ECLI:NL:RBGEL:2020:6014

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
05.004856.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het aanwezig hebben van een jammer zonder vergunning

Op 11 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 november 2019 in Nijmegen betrokken was bij het opzettelijk vervoeren van 146,79 gram heroïne en het aanwezig hebben van een jammer zonder vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de heroïne heeft vervoerd, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De verdachte had de heroïne in zijn auto, die hij samen met een medeverdachte naar een afspraak had gebracht om de drugs te verkopen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, waardoor het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van heroïne bewezen kon worden.

Daarnaast werd de verdachte ook verweten dat hij een jammer had, die gedeeltelijk aangelegd aanwezig was zonder de benodigde vergunning. De rechtbank oordeelde dat de jammer, die in de auto van de verdachte werd aangetroffen, vrijwel gebruiksklaar was en dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte niet de intentie had om het apparaat te gebruiken. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een jammer zonder vergunning.

Ten aanzien van een derde feit, de poging tot doodslag of zware mishandeling van een benadeelde partij, werd de verdachte vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de benadeelde had beschoten of dat hij met een mes had gestoken, waardoor de poging tot doodslag en zware mishandeling niet bewezen kon worden. De rechtbank merkte op dat, indien de poging tot zware mishandeling bewezen was, de verdachte met succes een beroep op noodweer had kunnen doen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de jammer onttrokken moest worden aan het verkeer, terwijl de auto en telefoons aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/004856-20
Datum uitspraak : 11 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2020.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij
samen met een ander op 2 november 2019 in Nijmegen 146,79 gram heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, opzettelijk aanwezig heeft gehad dan wel heeft vervoerd;
op 2 november 2019 in Nijmegen een jammer geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl hem daarvoor geen vergunning was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
op 2 november 2019 in Nijmegen heeft geprobeerd om [benadeelde] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [benadeelde] meerdere malen met een mes te steken en/of met een vuurwapen een kogel in zijn (boven)been te schieten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Ten aanzien van feit 1: het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van heroïne
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte en [benadeelde] hebben via Telegram een afspraak gemaakt bij de Anac in Nijmegen, zodat [benadeelde] drugs van verdachte kon kopen. [3] [benadeelde] gebruikte op Telegram de naam [naam] . De drugs, heroïne, lagen in de schuur bij de woning van [medeverdachte] . Verdachte heeft vervolgens op 2 november 2019 de heroïne in zijn auto meegenomen. Zijn auto betrof een [merknaam 1] met het kenteken [nummer] . Met die auto is hij samen met [medeverdachte] , die toen de bestuurder was, naar de Anac in Nijmegen gereden. Verdachte wilde daar de drugs verkopen aan [benadeelde] . [4] In de [merknaam 1] is een zak met vermoedelijk heroïne op de vloer achter de bijrijder stoel gevonden. [5] Na een test bleek het te gaan om 146,79 gram heroïne, als vermeld op lijst I van de Opiumwet. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van heroïne.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte de heroïne opzettelijk vervoerd heeft dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad. Niet kan worden bewezen dat hij dit samen met een ander heeft gedaan, nu hij telkens verklaart dat hij dit alleen heeft gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 146,79 gram heroïne. Zij overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] wist dat hij had afgesproken met een paar jongens. [7] De drugs lagen bij [medeverdachte] in de schuur, zo heeft zij verklaard. Zij heeft dat spul opgehaald bij een vriend van haar. Verdachte wist dat het spul bij haar lag en zei dat zij er geld voor konden krijgen. Verdachte zei tegen haar dat hij dat via Telegram wel kon verkopen. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte en de jongen
(hierna: [benadeelde] )vaker met elkaar communiceerden via Telegram, namelijk al drie dagen achter elkaar. De afspraak zou vervolgens plaatsvinden bij de Anac. [8] Toen [medeverdachte] het portier van de auto van verdachte na de afspraak wilde sluiten, zag zij op de grond een boterhamzakje met twee blokken bruin spul. Zij herkende het als het spul dat bij haar in de schuur lag. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij het feit alleen heeft gepleegd. De rechtbank acht dit echter, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk. Zij overweegt daartoe dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het vervoeren van de heroïne. Dit volgt uit de omstandigheden dat verdachte en [medeverdachte] met elkaar hebben gesproken over het via Telegram verkopen van de drugs, die in de schuur van [medeverdachte] lagen, er een afspraak is gemaakt via Telegram door verdachte en [medeverdachte] en verdachte vervolgens samen naar die afspraak zijn gereden met de drugs in de auto. Dat [medeverdachte] nergens van op de hoogte was, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank acht gelet daarop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk heroïne heeft vervoerd.
Ten aanzien van feit 2: het aanwezig hebben van een jammer zonder vergunning
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 2 november 2019 in Nijmegen lag er in de auto van verdachte een jammer. [10] Hij heeft deze jammer een keertje gekocht in Duitsland. [11] Na onderzoek blijkt dat deze jammer bestemd is voor het uitzenden van radiosignalen met grote bandbreedte. Nu is vastgesteld dat de geteste uitrusting is gebouwd en ontworpen om te verstoren, is uitgesloten dat daarvoor een vergunning is verleend. [12]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een jammer zonder vergunning op grond van de Telecommunicatiewet, nu deze jammer gedeeltelijk aangelegd was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door verdachte voorhanden hebben van de jammer niet strafbaar is, nu deze jammer niet (gedeeltelijk) was aangelegd omdat de antennes niet aan de jammer zitten. Verdachte maakte ook geen gebruik van de jammer. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte het oogmerk had om enige telecommunicatie te verstoren. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de jammer die verdachte aanwezig had (gedeeltelijk) was aangelegd.
Uit de memorie van toelichting bij artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet blijkt dat het ‘aangelegd aanwezig hebben’ ruim kan worden geïnterpreteerd. Daarbij moet gedacht worden aan de situatie waarbij in de omgeving van het apparaat een geschikte antenne aanwezig is of andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn om het apparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. De intentie van de houder is er dan op gericht om het apparaat te gebruiken. Er kan alleen dan geen sprake zijn van ‘aangelegd aanwezig hebben’ als het apparaat bijvoorbeeld verpakt is of uit andere omstandigheden blijkt dat de intentie van het gebruik niet aanwezig is.
De jammer van verdachte is aangetroffen in het middenconsole van zijn auto. [13] In de directe omgeving van de jammer lagen drie antennes, die door middel van coax-pluggen aan het apparaat konden worden geschroefd. De jammer kreeg zijn voedingsspanning van de ingebouwde accu of van de auto door middel van de bijgesloten sigarettenaansteker stekker . [14] Op foto’s 28 en 29 is te zien dat de antennes naast de jammer liggen. De rechtbank overweegt dat de jammer voor verdachte voor het grijpen lag en vrijwel gebruiksklaar was omdat slechts de antennes nog aan de jammer dienden te worden bevestigd. Van omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte niet de intentie had om het apparaat te gebruiken, is niet gebleken. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte het apparaat gedeeltelijk aangelegd aanwezig had en dat is strafbaar op grond van de Telecommunicatiewet.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een jammer, terwijl hem daarvoor geen vergunning was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Ten aanzien van feit 3: de poging tot doodslag dan wel de poging tot zware mishandeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het schieten met een vuurwapen op [benadeelde] , nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het overige deel van de tenlastelegging stelt de officier van justitie dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde] door hem meermalen te steken met een mes.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde] heeft beschoten met een vuurwapen, nu uit het dossier volgt dat [benadeelde] zichzelf in zijn been heeft geschoten. Verdachte dient daarvan dan ook partieel te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het steken met een mes stelt de verdediging dat verdachte hiermee niet de aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] heeft aanvaard, zodat zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling niet kunnen worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde] heeft beschoten, zodat zij verdachte van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte geprobeerd heeft [benadeelde] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen te steken met een mes. De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 oktober 2020 verklaard dat hij [benadeelde] meerdere malen met een mes in zijn gezicht, armen en handen heeft gestoken. Ten gevolge daarvan heeft [benadeelde] verschillende steekverwondingen opgelopen, te weten een oppervlakkige wond over zijn linker bovenkaak, een wond op zijn rechterschouder en –onderarm, een wond aan zijn linkerschouder en een wond aan zijn middelvinger en een diepe snijwond tussen zijn rechterduim en wijsvinger. Het weke delenletsel is op 2 november 2019 direct operatief bijgewerkt en gesloten. Op dat moment is het nog niet duidelijk of er sprake is van pees- en of zenuwletsel in de rechterhand. Het is dan ook niet uitgesloten dat er blijvende klachten en/of beperkingen resteren ten aanzien van het gebruik van de rechterhand. Het letsel is in beginsel niet potentieel dodelijk, zo volgt uit het letselverslag.
Nu het letsel van [benadeelde] niet potentieel dodelijk is, oordeelt de rechtbank dat de poging tot doodslag in elk geval niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verder is enkel de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat voormeld letsel van [benadeelde] kan worden gekwalificeerd als “zwaar lichamelijk letsel”, zodat van een poging geen sprake is. Immers was voor alle letsels operatief ingrijpen noodzakelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat van dergelijke snijwonden zichtbare littekens over zullen blijven. Tot slot is ten aanzien van het letsel aan de rechterhand van [benadeelde] onzeker of hiervan blijvende klachten en/of beperkingen resteren in het gebruik van de hand.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 3 ten laste gelegde poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien een poging tot zware mishandeling van [benadeelde] had kunnen worden bewezenverklaard, zij met de officier van justitie van oordeel is dat verdachte dan met succes een beroep op noodweer had kunnen doen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks2 november 2019, te Nijmegen
en/of te Arnhem,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 146,79 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne
,zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks2 november 2019, te Nijmegen
, al dan nietopzettelijk, een of meer radioapparaten, te weten een jammer,
heeft aangelegd, geheel ofgedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad
en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van het beslag stelt de officier van justitie dat de auto ( [merknaam 1] ), de kleding, de [telefoon 1] en de [telefoon 2] kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De jammer dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is voor de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van het beslag stelt de verdediging dat de auto retour moet aan verdachte, dit is van groot belang om verdachte meer lucht te geven in zijn financiële situatie. De inbeslaggenomen kleding kan verbeurd worden verklaard, nu verdachte daar niets meer aan heeft vanwege het bloed dat daarop zit. De jammer kan ook verbeurd worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 25 september 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander vervoeren van ongeveer 150 gram heroïne en het aanwezig hebben van een gedeeltelijk aangelegde jammer. Hij wilde met het vervoeren van de harddrugs een bijgedragen leveren aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid, dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in drugs. Verdachte is door zijn handelen hier mede verantwoordelijk voor.
Door het aanwezig hebben van de gedeeltelijk aangelegde jammer was verdachte in staat om mobiel telefoonverkeer en plaatsbepaling door middel van het GPS systeem te verstoren dan wel onmogelijk te maken. Jammers worden in het criminele circuit doorgaans gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. De verstoring van het gsm- en gps-verkeer door jammers kan tevens voor levensgevaarlijke situaties zorgen, omdat ook hulpdiensten in de directe omgeving niet meer mobiel bereikbaar zijn.
Gelet hierop is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, zoals geëist, passend en geboden is.
Voor het beslag
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen aan de veroordeelde:
  • [telefoon 2] ;
  • Personenauto [nummer] .
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met behulp waarvan het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
- Jammer.
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van veroordeelde aan veroordeelde toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder feit 1 bewezenverklaarde is voorbereid.
- [telefoon 1] .
Nu verdachte de teruggave van de kleding niet wenst, behoeft de rechtbank over deze inbeslagname geen beslissing te nemen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.348,88, bestaande uit € 348,88 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 3, bestaat er geen feitelijke grond voor toewijzing van de vordering van benadeelde. De rechtbank wijst de vordering dan ook af.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b,36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet,
de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten en
de artikelen 10 en 15 van de Telecommunicatiewet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Voor het beslag:
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een jammer.
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- personenauto [nummer]
- [telefoon 2]

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- [telefoon 1] .
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (feit 3)

wijst af de vordering tot schadevergoedingten bedrage van € 10.348,88, ingediend door de
benadeelde partij[benadeelde] ;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2020.
BIJLAGE I
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 november 2019, te Nijmegen en/of te Arnhem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 146,79 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 2 november 2019, te Nijmegen, al dan niet opzettelijk, een of meer radioapparaten, te weten een jammer, heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
3.
hij op of omstreeks 2 november 2019, te Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft, hij, verdachte, die [benadeelde] meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm(en) en/of het gezicht en/of de hand gestoken, althans getroffen en/of met een vuurwapen een kogel in het (boven)been van die [benadeelde] geschoten, althans getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De volledige inhoud van de tenlastelegging is terug te vinden onder bijlage I.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer (Oranjeblad) ON5R019112, gesloten op 23 juli 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde] , PD02-027 (dossier d.d. 6 januari 2020).
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 347 en 348 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2020.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46 (dossier d.d. 6 januari 2020).
6.Het rapport NFiDENT, p. 728 (forensisch dossier p. 500-916).
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2020.
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] , PD03-23 en PD-03-24 (dossier d.d. 6 januari 2020) en de verklaring van verdachte [verdachte] , p. 348.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , PD03-23 (dossier d.d. 6 januari 2020).
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
11.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2020.
12.Het rapport van bevindingen, technisch onderzoek, p. 145 t/m 147 (dossier d.d. 6 januari 2020).
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46 (dossier d.d. 6 januari 2020).
14.Het proces-verbaal van bevindingen technisch onderzoek, p. 146 (dossier d.d. 6 januari 2020).