ECLI:NL:RBGEL:2020:6111

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
05.189117.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale jeugddetentie voor gewelddadige overval op camerawinkel

Op 17 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een gewelddadige overval op een camerawinkel in Apeldoorn op 5 augustus 2019. De verdachte, die op dat moment 17 jaar oud was, werd beschuldigd van diefstal met geweld, brandstichting en het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs. Tijdens de overval, die samen met vier anderen werd gepleegd, werden diverse camera's en accessoires gestolen, waarbij geweld werd gebruikt tegen de medewerkers en klanten van de winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders een goed doordacht plan hadden en dat er sprake was van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting en het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de diefstal met geweld. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks de ernst van het feit, en heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de overval schade hebben geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/189117-19
Datum uitspraak : 17 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in JJI De Hunnerberg in Nijmegen,
raadsman: mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 5 november 2019, 28 januari 2020, 25 mei 2020, 17 augustus 2020 en 3 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- meerdere (foto- en/of video) camera’s (van diverse merken) en/of accessoires (van diverse merken) daarvoor en/of
- meerdere (camera)lenzen (van diverse merken) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en zich die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft/hebben en/of is/zijn
verdachte en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of gericht op/naar het gezicht/hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 3] en/of
- een of meerdere malen pepperspray, althans een bijtende vloeistof, gesprayd/gespoten in het gezicht, althans in de richting van, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 10] en/of
- die [slachtoffer 8] geboden op de grond te gaan zitten en/of liggen, althans tegen die [slachtoffer 8] (op indringende toon) gezegd “on the floor” en/of
- die [slachtoffer 3] geboden op de grond op zijn buik te gaan liggen, althans tegen die J. G. [slachtoffer 3] (op indringende toon) gezegd “on the floor” en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, althans een voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de rug van die [slachtoffer 3] geduwd/gezet en/of een knie in/op de rug van die [slachtoffer 3] geplaatst en/of
- de handen van die [slachtoffer 3] geboeid en/of
- [slachtoffer 9] de doorgang versperd en/of (terwijl zij op de grond lag) met twee benen over haar heen gaan staan(waardoor zij zich niet meer vrij kon bewegen in een richting waarin zij dat zelf wilde) en/of
- bij het verlaten van de winkel dreigend een voorwerp getoond aan en/of gericht op [slachtoffer 6] (die op dat moment de winkel binnenkwam);
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2019 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een (zich in bosgebied bevindende) bestelbus door opzettelijk benzine, althans een brandbare vloeistof, in die bestelbus te verspreiden en/of door de vlam van een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare vloeistof, en/of met het interieur van die bestelbus, ten gevolge waarvan voornoemde bestelbus geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of waarbij tevens een aantal (zich rondom die bestelbus bevindende) bomen en/of struiken/lage vegetatie en/of de bodemlaag van/rondom een zandpad (waarop die bestelbus zich bevond), geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een bosperceel en/of de zich aldaar (overige) bevindende bo(o)m(en) en/of vegetatie, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 3 augustus 2019 te Eindhoven en/of op of omstreeks 5 augustus 2019 te Ede, in elk geval in Nederland, (telkens) een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Litouwse identiteitskaart (met documentnummer [nummer] ) op naam van [naam] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, voorhanden heeft gehad en/of daarvan opzettelijk gebruik heeft gemaakt (door dit ter identificatie/legitimatie aan de politie te tonen);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 augustus 2019 te Eindhoven en/of op of omstreeks 5 augustus 2019 te Ede (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Litouwse identiteitskaart (met documentnummer [nummer] ) op naam van [naam] ,
als ware het echt en onvervalst, immers heeft verdachte voornoemd document voorhanden gehad en/of daarvan opzettelijk gebruik gemaakt (door dit ter identificatie/legitimatie aan de politie te tonen).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten ten aanzien van feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, wat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 augustus 2019 heeft verdachte samen met vier anderen een overval gepleegd op de camerazaak [slachtoffer 1] in Apeldoorn, waarbij drie vitrinekasten kapot zijn geslagen en diverse foto- en videocamera’s, accessoires en (camera)lenzen zijn weggenomen. [2]
Tijdens de overval is geweld toegepast en gedreigd met geweld, waarbij:
- een (imitatie)wapen is getoond in de richting van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3] ; [3]
- pepperspray is gespoten in (de richting van) het gezicht van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 10] ; [4]
- “ “on the floor” is geroepen tegen [slachtoffer 8] ; [5]
  • tegen [slachtoffer 3] is gezegd dat hij “down” moest en waarna hij naar de grond is gedrukt en een knie in zijn rug is gezet;
  • handboeien om de handen van [slachtoffer 3] zijn gedaan en waarna hij op zijn buik op de grond is gelegd en vervolgens een (imitatie)wapen tegen zijn hoofd en rug heeft gekregen;
- nadat [slachtoffer 9] tijdens het vluchten op de grond terecht is gekomen, haar de doorgang werd versperd door over haar heen te staan met aan elke zijde van het lichaam een voet waardoor zij niet meer kon opstaan en zich niet meer kon bewegen; [7]
- een voorwerp is gericht op [slachtoffer 6] toen hij de winkel binnenkwam. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de feiten 1 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat aangevoerd is dat verdachte ten aanzien van feit 1 niet wist dat er geweld zou worden gebruikt. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die de bestelbus in brand heeft gestoken. Daarnaast is geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig ten aanzien van het medeplegen.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij en zijn medeverdachten het plan hadden om de winkel te beroven. [9] Iedereen wist wat hij moest doen omdat zij aanwijzingen hadden gekregen van een persoon. [10] Zo was de taak van [medeverdachte 1] om bij de deur te staan, anderen niet toe te laten en zich te verdedigen met pepperspray. [11] Alle spullen lagen in de bus, waaronder drie kleine bijlen, twee bussen pepperspray en een pistool. Toen zij voor de overval uitstapten zag hij het wapen. Hij hoorde dat werd gezegd dat het wapen een airsoft-wapen was. [12]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij vooraf instructies hadden gekregen van een persoon. Volgens deze persoon wist iedereen wat hij moest doen. [13] Toen [medeverdachte 2] voor de overval aan de anderen vroeg of zij wisten wat zij moesten doen, antwoordden zij bevestigend. Eén iemand moest bij de deur staan, een ander moest het glas breken en weer een ander moest de goederen pakken. [14] De taak van [medeverdachte 2] was mensen laten schrikken met het wapen en handboeien om doen. Het wapen en de handboeien lagen in de bus. [15] De nacht voor de overval hebben zij samen in een hotel geslapen. [16]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de ontmoeting met de andere drie daders regelde en dat zij met z’n allen zeiden dat zij een overval zouden plegen. Zij spraken met elkaar af hoe dat zou gebeuren. Verdachte moest de lenzen pakken. Een ander zou met pepperspray sprayen en een ander zou mensen neerleggen. De pepperspray was bedoeld om mensen te laten schrikken. [17] Hij wist dat er een wapen was. [18]
Uit bovenstaande verklaringen volgt dat er binnen de groep daders is gesproken over de overval, dat er van te voren instructies zijn gegeven, dat ieder een eigen rol had en dat daarbij pepperspray en een (imitatie)wapen gebruikt zou worden. Die verklaringen stemmen overeen met de wijze waarop de overval is uitgevoerd. Daar komt bij dat in de bestelbus, waarmee verdachte en zijn medeverdachten naar de overval gingen, onder meer een wapen, handboeien en bussen pepperspray lagen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er geweld zou worden gebruikt dan ook niet geloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde brandstichting niet wettig en overtuig bewezen is, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij degene is geweest die de bestelbus in brand heeft gestoken en dat niemand hem daarbij heeft geholpen. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de betrokkenheid van verdachte bij de overval niet zonder meer dat verdachte ook als mededader bij de brandstichting betrokken is geweest.
Ten aanzien van feit 3
Naar de identiteitskaart die verdachte voorhanden heeft gehad is onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat de identiteitskaart geen kenmerken van vervalsing vertoonde en dat het een echt exemplaar betreft. Nu niet kan worden vastgesteld dat het ging om een vals of vervals document, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen verdachte onder feit 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 augustus 2019 te Apeldoorn,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,
- meerdere
(foto- en
/ofvideo
)camera’s (van diverse merken) en
/ofaccessoires (van diverse merken) daarvoor en
/of
- meerdere (camera)lenzen (van diverse merken)
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
en zich die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 6] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 9] en
/of[slachtoffer 10] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden,gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers
heeft/hebben
en/of is/zijnverdachte en/of zijn mededader(s):
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en
/ofgericht op/naar het gezicht/hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer 4] en
/of[slachtoffer 5] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 3] en
/of
- een of meerdere malen pepperspray, althans een bijtende vloeistof, gesprayd/gespoten in het gezicht, althans in de richting van, [slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 7] en
/of[slachtoffer 8] en
/of[slachtoffer 10] en
/of
-
die [slachtoffer 8] geboden op de grond te gaan zitten en/of liggen, althanstegen die [slachtoffer 8] (op indringende toon) gezegd “on the floor” en
/of
- die [slachtoffer 3] geboden op de grond op zijn buik te gaan liggen
, althans tegen die J. G. [slachtoffer 3] (op indringende toon) gezegd “on the floor”en
/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
althans een voorwerp,op/tegen het hoofd en
/ofde rug van die [slachtoffer 3] geduwd/gezet en
/ofeen knie in/op de rug van die [slachtoffer 3] geplaatst en
/of
- de handen van die [slachtoffer 3] geboeid en
/of
- [slachtoffer 9] de doorgang versperd en
/of(terwijl zij op de grond lag) met twee benen over haar heen gaan staan(waardoor zij zich niet meer vrij kon bewegen in een richting waarin zij dat zelf wilde) en
/of
- bij het verlaten van de winkel dreigend een voorwerp getoond aan en
/ofgericht op [slachtoffer 6] (die op dat moment de winkel binnenkwam).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, waarbij de schuldige het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie ziet geen redenen om over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt geteld dat conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Daartoe is aangevoerd dat verdachte minderjarig was ten tijde van het plegen van het delict en dat de hoofdregel is dat dan het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Er zijn geen redenen aanwezig om daarvan af te wijken. Gelet daarop, heeft de verdediging verzocht de maximale jeugddetentie aan verdachte op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met vier anderen schuldig gemaakt aan een brutale overval op een camerawinkel in Apeldoorn waarbij vitrines zijn stukgeslagen en voor een bedrag van ruim € 31.000,-- aan goederen is buitgemaakt. Tijdens de overval werd het gebruik van geweld niet geschuwd. Zo is onder meer een medewerker bedreigd met een (imitatie)wapen, naar de grond gebracht en vervolgens geboeid. Ook zijn meerdere medewerkers en klanten in (de richting van) hun gezicht bespoten met pepperspray. Het spreekt voor zich dat de (op deze manier uitgevoerde) overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring is geweest, hetgeen ook blijkt uit de aangiftes. Kennelijk heeft verdachte hierbij in het geheel niet stilgestaan.
De rechtbank heeft eerst te beoordelen of bij de strafoplegging het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht van toepassing is op verdachte.
Het strafbare feit is begaan op 5 augustus 2019, toen was verdachte 17 jaar oud. Op grond van artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht is het uitgangspunt dat voor daders onder de 18 jaar het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Volgens artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan daarvan worden afgeweken indien de ernst van het feit, de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen redenen aanwezig zijn om tot toepassing van het volwassenstrafrecht over te gaan. Ten aanzien van de ernst van het feit overweegt de rechtbank dat er sprake is van een ernstig misdrijf dat verdachte zeer kwalijk wordt genomen. Het is echter niet van dien aard dat het noopt tot het afwijken van de hoofdregel om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Over de persoon van verdachte is verschillende malen gerapporteerd. In het meest recente rapport van de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 oktober 2020 wordt door de Raad toepassing van het jeugdstrafrecht passend geacht. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte risico’s zijn voor de verdere ontwikkelingen en dat er aanwijzingen zijn voor achterliggende problematiek. In het jeugdstrafrecht ligt het accent op een pedagogische aanpak. Hoewel de Raad concludeert dat de mogelijkheden om verdachte te laten profiteren van een pedagogische aanpak minimaal zijn, ziet de Raad toch mogelijkheden. Volgens de Raad kan er binnen de actieve begeleiding en het pedagogische klimaat van De Hunnerberg, waar verdachte op dit moment verblijft, aan een aantal doelen worden gewerkt en kan verdachte zich, hoe minimaal ook, verder ontwikkelen. Binnen De Hunnerberg wordt namelijk enige mate van contactgroei met zijn mentor gezien. Daarnaast heeft verdachte een goede houding naar begeleiders, accepteert hij hun gezag en gaat hij goed om met andere jongeren. De Raad vreest dat verdachte in een gevangenis verder verhardt en terugvalt in weerstand. Dit in combinatie met het wegvallen van actieve begeleiding, maakt dat er onnodige detentieschade toegebracht kan worden. Ter terechtzitting heeft mevrouw Knegt van de Raad herhaald toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats te vinden.
Na kennisneming van het rapport van de Raad is de rechtbank van oordeel dat de persoon van verdachte geen aanleiding geeft af te wijken van de hoofdregel om het jeugdstrafrecht toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank geven de omstandigheden waaronder het feit is begaan evenmin aanleiding om af te wijken van de hoofdregel. De rechtbank komt dan ook tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank ten nadele van verdachte meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 18 september 2020, in Nederland weliswaar niet eerder is veroordeeld, maar dat hij in Litouwen wel achtmaal eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten. Dit blijkt uit een uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 23 september 2019. Met die veroordelingen houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening, aangezien deze eerdere veroordelingen verdachte er kennelijk niet van hebben kunnen weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daar komt bij dat verdachte het feit heeft gepleegd reeds enkele dagen nadat hij van Litouwen naar Nederland is gereisd en het erop lijkt dat verdachte enkel en alleen voor het plegen van dit feit naar Nederland is gekomen. Dat verdachte naar Nederland is gekomen om te werken acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zodanig ernstig misdrijf, dat daarvoor enkel een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS voor jeugdigen. Daaruit volgt dat voor een overval op een winkel een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden als uitgangspunt geldt. In deze zaak is echter sprake van een groot aantal strafverzwarende omstandigheden. Dat verdachte deze professioneel geplande overval samen met anderen heeft gepleegd waarbij fors geweld is gebruikt, alsook dat sprake was van een omvangrijke buit en grote schade, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan en maken dat de rechtbank een aanzienlijk hogere jeugddetentie zal opleggen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 24 maanden passend en geboden is.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
In de strafzaak hebben zich vier benadeelde partijen met vorderingen tot schadevergoeding gevoegd: [slachtoffer 3] (€ 5.558,95), [slachtoffer 10] (€ 1.060,96), [slachtoffer 9] (€ 665,28) en [slachtoffer 11] (€ 12.065,--).
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, kan de benadeelde partij [slachtoffer 11] niet in haar vordering worden ontvangen. De benadeelde partij al daarom niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 10] is de rechtbank uitgegaan van de vordering waarop vermeld staat: ‘datum binnenkomst: 8 mei 2020’ en ‘gecontroleerd SHN: 7 mei 2020’, nu deze vordering als laatste geüpload is in het digitale dossier.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 10] en [slachtoffer 9] toegewezen kunnen worden, met dien verstande dat ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] de hoogte van het bedrag van de immateriële schade geschat moet worden op € 3.000,--. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht telkens de wettelijke rente toe te wijzen en telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu de gestelde schade niet is onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt ten aanzien van de verschillende benadeelde partijen als volgt.
[slachtoffer 3]
Dit deel van de vordering betreft de schadepost ‘optometrist’. Nu deze schadepost door de verdediging niet is betwist en naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, kan deze worden toegewezen (€ 58,95).
[slachtoffer 10]
Door de benadeelde partij is een bedrag ter hoogte van € 60,96 gevorderd als vergoeding van reiskosten. De vordering is in zoverre niet betwist. De rechtbank zal een bedrag van € 51,86 (185,2 km x € 0,28) toekennen, nu in het schadeonderbouwingsformulier ten aanzien van de reis camping – politiebureau is toegelicht dat een enkele reis is gemaakt, terwijl in de berekening is uitgegaan van een retourreis.
[slachtoffer 9]
Dit deel van de vordering betreft de schadeposten ‘medicijnkosten’ en ‘belkosten’. De vordering is in zoverre niet betwist. Nu deze schadeposten naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd, kunnen deze worden toegewezen (€ 15,28).
Ten aanzien van de immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden die niet in vermogensschade bestaat. De grondslag voor het toekennen van immateriële schadevergoeding is aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel en/of ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde handelen een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partijen gemaakt. Dat levert een aantasting in de persoon op andere wijze op. Op die grondslag kan, ook als lichamelijk of geestelijk letsel (nog) niet kan worden vastgesteld, immateriële schadevergoeding worden toegewezen.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de verschillende benadeelde partijen als volgt.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij was ten tijde van de overval aan het werk in de camerazaak. Hij is bespoten met pepperspray, bedreigd met een (imitatie)wapen, naar de grond gebracht en geboeid. Uit de aangifte en het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij lichamelijk letsel had (heftige pijn aan zijn ogen als gevolg van de pepperspray en oogklachten die tot zeven maanden na de overval aanhielden en waarvoor hij is behandeld), zich zeer angstig heeft gevoeld en voor zijn leven heeft gevreesd. Ook is nog steeds sprake van verhoogde waakzaamheid tijdens het werk en vermijdend gedrag in activiteiten buiten het werk.
De rechtbank is, naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, van oordeel dat op dit moment in ieder geval kan worden vastgesteld dat schade is geleden tot een bedrag van € 2.000,-- . De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
[slachtoffer 10]
De benadeelde partij was ten tijde van de overval als klant aanwezig in de camerazaak en er is in de richting van zijn nek gespoten met pepperspray. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij voor zijn leven en dat van zijn vrouw heeft gevreesd. Ook heeft de benadeelde partij een dag last gehad van een branderig gevoel op zijn rug en nek. Gelet op hetgeen de benadeelde partij in zijn aangifte heeft verklaard, is de vordering voor de overige klachten door het gebruik van pepperspray onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal, naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, een smartengeld van
€ 400,-- toekennen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
[slachtoffer 9]
De benadeelde partij was ten tijde van de overval als klant aanwezig in de camerazaak. Toen zij probeerde te vluchten, is zij ten val gekomen waarna haar de doorgang werd versperd doordat één van de daders met twee benen over haar heen is gaan staan. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij zich angstig en onveilig heeft gevoeld en dat zij daar nog steeds de gevolgen van ondervindt. Uit de bijgevoegde stukken blijkt dat de benadeelde partij drie keer op gesprek is geweest bij een praktijkondersteuner van de GGZ om hulp te krijgen bij de verwerking van de overval. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 650,-- toewijzen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen tot een bedrag van:
  • € 2.058,95 [slachtoffer 3] ;
  • € 451,86 [slachtoffer 10] ;
  • € 665,28 [slachtoffer 9] - [slachtoffer 10] .
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank zal daarbij telkens bepalen dat bij niet betalen gijzeling kan worden toegepast. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat verdachte over onvoldoende financiële draagkracht beschikt om de schadevergoedingen te betalen, kan op grond van artikel 6:4:20, derde lid, Wetboek van Strafvordering later in het kader van de tenuitvoerlegging aan de orde worden gesteld en is geen reden om op dit moment van het bepalen van de mogelijkheid tot het toepassen van gijzeling af te zien. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 5 augustus 2019. De rechtbank overweegt tot slot dat verdachte, tezamen met zijn mededaders, hoofdelijk voor de gehele bedragen aansprakelijk zijn.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentie voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen
De rechtbank:
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 11] niet-ontvankelijkin haar vordering;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
navolgende benadeelde partijenvan de hierna genoemde bedragen, telkens vermeerderd met de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden steeds begroot op nihil;
Benadeelde partij Bedrag
1. [slachtoffer 3] € 2.058,95;
2. [slachtoffer 10] € 451,86;
3. [slachtoffer 9] - [slachtoffer 10] € 665,28;
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele
voldoening;
legt aan veroordeelde tevens de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de navolgende benadeelde partijen te betalen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling zal kunnen worden toegepast van na te melden duur zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 3] € 2.058,95 30 dagen;
2. [slachtoffer 10] € 451,86 9 dagen;
3. [slachtoffer 9] € 665,28 13 dagen;
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2019 tot aan de dag der algehele
voldoening;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. T. Bertens, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2020.
mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. T. Bertens zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2019347741, gesloten op 20 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 375 in combinatie met de bijlage, p. 379-384 en de facturen, p. 388-390.
3.De processen-verbaal van aangifte, p. 393, 408, 416 en 426.
4.De processen-verbaal van aangifte, p. 393, 416, 438 en 445.
5.Het proces-verbaal van aangifte, p. 439.
6.Het proces-verbaal van aangifte, p. 418 - 419.
7.Het proces-verbaal van aangifte, p. 442.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige, p. 432.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 774.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 783.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 778 en 783.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1003 - 1006.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 964.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 969.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 962 en 964.
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 966.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1003 - 1006.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1020.