ECLI:NL:RBGEL:2020:5993

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
05.067255.20, 05.138429.19 en 05.113439.20 (ttz.gev.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor mishandeling, brandstichting en bedreiging met zware mishandeling

Op 5 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte uit Brummen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met een proeftijd van 3 jaar, en moet verplicht behandeling ondergaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het mishandelen van haar echtgenoot, brandstichting in haar woning, en het bedreigen van medewerkers van een zorginstelling. De mishandeling vond plaats op 14 maart 2020, waarbij de verdachte haar echtgenoot met een kaarsenstandaard zou hebben geslagen en hem in het gezicht heeft gekrabd. De brandstichting gebeurde op verschillende plekken in de woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de omgeving. De bedreigingen werden geuit tegen medewerkers van de zorginstelling, waarbij de verdachte dreigde hen te verwonden. De rechtbank heeft de verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar geacht, gezien haar psychische problemen, en heeft de aanbevelingen van deskundigen overgenomen die pleiten voor behandeling in een forensisch-psychiatrische setting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.185,96 toegewezen aan de benadeelde partij, die slachtoffer was van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05.067255.20, 05.138429.19 en 05.113439.20 (ttz.gev.)
Datum uitspraak : 5 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres: [adres 1] ,
veelal verblijvende op het adres [adres 2] .
Raadsvrouw: mr. R..J.Th. Leijzer, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd:
parketnummer 05.067255.20: dat
1.
zij op of omstreeks 14 maart 2020 te Hall, gemeente Brummen haar echtgenoot, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een kaarsenstandaard, althans met een (hard) voorwerp, op het hoofd te slaan en/of door die [slachtoffer 1] in het gezicht te krabben en/of door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal, te slaan;
2.
zij op of omstreeks 14 maart 2020 te Hall, gemeente Brummen, opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie (kenteken [kenteken] ) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie Oost-Nederland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 05.138429.19: dat
1.
zij op of omstreeks 8 juni 2019 te Eerbeek, gemeente Brummen aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door (met kracht) de pink van die [benadeelde] vast te pakken en/of vervolgens die pink (met kracht) om te draaien;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 8 juni 2019 te Eerbeek, gemeente Brummen [benadeelde] heeft mishandeld door de pink van die [benadeelde] vast te pakken en/of vervolgens die pink (met kracht) om te draaien;
2.
zij op of omstreeks 8 juni 2019 te Eerbeek, gemeente Brummen opzettelijk brand heeft gesticht door op een of meerdere plaatsen open vuur in aanraking te brengen met een en/of meerdere brandbare stoffen ten gevolge waarvan (ondere andere) een deur en/of gordijnen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan [adres 3] en/of omliggende woningen en/of panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
parketnummer 05.113439.20: dat
zij, op een of meer tijdstip(pen), op of omstreeks 24 april 2020 in de gemeente Brummen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie allemaal in de boom ophangen" en/of "Ik ga de stoelen pakken en die tegen jullie gooien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het onder parketnummer 05.138429.19 onder 1 ten laste gelegde feit kan, ondanks dat een operatie niet nodig was, op grond van de huidige jurisprudentie worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Aangeefster heeft een tijd niet kunnen werken en er is sprake van een blijvende kromming van de pink. Van het onder parketnummer 05.138429.19 onder 2 ten laste gelegde feit kan bewezen worden dat daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de onder parketnummer 05.138429.19 onder 1 ten laste gelegde mishandeling bewezen kan worden, maar dat deze niet gekwalificeerd kan worden als een zware mishandeling. Van de onder feit 2 ten laste gelegde brandstichting kan alleen bewezen worden dat daardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het onder parketnummer 05.113439.20 ten laste gelegde feit kan bewezen worden, met uitzondering van de zinsnede "Ik ga jullie allemaal in de boom ophangen". Voor dat deel dient vrijspraak te volgen. De onder parketnummer 05.067255.20 ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden. Wel dient het onder 2 ten laste gelegde te worden gekwalificeerd als een beschadiging.
Beoordeling door de rechtbank
parketnummer 05.067255.20 [1] :
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van een incident op 14 maart 2020 te Hall. Hij hoorde op een gegeven moment een harde klap, ging naar boven en kreeg op de overloop een schemerlamp naar zich toe gegooid. Zijn vrouw rende naar beneden en hij is er achteraan gegaan. Zij gooide huisraad naar hem toe en hij voelde een harde klap op zijn achterhoofd gevolgd door hevige pijn. Hij werd ook door haar in het gezicht gekrabd. Later zag hij in de spiegel dat hij diepe krassen in zijn gezicht had. [2]
De verbalisant die ter plaatse kwam heeft gezien dat verdachte agressief was en dat er veel goederen in de woning vernield waren. Verdachte vertelde dat zij die kapot had gegooid, dat zij met die goederen naar haar man had gegooid en dat zij haar man geslagen had. De verbalisant zag in het gelaat van [slachtoffer 1] diverse bloedende wonden
. [3]
Verdachte heeft verklaard dat zij op 14 maart 2020 in de woning te Hall heeft gevochten met haar echtgenoot [slachtoffer 1] . Zij kan zich die vechtpartij gedeeltelijk herinneren en weet dat het een grote vechtpartij was. Zij weet dat zij haar echtgenoot ook heeft geslagen. [4]
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte haar echtgenoot daarbij ook met een kaarsenstandaard op het hoofd zou hebben geslagen. Verdachte kan zich niet herinneren met welk voorwerp zij haar echtgenoot zou hebben geslagen, terwijl haar echtgenoot heeft verklaard dat hij werd geraakt door huisraad waarmee verdachte gooide. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 2
Verbalisant [naam 1] , werkzaam bij de Politie Oost-Nederland, had op 14 maart 2020 surveillance en reed met een dienstvoertuig met het kenteken [kenteken] . Hij kreeg opdracht naar Hall, gemeente Brummen, te gaan in verband met huiselijk geweld. Verdachte is aangehouden en achterin het dienstvoertuig geplaatst. In de auto ging zij helemaal door het lint. Zij sloeg met een groot vierkant voorwerp tegen de zijkanten. De bovenzijde van een houten bekisting in het compartiment waarin zij zich bevond, voor afscherming van de verbindingsapparatuur, was door verdachte afgebroken. [5]
Verbalisant [naam 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een houten afdekplaat van een houten kist aftrok, dat verdachte deze met twee handen beet hield hoog naast haar
hoofd om met de afgebroken plank een slaande beweging te gaan maken. [6]
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 05.138429.19 [7]
Feit 1
[benadeelde] , werkzaam bij de politie, heeft aangifte gedaan. Zij was op 8 juni 2019 uit hoofde van haar functie op het adres [adres 3] . Verdachte was verbaal vervelend en agressief. Even later begon verdachte om zich heen te slaan, pakte de pink van de linkerhand van [benadeelde] vast en draaide die bewust om
.[benadeelde] voelde hevige pijn in haar pink. De pink stond met het middelste kootje haaks op de overige vingers, namelijk zijwaarts in negentig graden. Uit onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat haar pink gebroken was. [8]
[naam 3] heeft gezien dat verdachte zich fysiek verzette. Hij zag dat verdachte de linkerhand van [benadeelde] vastpakte (…) en hoorde dat [benadeelde] tegen de vrouw zei "nu heb je mijn vinger gebroken". [benadeelde] hield haar linkerhand omhoog waarbij zichtbaar was dat haar linker pink een onnatuurlijke stand had. Kennelijk was de pink van verbalisant [benadeelde] gebroken. [9]
Uit de medische verklaring blijkt het uitwendig waargenomen letsel van [benadeelde] te zijn: breuk met standsafwijking pink linkerhand. Gezien standsafwijking: is er een operatie-indicatie. Geschatte duur van genezing: 6-8 weken. [10]
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de pink van aangeefster [benadeelde] heeft gebroken. De rechtbank dient te beoordelen of het toegebrachte letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel dan wel als enig toegebracht letsel. Zij heeft het volgende vastgesteld. In de geneeskundige verklaring staat vermeld dat er op het moment van de beoordeling van het letsel een operatie-indicatie was en een geschatte herstelduur van 6-8 weken. Verder heeft aangeefster als benadeelde partij ter zitting meegedeeld dat er inmiddels een eindsituatie is ontstaan en dat zij haar pink blijvend niet goed meer kan gebruiken.
Het is de rechtbank uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting evenwel niet gebleken dat er daadwerkelijk een operatief ingrijpen aan de pink heeft plaatsgevonden. Verder is de mededeling van aangeefster dat er een eindsituatie is ontstaan en dat zij haar pink blijvend niet meer goed kan gebruiken niet met een medische verklaring onderbouwd.
Nu de noodzaak van operatief ingrijpen en het gebrek aan uitzicht op volledig herstel niet is gebleken, kan het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht wel het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zijn vrouw op verschillende plekken in huis brand heeft gesticht en toen boven in bed is gaan liggen. Zij heeft hem gebeld en gezegd dat zij het huis in brand had gestoken. Hij is snel naar huis gegaan en heeft de brandjes die hij zag geblust. Ondertussen heeft hij 112 gebeld. [11]
[getuige 1] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 8 juni 2019 omstreeks 17.45 uur als bevelvoerder bij de brandweer in Eerbeek de melding kreeg van een woningbrand aan [adres 3] . Hij is daar samen met zijn brandweergroep naar toe gegaan.
Zij werden opgewacht door een man, die vertelde dat hij samen met zijn vrouw op het genoemde adres woonde en dat zijn vrouw nog binnen in de woning op de slaapkamer zou zijn. De getuige hoorde de man zeggen dat er op veel plekjes in de woning brand was gesticht en dat hij deze al had geblust. [getuige 1] is samen met twee van zijn mannen de woning ingegaan om de vrouw eruit te halen. Zij zagen dat er veel rook in de woning was, zoveel dat dit schadelijk was voor de mensen die daarin zouden lopen. Hij zag dat er wel op tien à twaalf plekken brand was geweest in de woning. De buitenzijde van de voordeur was over de gehele hoogte met een breedte van 20 à 30 cm verbrand. Het leek erop alsof daar brandbare vloeistof overheen was gegooid en in brand was gestoken. Er hadden folders bij de voordeur in brand gestaan. Hij zag dat er een slipper op de mat van de achterdeur in brand had gestaan. Hij zag dat er een badjas in de woning lag welke in brand had gestaan. Daar lagen lucifers bij. Elk gordijn in de woning was ongeveer voor 30 tot 50 cm weg gesmeuld. Dit kwam doordat er onder alle gordijnen een kaars stond welke had gebrand en er waarschijnlijk voor had gezorgd dat het gordijn in de brand zou vliegen. Op het moment dat zij daar aankwamen was de rook het grootste gevaar. Maar als er niet was ingegrepen door de man die hen opwachtte zou het heel anders zijn afgelopen. De kans dat het huis dan had kunnen afbranden was erg groot. Er was namelijk op veel plaatsen brand gesticht. [12]
De rechtbank acht feit wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat er daardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, namelijk voor de woning op het adres [adres 3] . De rechtbank acht niet bewezen dat door de brand ook gemeen gevaar voor omliggende woningen of panden en levensgevaar voor anderen te duchten is geweest, aangezien het betreffende huis een vrijstaand huis is en verdachte daar op dat moment alleen aanwezig was.
parketnummer 05.113439.20 [13]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij werkzaam is als pedagogisch medewerkster in opleiding bij Zorggroep Achterhoek te Apeldoorn , waar verdachte op dat moment verbleef. Op 24 april 2020 was zij aan het werk. In verband met een incident was afgesproken dat verdachte vijf dagen rust moest hebben en niet weg mocht. Dat heeft zij telefonisch aan verdachte medegedeeld. Verdachte kwam ongeveer een half uur later terug op de groep, was woedend en stormde het kantoor binnen. Aangeefster zat daar met [slachtoffer 3] . Verdachte riep tegen hen “Ik ga jullie allemaal in de boom ophangen". Zij hebben geprobeerd verdachte rustig te krijgen. Inmiddels was collega [slachtoffer 4] er ook bij gekomen. Verdachte wilde naar de stoelen toe en zei:
"Ik ga de stoelen pakken en die tegen jullie gooien".Vanwege haar ongecontroleerde boosheid en woede, was zij bang dat verdachte dit echt ging doen. Zij vond dit erg bedreigend. Hierop heeft zij met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] verdachte kunnen beletten om bij de stoelen te komen, waarna verdachte naar de keuken liep. [14]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte ontzettend boos werd, dat zij op enig moment bij hen het kantoortje binnenkwam en hen toen allemaal heeft bedreigd. Zij dreigde om ieder van hen een stoel op de kop kapot te slaan. Zij wist hoe verdachte was en schatte in dat verdachte dat ook daadwerkelijk zou gaan doen. Verdachte heeft het tegen hen gezegd, dus ook tegen [slachtoffer 2] . Nadien hebben zij hierover gesproken en hoorde zij ook van [slachtoffer 2] dat zij ook bang was dat verdachte die bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. [15]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte boos binnenkwam en dat zij ieder van hen wel een stoel op de kop kapot zou slaan. Hij vond dit gezien haar toestand en haar verleden wel ernstig. Hij was bang dat zij, in de toestand waarin ze verkeerde, dit daadwerkelijk zou doen. Verdachte riep nog veel meer bedreigingen zoals dat ze hen zou pakken. Zij hebben naderhand bij elkaar gezeten om te evalueren en waren allen van mening dat zij bang waren dat verdachte haar bedreigingen echt tot uitvoer zou brengen. [16]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte daarbij de woorden “Ik ga jullie allemaal in de boom ophangen" heeft gebruikt. [slachtoffer 3] heeft dit expliciet zo verklaard in haar aangifte en uit de overige bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ontzettend woedend was en nog veel meer bedreigingen heeft geuit. De ervaring leert dat in de hectiek waarin een dergelijk incident plaatsvindt, het heel voorstelbaar is dat niet iedereen exact alle gebezigde bedreigingen zal onthouden, maar slechts een gedeelte daarvan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de volgende ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05.067255.20: dat
1.
zij op
of omstreeks14 maart 2020 te Hall, gemeente Brummen, haar echtgenoot, te weten [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
met een kaarsenstandaard, althans met een (hard) voorwerp, op het hoofd te slaan en/of door die [slachtoffer 1]in het gezicht te krabben en
/ofdoor die [slachtoffer 1] meerdere malen
, althans eenmaal,te slaan;
2.
zij op
of omstreeks14 maart 2020 te Hall, gemeente Brummen, opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van de politie (kenteken [kenteken] ),
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander, te weten aan de politie Oost-Nederland toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 05.138429.19: dat
1.
subsidiair:
zij op
of omstreeks8 juni 2019 te Eerbeek, gemeente Brummen [benadeelde] heeft mishandeld door de pink van die [benadeelde] vast te pakken en
/ofvervolgens die pink
(met kracht
)om te draaien;
2.
zij op
of omstreeks8 juni 2019 te Eerbeek, gemeente Brummen opzettelijk brand heeft gesticht door op
een ofmeerdere plaatsen open vuur in aanraking te brengen met een en/of meerdere brandbare stoffen ten gevolge waarvan (onder andere) een deur en
/ofgordijnen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan [adres 3] en
/of omliggende woningen en/of panden,in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
parketnummer 05.113439.20: dat
zij, op
een of meertijdstip
(pen
), op
of omstreeks24 april 2020 in de gemeente Brummen [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4]
(telkens
)heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie allemaal in de boom ophangen" en
/of"Ik ga de stoelen pakken en die tegen jullie gooien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer 05.067255.20
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen;
parketnummer 05.138429.19
subsidiair: mishandeling;
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
parketnummer 05.133439-20
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van alle ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 20 oktober 2020, te weten: meldplicht bij reclassering; opname in een zorginstelling; ambulante begeleiding/behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname; begeleid wonen of maatschappelijke opvang; alcoholverbod.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en dat sprake is van een hoog recidiverisico. Gezien de problematiek van verdachte adviseert de reclassering om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat dit verdachte psychisch verder zou kunnen ontregelen en niet bijdraagt aan het verminderen van de kans op recidive, maar deze juist vergroot. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de oplegging van een voorwaardelijk gevangenisstraf met daaraan verbonden de geadviseerde voorwaarden. Verzocht wordt om de gevangenisstraf te matigen, dit gelet op de oudheid van de feiten, maar ook voor het geval het daadwerkelijk tot een tenuitvoerlegging zou komen. Blijkens het reclasseringsadvies is het ondergaan van een gevangenisstraf niet geïndiceerd. Voorts heeft de verdediging verzocht de proeftijd op 2 jaar te stellen en niet de dadelijke uitvoerbaarheid uit te spreken, omdat dit zou betekenen dat verdachte verplicht zou moeten overnachten bij een zorginstelling, wat verdachte per sé niet wil.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 september 2020;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 14 oktober 2020 en 20 oktober 2020;
- een multidisciplinair rapport van [naam 4] , psycholoog, gedateerd 20 juli 2020 en van [naam 5] , psychiater, gedateerd 16 juli 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in relatief korte tijd een aantal zeer ernstige feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft eerst geprobeerd haar woning in brand te steken door op meerdere plekken in de woning brandbare voorwerpen in brand te steken. Door het snelle ingrijpen van de echtgenoot van verdachte is voorkomen dat de woning volledig is afgebrand. Toen de politie en hulpverlening kwamen heeft verdachte zich heftig verzet en daarbij de pink van een politieagente gebroken. Op een ander moment is een woordenwisseling tussen verdachte en haar echtgenoot volledig uit de hand gelopen en ontaard in huiselijk geweld, waarbij haar echtgenoot behoorlijk is mishandeld. Op weg naar het politiebureau heeft zij vervolgens het dienstvoertuig van de politie beschadigd. Nadat verdachte vervolgens in een hulpverleningstraject was geplaatst heeft zij tegen aldaar werkzame medewerkers forse bedreigingen geuit omdat zij het niet eens was met de haar opgelegde beperkingen wegens overtreding van gestelde regels.
De gepleegde geweldsfeiten en bedreigingen hebben veel impact gehad op de slachtoffers. Zij hebben zich daardoor erg beangstigd gevoeld.
Over verdachte is een multidisciplinair rapport, gedateerd 22 juli 2020, opgemaakt door [naam 4] , psycholoog, en [naam 5] , psychiater.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis en aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de zin van een persisterende depressieve stoornis met spannings- en angstklachten en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte had
nog wel weet van het ontoelaatbare van haar (delict)gedrag, maar door de bij haar aanwezige stoornissen, met name ook de beperkte coping en gebrekkige emotie-, impuls- en
agressieregulatie, waren haar mogelijkheden tot zelfsturing beperkt en was zij in verminderde de mate in staat om haar gedrag bij te sturen.
De psychiater heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheids-stoornis met borderline, anti­sociale en narcistisch-ontwijkende trekken en een stoornis in gebruik van alcohol. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert de rechtbank om verdachte alle ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
Met de conclusies van de rapporten, te weten dat verdachte verminderd ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Beide rapporteurs hebben verder geconcludeerd dat het risico op gewelddadig gedrag in de
toekomst als hoog moet worden ingeschat. Het advies is verdachte als een bijzondere voorwaarde bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf een klinische behandeling in een forensisch-psychiatrische setting en aansluitend een ambulante begeleiding op te leggen. Ook wordt geadviseerd verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen, zodat kan worden toegezien op het naleven van de voorwaarden.
De reclassering adviseert een behandeling van verdachtes problematiek bij een Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA). Transfore is reeds betrokken en kan bij een plaatsing in een FPA van Transfore ook betrokken blijven. Hierdoor kan continuïteit in het
hulpverleningstraject worden geborgd. Door de geadviseerde bijzondere voorwaarden is het mogelijk om zorg en beveiliging op en af te schalen. De reclassering adviseert om bij een op te leggen voorwaardelijk strafdeel de proeftijd op 3 jaar te stellen.
Hoewel de feiten dermate ernstig zijn dat zij de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, zal de rechtbank gelet op het feit dat zonder behandeling van verdachte het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst als hoog moet worden ingeschat, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank stelt de proeftijd op 3 jaren.
De rechtbank komt tot oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat onder parketnummer 05.138429.19 een minder zwaar feit bewezen is dan waarop de officier van justitie diens eis heeft gebaseerd.
Nu de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal ook bepaald worden dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder parketnummer 05.138429.19 onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.310,96 (€ 435,96 materieel en € 1.875,-- immaterieel).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het gevorderde bedrag wegens eigen risico zorgverzekering. Bij de vaststelling van de gemaakte reiskosten dient te worden uitgegaan van een vergoeding van € 0,19 per kilometer. Met betrekking tot de immateriële schade is verwezen naar -volgens mening van de verdediging- vergelijkbare uitspraken en verzocht de immateriële schade op een bedrag van € 400,-- te stellen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het door de benadeelde partij [benadeelde] gevorderde eigen risico zorgverzekering heeft de rechtbank vastgesteld dat het gevorderde bedrag van € 385,-- niet wordt betwist. Het gevorderde bedrag wordt dan ook toegewezen.
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting aangevoerd dat de kilometervergoeding is gebaseerd op de Letselschade Richtlijn Kilometervergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat in die richtlijn over het jaar 2019 het normbedrag voor reizen met een personenauto € 0,26 per kilometer bedraagt voor de eerste 2.000 kilometer per jaar. Bij meer gereden kilometers dient de vergoeding concreet vastgesteld te worden. Er wordt thans voor in totaal 196 gereden kilometers vergoeding gevraagd. De rechtbank zal bij vaststelling van de reiskosten derhalve uitgaan van € 0,26 per gereden kilometer. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor de gemaakte reis op 13 juni 2019 in de vordering is vermeld “54 km a € 0,28”, maar dat uit de som van de berekening blijkt dat is uitgegaan van het normbedrag van € 0,26 per kilometer. Nu bovendien het aantal gereden kilometers niet is betwist, wordt het gevorderde bedrag voor reiskosten dan ook geheel toegewezen.
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 1.875,-- aan vergoeding voor immateriële schade gevorderd. Namens de benadeelde is gesteld dat de hoogte van het bedrag is gebaseerd op vergelijkbare zaken, waarbij sprake was van zwaar lichamelijk letsel.
Nu de rechtbank niet zware mishandeling heeft bewezen, maar mishandeling, houdt zij bij het vaststellen van de schadevergoeding rekening met bedragen die in die vergelijkbare zaken aan schadevergoeding zijn toegekend. De rechtbank is van oordeel dat van de gevorderde immateriële schadevergoeding in totaal € 750,-- dient te worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overigens gevorderde niet-ontvankelijk verklaard worden.
De vordering zal worden toegewezen tot een totaal bedrag van € 1.185,96, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2019 (pleegdatum).

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57, 157, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05.138429.19 onder 1 primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
8 (acht) maandengevangenisstraf en bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald.
De rechtbank stelt daarbij:
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht bij reclassering
veroordeelde zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Houtwal 16 te Zutphen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een zorginstelling
veroordeelde zich klinisch laat opnemen bij Transfore of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt één jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of beschermd wonen gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Indien een overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in samenwerking met de reclassering, nodig is dient veroordeelde hieraan mee te werken.
Ambulante behandeling
veroordeelde zich eventueel na klinische behandeling ambulant laat begeleiden en behandelen door Transfore en/of Zorggroep Achterhoek of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien er ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaan, met een grote kans op
risicovolle situaties, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
veroordeelde eventueel voor en/of na klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Alcoholverbod
veroordeelde geen alcohol zal gebruiken en zal meewerken aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank:
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05.138429.19 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 1.185,96(éénduizend éénhonderdvijfentachtig euro en zesennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag
te betalen van € 1.185,96(éénduizend éénhonderdvijfentachtig euro en zesennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 21 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2020.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020116265, gesloten op 29 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 3-4
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-10
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 oktober 2020
5.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , p. 7
6.Proces-verbaal, p. 33
7.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019251317, gesloten op 11 juni 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
8.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , p. 8-9
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3
10.Medische informatie betreffende aangeefster, opgesteld door [naam 6] , chirurg te Zutphen, gedateerd 14 juni 2019
11.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , p 17-18
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 19-20
13.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL06002020182537, gesloten op 26 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
14.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 3-4
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , p. 9-10
16.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , p. 11-12