ECLI:NL:RBGEL:2020:6077

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
05/780005-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot bevrijding van een levenslang veroordeelde gedetineerde met brandstichting en vernieling in een penitentiaire inrichting

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een poging tot bevrijding van een levenslang veroordeelde gedetineerde. De verdachte, geboren in 1990 en op dat moment gedetineerd in de P.I. Krimpen aan den IJssel, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het zich toegang verschaffen tot de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek, het blokkeren van toegangsdeuren, het afsteken van vuurwerk en het vernielen van eigendommen van de inrichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een goed voorbereide actie had uitgevoerd, waarbij ze probeerden een gedetineerde te bevrijden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een nauwe en bewuste samenwerking hadden en dat de poging tot bevrijding niet was voltooid, maar dat er wel sprake was van een strafbare poging. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een vierde feit, namelijk heling van gestolen voertuigen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist dat de voertuigen gestolen waren. De benadeelde partij, de Staat der Nederlanden, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780005-20
Datum uitspraak : 9 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Krimpen aan den IJssel.
Raadsman: mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 26 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2020 te Zutphen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk een ander, te weten [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen, die krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van diens/hun vrijheid was/waren beroofd, te bevrijden of bij diens/hun bevrijding behulpzaam te zijn
- zich toegang heeft tot verschaft tot de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek en/of
- de toegangsdeur tot het binnenterrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek heeft geblokkeerd met een vogelkooi (zodat deze niet meer dichtging) en/of
- de deur tot de remise van Penitentiaire Inrichting Ooyershoek heeft geblokkeerd met een bestelbus (zodat deze niet meer openging, althans niet meer op de gebruikelijke wijze kon worden geopend en/of op de gebruikelijke wijze doorgang kon worden verkregen naar en vanuit die remise), en/of
- vuurwerk/fakkels heeft afgestoken en/of op verschillende plekken van het binnenterrein en/of de remise van de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek heeft gegooid, en/of
- vuurwerk/fakkels onder/in/bij genoemde bestelbus heeft gegooid, ten gevolge waarvan deze bestelbus in brand vloog, en/of
- hekken en/of deuren en/of bedrading op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek heeft vernield en/of proberen te openen met een of meer betonscharen en/of een slijptol en/of ander gereedschap, terwijl dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2020 te Zutphen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht door vuurwerk/fakkels, althans een brandbare stof tot ontbranding te brengen, althans open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk/fakkels althans met een brandbare stof, en dat vuurwerk/die fakkels, althans die brandbare stof onder/in/bij een bestelbus, merk [merk 1] te gooien, althans in de zeer dichte nabijheid van die bestelbus te brengen, ten gevolge waarvan die bestelbus geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek, althans voor de toegangspoort/remisedeur van de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 19 januari 2020 te Zutphen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk
- een of meer hekwerken en/of een in een hek aangebrachte deur en/of
- bedrading/een of meer stroomdraden op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 januari 2020 tot en met 19 januari 2020 te Amsterdam en/of Zutphen en/of Rheden en/of Wehl, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere goederen te weten
- een bestelauto [merk 1] , met kenteken [kenteken 1] en/of
- een personenauto [merk auto 1] , met kenteken [kenteken 2] en/of
- een personenauto [merk auto 2] , met kenteken [kenteken 3]
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle vier ten laste gelegde feiten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat onder feit 1 sprake is van een deugdelijke poging en dat geen sprake is van vrijwillige terugtred. Ook het medeplegen kan ten aanzien van alle vier de feiten worden bewezen. Er was sprake van een plan dat gezamenlijk werd uitgevoerd. Er was een duidelijke taakverdeling tussen de verdachten. Dit geldt ook voor de brandstichting nu dit een onderdeel van het plan was. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de auto’s waren gestolen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 omdat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte is uit eigen beweging gestopt met de poging en dat is ook te zien op de beelden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de brandstichting niet tot het plan behoorde en dat verdachte niet als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of had kunnen weten dat de auto’s waren gestolen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 gezamenlijk bespreken, waarbij elk bewijsmiddel – ook in zijn onderdelen - wordt gebruikt voor het feit waarop het gezien de inhoud kennelijk betrekking heeft.
Camerabeelden
Verbalisanten hebben de camerabeelden van de Penitentiaire Inrichting, locatie Ooyerhoek, (hierna: P.I.) in Zutphen, opgenomen op 19 januari 2020 omstreeks 10:45 uur, uitgekeken en zien hierop het volgende:
NN1 loopt richting de rode toegangsdeur van de P.I. met een Actiontas en een vogelkooi. Hij zet de vogelkooi tussen de rode deur en het kozijn, kennelijk om te voorkomen dat de deur dichtvalt, en loopt het binnenterrein van de P.I. op. Vervolgens pakt hij een fakkel uit de Actiontas, steekt deze aan en gooit de fakkel over het hek in de richting van de hoofdingang. Enkele seconden nadat NN1 het binnenterrein op is gelopen, rijdt er een [kleur 1] bestelbus, kenteken [kenteken 4] , en een donkere personenauto het terrein op. NN2 stapt uit de personenauto vanaf de bijrijderszijde en loopt door de rode deur het binnenterrein van de P.I. op. NN1 probeert op dat moment de deur in het hek te forceren met een voorwerp dat hij uit de Actiontas heeft gepakt. NN2 loopt naar hem toe en probeert ook de deur in het hek te forceren. NN1 pakt nog een voorwerp uit de tas en maakt hiermee timmerbewegingen waarna NN1 en NN2 opnieuw proberen de deur in het hek te forceren. Terwijl NN1 en NN2 met het hek bezig zijn, draaien de bestelbus en de personenauto op het voorterrein: NN3 stapt uit de [kleur 1] bestelbus en NN4 uit de personenauto. De [kleur 1] bestelbus staat zo dicht tegen de sluisdeur aan geparkeerd, dat NN3 aan de bijrijderskant moet uitstappen. NN3 gaat ook het binnenterrein op met een voorwerp (vermoedelijk betonschaar) in zijn hand. Gedetineerde [medeverdachte 1] verschijnt op dat moment ook op de beelden, hij staat achter een hoog hek. Terwijl NN1, NN2 en NN3 op het terrein de deur in het hek proberen te forceren, gooit NN4 twee brandende fakkels onder de [kleur 1] bestelbus. Daarna gooit hij een brandende fakkel over de [kleur 1] remisedeur. NN1 pakt iets van de grond en geeft dit aan NN3. NN3 gaat ermee aan de slag bij het hek, hierbij ontstaat een vonkenregen. De [kleur 1] bestelbus is intussen in brand gevlogen. NN1 gooit op het binnenterrein nog twee brandende fakkels over het hek. Door de fakkels ontstaat rook. Terwijl NN3 nog steeds bezig is met (vermoedelijk) de slijptol, proberen NN1 en NN2 ook de deur in het hek te forceren. Het lukt niet om de deur of het hek te forceren, waarna NN1, NN2 en NN3 naar een muur lopen met stroomdraden erboven. NN3 houdt de slijptol bij de draden. De onderste 3 draden worden doorgeslepen. NN2 en NN3 klimmen over de muur. NN1 loopt terug naar de Actiontas, pakt (vermoedelijk) een betonschaar en gooit deze over de muur naar NN3. NN2 probeert op dat moment het hoge hek door te slijpen. Aan de andere kant van dit hoge hek staat gedetineerde [medeverdachte 1] . NN3 probeert met de betonschaar het hoge hek te forceren. NN2 loopt terug richting de muur terwijl NN3 nog steeds probeert het hoge hek te forceren met de betonschaar. Gedetineerde [medeverdachte 1] probeert omhoog te klimmen in het hoge hek, maar laat zich uiteindelijk weer zakken. NN3 pakt de betonschaar en klimt terug over de muur. NN1, NN2 en NN3 lopen terug naar de rode deur en verlaten het terrein. Ze vertrekken in de donkere personenauto, een [merk auto 3] met kenteken [kenteken 5] met NN4 als bestuurder. [2] Het hele incident heeft ongeveer 7 minuten geduurd. [3]
Gedetineerde [medeverdachte 1] was op het moment van de bevrijdingsactie door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Bij beschikking van 7 augustus 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de gevangenhouding bevolen voor de duur van 120 dagen [4] en op 17 december 2019 heeft het gerechtshof het onderzoek geschorst tot het onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2020. [5] De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] op
19 januari 2020 krachtens rechterlijke beschikking de vrijheid was benomen.
Verdachte [verdachte] is ‘NN2’
Op basis van de camerabeelden stellen verbalisanten vast dat NN2 tijdens de bevrijdingsactie een zwarte jas aan had met [kleur 2] accenten op de mouwen en de schouders. Ook had hij donkerkleurige gezichtsbedekking waardoor alleen het gedeelte rond de ogen en neus zichtbaar was. [6]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 19 januari 2020 in de ochtend zag dat meerdere mannen zich uitkleedden en de kleding in het water gooiden bij de IJsselsingel in Rheden. De mannen stapten vervolgens in een [merk auto 2] met kenteken [kenteken 6] . Naast zijn woning zag getuige op dat moment een [kleur 3] [merk auto 3] met kenteken [kenteken 5] staan. [7] Korte tijd later haalde de politie uit het water meerdere kledingstukken, waaronder zwarte trainingsbroeken, zwarte bivakmutsen en jassen. Een van de jassen heeft [kleur 2] strepen op de mouwen en de kraag. [8]
Op deze kleding zijn DNA-sporen aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat deze sporen matchen met DNA-profielen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [9] Op bovengenoemde jas met de [kleur 2] strepen is aan de binnenzijde van een van de manchetten een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen waarvan verdachte [verdachte] één van de donoren kan zijn. Het vinden van dit DNA-mengprofiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en 2 willekeurige andere persoon, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van 3 willekeurige andere personen. [10] Hieruit concludeert de rechtbank dat de binnenzijde van de jas DNA-materiaal van [verdachte] bevat.
Tijdens de achtervolging van bovenstaande [merk auto 2] , zagen verbalisanten dat er een tweetal schoenen uit de auto werd gegooid. [11] Vervolgens zagen verbalisanten dat één van de inzittenden uitstapte in een wijk in Zevenaar. Even later troffen verbalisanten verdachte [verdachte] aan in de struiken in bovenbedoelde woonwijk in Zevenaar, waarna zij hem hebben aangehouden. [12] Hij had op dat moment geen schoenen aan. [13]
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de vier verdachten in een [merk auto 3] met kenteken [kenteken 5] zijn weggereden bij de P.I. Vervolgens hebben zij hun kleding gedumpt in een sloot in Rheden, waarna zij hun weg hebben vervolgd in een [merk auto 2] met kenteken [kenteken 6] . Verder stelt de rechtbank op basis van het voorgaande, meer specifiek de resultaten van het DNA-onderzoek, vast dat verdachte de persoon is op de camerabeelden die hiervoor met ‘NN2’ is aangeduid.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met de medeverdachten, zijnde [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , heeft geprobeerd om een gedetineerde uit de P.I. in Zutphen te bevrijden. De poging heeft ongeveer 7 minuten geduurd. De verdachten hebben eerst geprobeerd een deur in het hek te forceren en vervolgens om een gat in de deur te slijpen. Toen dat niet lukte zijn zij over een muur geklommen en hebben zij in een ander (hoog) hek geprobeerd een gat te slijpen. Nadat ook dit niet lukte, zijn verdachten gestopt en weggegaan.
De verdediging heeft bepleit dat sprake is van vrijwillige terugtred. De rechtbank overweegt dat van vrijwillige terugtred slechts sprake kan zijn indien het misdrijf niet is voltooid als gevolg van een omstandigheid die van de wil van de dader afhankelijk is. Beslissend voor deze vraag is of de vrijwillige terugtred het gevolg was van een spontane besluitvorming en niet uitsluitend plaatsvond onder invloed van uitwendige prikkels. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachten weg zijn gegaan toen het niet lukte om een gat in het hek te maken of de deur te forceren en de tijd begon te dringen. Zij waren op dat moment immers al meerdere minuten bezig. Het verweer dat verdachte spontaan uit eigen beweging weg is gegaan omdat hij zich bedacht, acht de rechtbank, voor zover onderbouwd, niet aannemelijk geworden zodat zij dit verwerpt.
Verder stelt de rechtbank vast op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, dat een van de medeverdachten, te weten NN4, bij de bevrijdingsactie brandende fakkels onder een bestelbus heeft gegooid, die op dat moment zo dicht tegen de remisedeur aan geparkeerd stond dat de bestuurder via het bijrijdersportier moest uitstappen. Uit de beschrijving van de camerabeelden, zoals hierboven weergegeven, leidt de rechtbank af dat de bus als gevolg van de brandende fakkels in brand is gevlogen. De door de verdachte en medeverdachten gebruikte fakkels zijn noodseinfakkels met een “P1”aanduiding en bedoeld voor gebruik in de pleziervaart die na ontbranding vuur veroorzaken, waarbij de temperatuur bij het verbrandingsgedeelte kan oplopen tot ongeveer 3000 °C. [14] Verder hebben verdachten geprobeerd een gat te maken in meerdere hekwerken van de P.I. door spijlen en (stroom)draden door te knippen en door te slijpen. Uit de beschrijving van de camerabeelden leidt de rechtbank af dat de verdachten onderling een duidelijke taakverdeling hadden. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van feit 1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Zoals hierboven reeds is vastgesteld, heeft medeverdachte NN4 bij de bevrijdingspoging brandende fakkels onder een bestelbus - merk [merk 1] [15] - gegooid, waardoor de bus in brand is gevlogen. Aangever [naam 1] , werkzaam bij de P.I., heeft verklaard dat door de hitte van de brandende bestelbus, de rubbers van de remisedeur zijn weggebrand en het metalen werk van de deur is ontzet. [16] De rechtbank overweegt dat door het gooien van twee brandende fakkels onder de bestelbus, hiermee op zijn minst welbewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat de bestelbus in brand zou vliegen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van opzettelijke brandstichting.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet als medepleger van de brandstichting kan worden aangemerkt omdat de fakkels alleen waren bedoeld om rook te veroorzaken. Ook heeft de raadsman gewezen op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] ter zitting, inhoudende dat deze ter plaatse heeft besloten de fakkels onder de bus te gooien zonder dit af te stemmen met de medeverdachten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman om de volgende redenen.
Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat de bevrijdingspoging zorgvuldig was voorbereid. Zo hadden de verdachten meerdere soorten (daarvoor geschikt) gereedschap bij zich om de hekken van de P.I. te forceren en stonden er vluchtauto’s voor hen klaar in Rheden. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat een van de medeverdachten, NN3, de bestelbus zo dicht tegen de remisedeur parkeerde dat hij via het bijrijdersportier moest uitstappen. De rechtbank leidt uit deze wijze van parkeren af dat de verdachten kennelijk niet het plan hadden om de bestelbus weer mee te nemen. De rechtbank overweegt verder dat uit de beschrijving van de camerabeelden naar voren komt dat de verdachten allen een duidelijke taakverdeling hadden. Ook concludeert de rechtbank dat zodra de verdachten bij de P.I. uitstapten, zij, ieder voor zich, doelgericht te werk zijn gegaan. Dit geldt ook voor de medeverdachte die de brandende fakkels onder de bestelbus heeft gegooid. Hij loopt bij aankomst bij de P.I. vrijwel direct naar de tegen de remisedeur geparkeerde bestelbus en gooit twee brandende fakkels achter elkaar onder de voorkant van de bus.
Gelet op de duidelijke taakverdeling, het dusdanig strak tegen de remisedeur aan parkeren van de bestelbus en het doelgericht te werk gaan van alle verdachten, stelt de rechtbank vast dat het gooien van brandende fakkels onder de bestelbus onderdeel was van het bevrijdingsplan van de verdachten. De hiervoor bedoelde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van de brandstichting. De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Gelet op hetgeen hierboven onder feit 1 is overwogen, acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachten in een nauwe en bewuste samenwerking delen van het hekwerk van de P.I. hebben vernield, zoals ten laste is gelegd onder feit 3.
Vrijspraak van feit 4
Vaststaat dat ruim vóór 18 januari 2020 aangifte is gedaan van diefstal van de drie ten laste gelegde auto’s en dat deze op 19 januari 2020 alle betrokken zijn geweest bij de door verdachten gepleegde bevrijdingspoging. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachten op het moment van het voorhanden krijgen of verwerven van een of meer van de op de tenlastelegging genoemde auto’s, daargelaten welk moment dat precies is geweest, wisten of hadden moeten vermoeden dat de auto(‘s) afkomstig was/waren van enig misdrijf. Dat het in brand steken van de bestelbus [merk 1] onderdeel was van het bevrijdingsplan van verdachten maakt dit niet anders. Het dossier bevat immers geen enkele informatie over de wijze waarop verdachten de ten laste gelegde auto’s met sleutels voorhanden hebben gekregen. Niet is bijvoorbeeld gebleken van braakschade aan de auto’s en ook waren de auto’s voorzien van kentekenplaten. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, acht de rechtbank het geen feit van algemene bekendheid dat bij criminele risicovolle acties (veelal) gebruik wordt gemaakt van gestolen voertuigen. Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, spreekt de rechtbank verdachte vrij van de ten laste gelegde heling.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks19 januari 2020 te Zutphen,
althans in Nederland,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met
een of meeranderen, opzettelijk een ander,
te weten [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen,
die krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van diens
/hunvrijheid was
/warenberoofd,
te bevrijden
of bij diens/hun bevrijding behulpzaam te zijn
- zich toegang heeft
totverschaft tot de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek en
/of
- de toegangsdeur tot het binnenterrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek heeft geblokkeerd met een vogelkooi (zodat deze niet meer dichtging) en
/of
- de deur tot de remise van Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek heeft geblokkeerd met een bestelbus (zodat deze niet meer openging, althans niet meer op de gebruikelijke wijze kon worden geopend en
/ofop de gebruikelijke wijze doorgang kon worden verkregen naar en vanuit die remise), en
/of
-
vuurwerk/fakkels heeft afgestoken en
/ofop verschillende plekken van het binnenterrein en
/ofde remise van de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek heeft gegooid, en
/of
-
vuurwerk/fakkels onder
/in/bijgenoemde bestelbus heeft gegooid, ten gevolge waarvan deze bestelbus in brand vloog, en
/of
- hekken en
/ofdeur
enen
/ofbedrading op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek heeft vernield en/
ofproberen te openen met
een of meerbetonscharen en
/ofeen slijptol en
/ofander gereedschap, terwijl dit voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks19 januari 2020 te Zutphen,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
opzettelijk brand heeft gesticht door
vuurwerk/fakkels
, althans een brandbare stoftot ontbranding te brengen,
althans open vuur in aanraking te brengen met vuurwerk/fakkels althans met een brandbare stof,en
dat vuurwerk/die fakkels,
althans die brandbare stofonder
/in/bijeen bestelbus, merk [merk 1] te gooien,
althans in de zeer dichte nabijheid van die bestelbus te brengen,ten gevolge waarvan die bestelbus
geheel of gedeeltelijkis verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor
de Penitentiaire Inrichting Ooyershoek, althansvoor de toegangspoort/remisedeur van de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op
of omstreeks19 januari 2020 te Zutphen,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk
-
een of meerhekwerken en
/ofeen in een hek aangebrachte deur en
/of
-
bedrading/een of meerstroomdraden op het terrein van de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn
/haarmededader
(s
), te weten aan de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek toebehoorden, heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van poging tot opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijden.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte zijn straf al heeft uitgezeten, nu hij alleen veroordeeld kan worden voor de onder 3 ten laste gelegde vernieling. Daarbij heeft hij verzocht om opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis per datum uitspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, ook indien meerdere feiten bewezen worden verklaard, een lagere straf moet worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist omdat door verdachten geen geweld is toegepast en zij geen wapens bij zich hadden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op informatie afkomstig van Europol van februari 2020 over het justitieel verleden van verdachte in Frankrijk.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten geprobeerd een gedetineerde uit de P.I. Zutphen te bevrijden. Om dit te bewerkstelligen hebben zij hekwerken van de P.I. vernield en een bestelbus, die zij voor dat doel tegen een buitendeur van de P.I. hadden geparkeerd, in brand gestoken. Daarbij is sprake geweest van een zorgvuldige voorbereiding. Zo hadden de verdachten fakkels en meerdere soorten geschikt gereedschap bij zich om de hekken te forceren en stonden er (vlucht)auto’s voor hen klaar.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte vooraf wist dat de gedetineerde die zij zouden gaan bevrijden [medeverdachte 1] was, die wegens meervoudige moord is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en deel uitmaakt van een criminele groepering. Op basis van de omstandigheden dat de verdachten vanuit Frankrijk naar Nederland zijn afgereisd om door middel van een goed voorbereide actie een gedetineerde te helpen ontsnappen uit de P.I., leidt de rechtbank wel af dat verdachte in ieder geval wist dat het om een persoon ging die veroordeeld was tot een langdurige gevangenisstraf met een netwerk dat in staat is een dergelijke bevrijdingsactie te initiëren. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte vooraf wist om welke gedetineerde het precies ging, maakt het feit niet minder verwijtbaar. Dat het uiteindelijk om [medeverdachte 1] blijkt te zijn gegaan, is het risico van hetgeen verdachte heeft gedaan.
De rechtbank acht het zeer ernstig en zorgwekkend dat verdachte heeft ingestemd met de bevrijdingsactie en met zijn handelen heeft geprobeerd de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing te frustreren. Zijn handelen getuigt van een gebrek aan respect voor de rechtsorde. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Daarnaast hebben verdachten met hun handelen materiele schade voor de P.I. veroorzaakt en voor maatschappelijke onrust gezorgd, in en rond Zutphen maar ook in de woonwijken waar zij na afloop van de bevrijdingsactie kleding hebben gedumpt, van auto zijn gewisseld, als ook waar zij langs hun vluchtroute zijn gekomen en zijn aangehouden.
Gelet op de ernst van de feiten past alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
aanzienlijke duur. De rechtbank zal daartoe ook overgaan, maar komt tot een beduidend lagere
straf dan de officier van justitie heeft geëist. Dat heeft de volgende redenen.
Bij de strafoplegging neemt de rechtbank als uitgangspunt dat op het bevrijden van een gevangene een maximale gevangenisstraf van vier jaar staat in het Wetboek van Strafrecht. De bevrijdingsactie is niet gelukt zodat sprake is van een poging. In de wet is bepaald dat het strafmaximum bij een poging met een derde wordt verminderd. Verder houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening met de omstandigheid dat de brandstichting van de bestelauto en de vernieling van het hekwerk van de P.I. weliswaar afzonderlijke strafbare feiten zijn die bewezen zijn verklaard, maar onderdeel uitmaken van de bevrijdingspoging en dus samen één feitencomplex vormen. De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van gelijksoortige handelingen die voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit zodat zij dit feitencomplex – anders dan de officier van justitie – juridisch gezien niet aanmerkt als een voortgezette handeling, maar als meerdaadse samenloop.
Ook weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat bij de bevrijdingspoging enkel geweld is gebruikt tegen goederen en niet tegen personen en dat bij verdachten geen wapens zijn aangetroffen. Daarnaast acht de rechtbank één feit minder bewezen dan de officier van justitie.
Omdat verdachten allen een essentieel aandeel hebben gehad bij de bevrijdingspoging en naar het oordeel van de rechtbank een gelijkwaardige rol hebben vervuld, komt de rechtbank bij alle verdachten tot dezelfde strafafdoening.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven.
Gelet op de duur van de op te leggen straf, wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door [naam 2] werkzaam voor de P.I. in Zutphen, heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Gevorderd wordt een bedrag van € 169.408,79 aan materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig als voorschot hoofdelijk moet worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is de vordering erg laat ingediend waardoor de verdediging niet met een expert naar de vordering heeft kunnen kijken. Subsidiair verzoekt de raadsman om de vordering af te wijzen of op nihil te stellen gelet op de draagkracht van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij op grond van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Onduidelijk is echter gebleven welke kosten precies zijn gemaakt om deze schade te herstellen nu facturen en/of een prijsopgave van een aannemer ontbreken. Aanhouding van de zaak om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het moment waarop de vordering is ingediend, weliswaar wettelijk is toegestaan, maar zeer laat is. De complexiteit van de vordering, in combinatie met het tijdstip van indienen en de hoogte van de gevorderde schade, levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook strijd op met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering alleen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.Beslag

De onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten een zwarte [merk 2] muts, een zwarte [merk 3] pet, een zwart [merk 4] -shirt, een zwarte [merk 4] jas, [kleur 1] [merk 5] oordopjes en een zwarte [merk 6] joggingbroek, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. De kledingstukken betreffen voorwerpen waarmee is getracht de opsporing van de bewezenverklaarde misdrijven te belemmeren.
De onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten twee papieren met administratie en/of telefoonnummers, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is voorbereid.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven auto’s, te weten: een [kleur 1] [merk 1] , een [kleur 4] [merk auto 1] en een [kleur 5] [merk auto 3] zal de teruggave worden gelast aan de rechthebbenden, zijnde de eigenaren of verzekeraars van de auto’s, nu zich daartegen geen strafvorderlijk belang verzet.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57, 157, 191 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorloP.I.ge hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering van de benadeelde partij
 verklaart de
benadeelde partij De Staat der Nederlanden niet-ontvankelijkin haar vordering;
Beslag
  • verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven goederen, te weten: een zwarte [merk 2] muts, een zwarte [merk 3] pet, een zwart [merk 4] -shirt, een zwarte [merk 4] jas, [kleur 1] [merk 5] oordopjes, en een zwarte [merk 6] joggingbroek en twee stukken paP.I.er met administratie en/of telefoonnummers;
  • gelast de
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en
mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON3RO20004, gesloten op 29 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden, p. 262 t/m 297, gelezen in onderlinge samenhang met proces-verbaal van bevindingen p. 65 en proces-verbaal bevindingen p. 482.
3.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden, p. 245.
4.Beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 augustus 2019, parketnummer
5.Proces-verbaal terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17-12-2019, inzake parketnummer 21/003606-19.
6.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden, p. 248.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] p. 147.
8.Proces-verbaal van bevindingen, forensisch onderzoek plaats delict, p. 539 t/m 543.
9.NFI-rapport van 15 april 2020, p. 638 t/m 644.
10.NFI-rapport van 26 mei 2020, p. 654 t/m 656.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103.
12.Proces-verbaal van aanhouding, p. 1116 t/m 1118.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124.
14.Schriftelijk bescheid, emailbericht [naam 3] , p. 535.
15.Proces-verbaal van bevindingen p. 76, gelezen in onderlinge samenhang met proces-verbaal van bevindingen p. 259.
16.Proces-verbaal van aangifte p. 401.