het als hoog ingeschatte recidiverisico, volgens de reclassering bestaan. Omdat het in een ambulant kader niet mogelijk is gebleken om het recidiverisico of delictgedrag van verdachte te beïnvloeden, ziet de reclassering hierin geen meerwaarde meer. De reclassering adviseert de mogelijkheden van een klinische setting te laten onderzoeken. Als een klinische setting niet mogelijk is, adviseert de reclassering om de zaak zonder reclasseringsbemoeienis af te doen, waarbij het contactverbod met slachtoffer een voorwaarde blijft.
Straf
Met name vanwege de ernstige gevolgen van de belaging voor het slachtoffer zal de rechtbank een hogere (voorwaardelijke) straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Het gedrag van verdachte laat zien dat een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk is om herhaling in de toekomst te voorkomen. Dit betekent dat de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank heeft overwogen hieraan voorwaarden te verbinden die zien op psychische hulp. Dit zodat verdachte handvatten krijgt voor het omgaan met een eventuele nieuwe depressieve periode in de toekomst. Gelet op het verloop van de behandeling bij Kairos ziet de rechtbank in een hernieuwd (verplicht) ambulant traject, net als de reclassering, echter geen meerwaarde. (Onderzoek naar) een (verplicht) klinisch traject is gelet op het tijdsverloop van onderhavige zaak ook niet meer aangewezen. De rechtbank wil verdachte wel nadrukkelijk meegeven om zelf vrijwillig goede hulp te gaan zoeken, bijvoorbeeld van een psychiater. Ter terechtzitting is, na enig doorvragen, gebleken dat verdachte best behoefte heeft aan goede psychische hulp. Deze zal hij echter zelf moeten zoeken bij een deskundige waarin hij vertrouwen heeft en waarmee hij een klik heeft.
Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf legt de rechtbank een werkstraf op voor de duur van 180 uur met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen acht de rechtbank het noodzakelijk om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Deze maatregel zal inhouden dat verdachte zich moet onthouden van contact (op directe en indirecte wijze) met [slachtoffer] . Voor het geval verdachte niet aan de maatregel zal voldoen, zal de rechtbank bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op zeven (7) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. De duur van deze vrijheidsbeperkende maatregel zal de rechtbank bepalen op vijf jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het contactverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel wordt dadelijk uitvoerbaar verklaard omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen of zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. De schadevergoedingsvordering bedraagt een totaalbedrag van € 16.601,05; te onderscheiden in materiële schade ad € 12.101,05 en immateriële schade ad € 4.500,00
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de materiële schade kan een bedrag van
€ 11.071,05 worden toegewezen. Het gevorderde collegegeld wordt immers al voldoende gecompenseerd met de gevorderde schade die opgelopen is door de studievertraging. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade zou een bedrag van € 1.500,- passend zijn.
De officier van justitie is dan ook van mening dat de vordering kan worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 12.571,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier vordert de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij het aantal dagen gijzeling ingeval van niet-betaling door veroordeelde gematigd moet worden tot 20 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de schade ten aanzien van de studievertraging onvoldoende is onderbouwd en daarvan enkel een voorschot kan worden toegewezen zodat het overige bedrag bij de civiele rechter gevorderd kan worden. De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de schade ten aanzien van het collegegeld afgewezen moet worden. De verdediging heeft een betalingsregeling ter hoogte van € 50,00 per maand bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De gevorderde materiële schade ad € 12.101,05 wordt door de rechtbank in zijn geheel toegewezen De benadeelde partij heeft de vordering immers voldoende onderbouwd en het gevorderde bedrag is in lijn met de Richtlijn Letselschade Studievertraging. Van een dubbeling van schadeposten is geen sprake. Schade als gevolg van studievertraging (in verband met het later op de arbeidsmarkt komen) is andere schade dan schade door het betalen van extra collegegeld.
De gevorderde immateriële schade ad € 4.500,00 wordt door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen, en wel tot een bedrag van € 3.000,00. Gelet op rechterlijke uitspraken in vergelijkbare gevallen komt dit bedrag de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank wijst de gevorderde schadevergoeding dus toe tot een totaalbedrag van € 15.101,05 De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 oktober 2018.
Voor wat betreft het meer of anders gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Hierdoor kan zij ervoor kiezen dit gedeelte van haar vordering alsnog in een civiele procedure aanhangig te maken.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om een betalingsregeling op te leggen. Verdachte kan, indien nodig, een betalingsregeling treffen met het Centraal Justitieel Incassobureau.
De rechtbank bepaalt het aantal dagen gijzeling ingeval van niet-betaling door veroordeelde op 20 dagen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde verder tot een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met het bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt op de maatregel dat veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan een van bovengenoemde maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven (7) dagen
 beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 15.101,05(vijftienduizendhonderdeen euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 15.101,05(vijftienduizendhonderdeen euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
20 dagen gijzelingzal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. O.J. Ingwersen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 10 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.