ECLI:NL:RBGEL:2020:6061

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
05.300740.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang op snelfietspad

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 23 april 2019 te Arnhem. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft op een kruising met een snelfietspad, genaamd het Rijnwaalpad, geen voorrang verleend aan een van links komende speed pedelec. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de bestuurder van de speed pedelec, het slachtoffer, is overleden aan zijn verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende heeft gekeken en daardoor gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onoplettend was geweest en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Wel werd hij schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang, en kreeg hij een geldboete van 500 euro en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en de omstandigheden waaronder het gebeurde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/300740-19
Datum uitspraak : 16 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. B. Staring, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Arnhem
en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, het fietspad, genaamd het
Rijnwaalpad, en de Rijkerswoerdsestraat, daarmede rijdende over de weg, Rijkerswoerdsestraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin
bestaande dat hij, verdachte,
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, (de Rijkerswoerdsestraat) in zijn,
verdachtes rijrichting gekeerde borden B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Stop. Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende
weg", met een onderbord (OB503OB02), -aanduidende dat het een fietspad was met verkeer uit
beide richtingen-, waren geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg (Rijkerswoerdsestraat) haaientanden, als
bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: -“bestuurders moeten voorrang
verlenen aan bestuurders op de kruisende weg”- , een pianoklavier, een voorrangsteken en/of
een stopstreep waren aangebracht en/of
terwijl hij, verdachte bekend was met deze verkeerssituatie en/of het zicht voor hem, verdachte
op geen enkele wijze werd belemmerd,
niet of in onvoldoende mate naar links heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of zich niet of in
onvoldoende mate heeft overtuigd of over die kruisende (voorrangs)weg (het fietspad genaamd
het Rijnwaalpad) gezien, zijn verdachtes rijrichting van links verkeer naderde en/of
in strijd met het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement en/of voormelde borden B7 van
voormeld reglement, niet aan zijn verplichting heeft voldaan om met dat door hem, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) voor die op het wegdek van die die kruisende
(voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad) aangebrachte stopstreep te stoppen
en/of die kruising is op- en/of overgereden en/of
in strijd met voormelde borden B7 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend
aan een over die kruisende (voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad), toen gezien, zijn verdachtes, rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een bromfiets
(pedelec) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg
(het fietspad genaamd het Rijnwaalpad)rijdende, toen dicht van links genaderd zijnde bromfiets
(pedelec) en/of de bestuurder van die bromfiets (pedelec), ten gevolge waarvan die bestuurder
van die bromfiets (pedelec) ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft
verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2019 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Arnhem en/of gaande in de richting van de
kruising van de wegen, het fietspad, genaamd het Rijnwaalpad, en de Rijkerswoerdsestraat,
daarmede heeft gereden over de weg, Rijkerswoerdsestraat en
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, (de Rijkerswoerdsestraat) in zijn,
verdachtes rijrichting gekeerde borden B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Stop. Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende
weg", met een onderbord (OB503OB02), -aanduidende dat het een fietspad was met verkeer uit
beide richtingen-, waren geplaatst en/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg (Rijkerswoerdsestraat) haaientanden, als
bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: -“bestuurders moeten voorrang
verlenen aan bestuurders op de kruisende weg”- , een pianoklavier, een voorrangsteken en/of
een stopstreep waren aangebracht en/of
in strijd met het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement en/of voormelde borden B7 van
voormeld reglement, niet aan zijn verplichting heeft voldaan om met dat door hem, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) voor die op het wegdek van die die kruisende
(voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad) aangebrachte stopstreep te stoppen
en/of die kruising is op- en/of overgereden en/of
in strijd met voormelde borden B7 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend
aan een over die kruisende (voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad), toen gezien, zijn verdachtes, rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een bromfiets
(pedelec) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg
(het fietspad genaamd het Rijnwaalpad)rijdende, toen dicht van links genaderd zijnde bromfiets
(pedelec) en/of de bestuurder van die bromfiets (pedelec), ten gevolge waarvan die bestuurder
van die bromfiets (pedelec) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Op 23 april 2019 omstreeks 12.52 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de Rijkswoerdsestraat en een (snel)fietspad, genaamd het Rijnwaalpad, gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Arnhem.
Bij dit ongeval waren twee personen betrokken: verdachte als bestuurder van een personenauto en de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) als bestuurder van een speed pedelec (een bromfiets).
Verdachte reed met zijn voertuig over de Rijkswoerdsestraat, komende uit de richting van Arnhem en gaande in de richting van Huissen. Het slachtoffer reed op het Rijnwaalpad, komende uit de richting van Arnhem en gaande in de richting van Elst.
Bij het verrichte onderzoek naar de door verdachte bestuurde personenauto en de speed pedelec van het slachtoffer is niet gebleken van gebreken die van invloed kunnen zijn geweest op het ongeval.
De kruising is – komende vanuit de richting van verdachte - voorzien van een stopbord, een stopstreep en een voorrangsdriehoek dat is aangebracht op het wegdek. De kruising is verhoogd aangelegd, kenbaar gemaakt door middel van een op het wegdek aangebracht pianoklavier.
Verdachte heeft bij de kruising vervolgens geen voorrang verleend aan het voor hem van links komende, en op de (fiets)voorrangsweg rijdende slachtoffer. Hierdoor botste verdachte met de linkervoorzijde van zijn auto tegen de speed pedelec van het slachtoffer. [2]
Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding onder andere letsel van de grote vaten in de borstkast opgelopen, als gevolg waarvan hij is overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Meer in het bijzonder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettendheid is geweest door niet geheel te stoppen voor de ter plaatse aangebrachte stopstreep en door geen voorrang te verlenen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, wel gestopt is vóór de stopstreep alvorens hij de kruising is opgereden. Vervolgens heeft het slachtoffer geen voorrang gekregen omdat verdachte hem niet had gezien terwijl dit wel had gemoeten. Nu dit slechts één handeling betreft, moet vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit volgen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit is geen sprake van gevaarzettend gedrag door verdachte. Het feit dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien kan niet voor rekening van verdachte komen; er is sprake van een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden met dramatische gevolgen. Verdachte moet daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte met zijn personenauto de speed pedelec van het slachtoffer heeft aangereden ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De vraag is of het handelen van verdachte schuld oplevert als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en zodoende van schuld ex artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de speed pedelec, ondanks dat hij goed heeft gekeken, niet heeft gezien. Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij bij het kruispunt voor de aldaar aangebrachte stopstreep de auto heeft laten uitrollen en vervolgens is gestopt. Bij de politie heeft verdachte een andersluidende verklaring afgelegd, in zoverre andersluidend dat verdachte daar heeft verklaard dat hij de auto heeft laten uitrollen en
nagenoegheeft stilgestaan voor de stopstreep. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting betrouwbaar en geloofwaardig en gaat voorbij aan zijn verklaring bij de politie. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte de verklaring bij de politie heeft afgelegd binnen twee uur nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, zonder bijstand van een advocaat. Bovendien heeft verdachte aan het begin van dat verhoor verklaard in een roes te zitten en erg emotioneel te zijn.
Het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte de bestuurder van de speed pedelec, ondanks dat hij goed heeft gekeken, niet heeft gezien en hem geen voorrang heeft verleend. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW is echter meer nodig dan het enkel niet zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene verkeersfout, hoe ernstig de gevolgen hiervan ook zijn, geen sprake.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat voor de vraag of er sprake is van schuld niet doorslaggevend is of verdachte op het betreffende kruispunt voor de aldaar aangebrachte stopstreep de auto heeft laten uitrollen en helemaal is gestopt zoals hij op de terechtzitting heeft verklaard of dat hij de auto heeft laten uitrollen en
nagenoegheeft stilgestaan voor het stopteken zoals hij bij de politie heeft verklaard. Het al dan niet helemaal stoppen en het vervolgens geen voorrang verlenen betreft naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde verwijt. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem dus daarvan vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Om tot een veroordeling te kunnen komen voor overtreding van artikel 5 WVW is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor gevaar op de weg is veroorzaakt, of kon worden veroorzaakt of het verkeer is gehinderd, of kon worden gehinderd. Verdachte heeft door onvoldoende te kijken in een voorrangssituatie gevaar op de weg veroorzaakt. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks23 april 2019 te Arnhem in de gemeente Arnhem, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Arnhem en
/ofgaande in de richting van de
kruising van de wegen, het fietspad, genaamd het Rijnwaalpad, en de Rijkerswoerdsestraat,
daarmede heeft gereden over de weg, Rijkerswoerdsestraat en
terwijl voor voormelde kruising aan weerszijde van die weg, (de Rijkerswoerdsestraat) in zijn,
verdachtes rijrichting gekeerde borden B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Stop. Verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende
weg", met een onderbord (OB503OB02), -aanduidende dat het een fietspad was met verkeer uit
beide richtingen-, waren geplaatst en
/of
direct voor die kruising op het wegdek van die weg (Rijkerswoerdsestraat) haaientanden, als
bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: -“bestuurders moeten voorrang
verlenen aan bestuurders op de kruisende weg”- , een pianoklavier, een voorrangsteken en
/of
een stopstreep waren aangebracht en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement en/of voormelde borden B7 van
voormeld reglement, niet aan zijn verplichting heeft voldaan om met dat door hem, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) voor die op het wegdek van die die kruisende
(voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad) aangebrachte stopstreep te stoppen
en/of die kruising is op- en/of overgereden en/of
in strijd met voormelde borden B7 en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend
aan een over die kruisende (voorrangs)weg (het fietspad genaamd het Rijnwaalpad), toen gezien,
zijn verdachtes, rijrichting dicht van links genaderd zijnde bestuurder van een bromfiets
(pedelec) en
/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die over die kruisende (voorrangs)weg
(het fietspad genaamd het Rijnwaalpad)rijdende, toen dicht van links genaderd zijnde bromfiets
(pedelec) en/
ofde bestuurder van die bromfiets (pedelec), ten gevolge waarvan die bestuurder
van die bromfiets (pedelec) ten val is gekomen,
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 uren hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat er integrale vrijspraak dient te volgen voor het tenlastegelegde. Mocht de rechtbank hier anders over beslissen zou enkel oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging passend zijn, aldus de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie van 2 oktober 2020.
Verdachte is met zijn personenauto een kruising opgereden zonder een van links komende bestuurder van een speed pedelec op te merken en aan hem voorrang te verlenen. De bestuurder van de speed pedelec is als gevolg van verdachtes onoplettendheid en de daardoor ontstane aanrijding overleden aan het opgelopen letsel. Daarmee is de nabestaanden van het slachtoffer ook onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtbank begrijpt echter dat ook voor verdachte het ongeval een grote impact heeft gehad en dat hij de gevolgen van zijn handelen uiteraard niet heeft gewild. Feit is echter wel dat door een verkeersfout van verdachte een ander het leven is ontnomen. Voor verdachte geldt dat hij die last met zich mee zal moeten dragen.
Uit de slachtofferverklaring van de zuster van het slachtoffer blijkt dat zij de wijze waarop verdachte met haar in contact is getreden na het ongeval op prijs heeft gesteld. Verdachte heeft direct na het overlijden op eigen initiatief contact gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte is bij hen op bezoek geweest en heeft zijn excuses gemaakt voor het ongeval. Ook ter terechtzitting heeft verdachte duidelijk gemaakt dat hij betreurt wat er is gebeurd en dat hij meeleeft met de nabestaanden. Verdachte heeft aldus verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten, ontstaan door kortdurende afleiding of onoplettendheid, grote en soms fatale gevolgen hebben waardoor het leven van verkeersdeelnemers en hun naasten voor langere tijd onomkeerbaar verandert. Gevolgen, die in zulke gevallen niet gewild of bedoeld zijn, maar wel kunnen intreden.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Hoewel ook de gevolgen in de strafoplegging kunnen worden betrokken, moet naar het oordeel van de rechtbank bij de bestraffing van dit soort verkeersfouten met name worden gelet op de ernst van de fout. In zaken zoals deze wordt doorgaans een geldboete opgelegd. Die zal de rechtbank in dit geval ook doen. In de persoon van verdachte, en het feit dat verdachte zijn rijbewijs beroepsmatig nodig heeft, ziet de rechtbank aanleiding om geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Wel zal zij, om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte te doordringen van de noodzaak in de toekomst extra oplettend te zijn in het verkeer, aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar opleggen. Deze voorwaardelijke sanctie dient dus niet alleen om de ernst van de gevolgen te markeren, maar ook als extra prikkel voor oplettendheid in het verkeer gedurende die lange periode van de proeftijd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het
primair ten laste gelegdefeit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
 ontzegt veroordeelde wegens het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 maanden (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door C. Kleinrensink, voorzitter, mr. Y. Yeniay-Cenik en mr. A.S. Gaastra, rechters, in tegenwoordigheid van E.T. Vriezekolk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2020.
Mr. Yeniay-Cenik en mr. Gaastra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, Basisteam Rivierenland-West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600/2019176660, gesloten op 20 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanrijding misdrijf, pag. 5-9.
3.Schouwverslag, ongenummerd.