ECLI:NL:RBGEL:2020:5970

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
05/006807-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor artikel 6 WVW, maar veroordeling voor artikel 5 WVW gevaarzettend rijgedrag

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 31 juli 2019 te Bemmel. De verdachte, bestuurster van een personenauto, verleende geen voorrang aan een bromfietsbestuurster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de bromfietsbestuurster, mevrouw [slachtoffer], op 1 augustus 2019 overleed. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte, waardoor zij werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag, zoals omschreven in artikel 5 WVW, omdat zij onvoldoende had gelet op het verkeer op het fietspad. De rechtbank legde een geldboete op van 750 euro, te vervangen door vijftien dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/006807-20
Datum uitspraak : 6 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Raadsman: mr. M.Ü. Özsüren, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 23 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 31 juli 2019 te Bemmel in de gemeente Lingewaard, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
komende uit de richting van de Heuvelsestraat en/of gaande in de richting van de
kruising van de wegen, de Lingewal en de Karstraat, daarmede rijdende over de
weg, de Lingewal,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Lingewal) ,
haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan beide zijden van die weg (de Lingewal) in haar, verdachtes
rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende:
"Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst en/of
het uitzicht voor haar, verdachte op die kruisende weg (de Karstraat) niet werd
belemmerd,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of zich verkeer
op het langs die kruisende voorrangsweg, de Karstraat gesitueerde
fiets/bromfietspad bevond en/of
geen voorrang heeft verleend aan een over dat fiets/bromfietspad rijdende, gelet
op haar, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder
van een ander motorrijtuig (bromfiets) en/of
die kruising is opgereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over dat
fiets/bromfietspad rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig
(bromfiets) en/of bestuurder van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge
waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen en/of
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]
)werd gedood en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat zij, verdachte geen
voorrang heeft verleend;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 juli 2019 te Bemmel in de gemeente Lingewaard, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de
Heuvelsestraat en/of gaande in de richting van de kruising van de wegen, de
Lingewal en de Karstraat, daarmede heeft gereden over de weg, de Lingewal en terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Lingewal) ,
haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, aan beide zijden van die weg (de Lingewal) in haar, verdachtes
rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende:
"Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst,
geen voorrang heeft verleend aan een over dat fiets/bromfietspad rijdende, gelet
op haar, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder
van een ander motorrijtuig (bromfiets) en/of
die kruising is opgereden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over dat
fiets/bromfietspad rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig
(bromfiets) en/of bestuurder van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge
waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen en/of
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op woensdag 31 juli 2019, omstreeks 14:09 uur, rijdt verdachte in haar personenauto (merk Audi) over de Lingewal te Bemmel, komende uit de richting van de Heuvelsestraat en gaande in de richting van de Karstraat. Op dat moment rijdt mevrouw [slachtoffer] op een bromfiets over het fiets-/bromfietspad, parallel gelegen aan de Karstraat, komende uit de richting van Huissen en gaande in de richting van Bemmel. Verdachte stopt voor het fiets-/bromfietspad gelegen aan de Karstraat. Terwijl de bestuurster van de bromfiets aan komt rijden, begint ook verdachte weer te rijden. Verdachte verleent geen voorrang aan de, op een voorrangsweg rijdende, bestuurster van de bromfiets, waardoor de linker voorkant van de Audi in botsing komt met de rechterkant van de bromfiets. Hierdoor valt de bromfiets met bestuurster op de linkerflank op het wegdek en glijden zij door tot in de grasberm tussen de hoofdrijbaan van de Karstraat en het parallel gelegen fiets-/bromfietspad. [2]
De bestuurster van de bromfiets, mevrouw [slachtoffer] , is ten gevolge van het ongeval op 1 augustus 2019 om 4.51 uur komen te overlijden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), heeft aan het ontstaan van het verkeersongeval waarbij mevrouw [slachtoffer] om het leven is gekomen. De verdachte heeft gelet op de feiten en omstandigheden strafrechtelijk gezien niet verwijtbaar onvoorzichtig gehandeld. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt. De verdachte heeft immers geen voorrang verleend aan mevrouw [slachtoffer] , terwijl zij wel voorrang had en verdachte haar had moeten kunnen zien aan komen rijden. Dat levert een overtreding op van artikel 5 WVW.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat verdachte mevrouw [slachtoffer] niet heeft gezien, maar haar wel had moeten zien. Gelet op vaste rechtspraak is dit echter onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 WVW aan te nemen waardoor er vrijspraak voor het primair tenlastegelegde dient te volgen. Het subsidiair tenlastegelegde kan wat de verdediging betreft wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte verwijtbaar heeft gehandeld en zo ja, in welke mate. De rechtbank gaat daarbij allereerst uit van de hiervoor vastgestelde feiten. Naast deze vastgestelde feiten, gaat de rechtbank uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.
De Audi en bromfiets vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. [4] Ook werd het zicht van verdachte op geen enkele wijze belemmerd. [5]
Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij de verkeerssituatie kent. Door het fietspad en de drukte door het verkeer, is het een gevaarlijk punt. Zij weet dat zij moet stoppen voor het fietspad om voorrang te verlenen en heeft, voordat zij afsloeg, naar links, rechts en links gekeken. Vervolgens heeft zij langzaam opgetrokken en hoorde zij een knal. Verdachte heeft de bestuurster van de bromfiets niet gezien en zij heeft ook geen idee vanaf welke kant de bromfiets aan is komen rijden. [6]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat verdachte mevrouw [slachtoffer] heeft geraakt toen zij, verdachte, rechtsaf wilde slaan om de Karstraat op te rijden. Volgens de ter plaatse geldende verkeersregels had mevrouw [slachtoffer] , die rechtdoor op het fietspad op een voorrangsweg reed, op dat moment voorrang boven de verdachte die rechtsaf de voorrangsweg op wilde rijden. Bij het rechtsaf slaan heeft verdachte mevrouw [slachtoffer] geen voorrang verleend. Hierdoor is de Audi in botsing gekomen met de bromfiets van mevrouw [slachtoffer] , waarna zij met haar bromfiets ten val is gekomen en in de berm is beland. Mevrouw [slachtoffer] is aan de gevolgen van het ongeval overleden.
Vrijspraak artikel 6 WVW
De verdachte wordt primair overtreding van artikel 6 WVW verweten. Bij de beoordeling hiervan stelt de rechtbank het volgende voorop.
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW te kunnen komen, moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip schuld houdt daarbij in dat aan de zijde van verdachte minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, alsmede de aard en ernst van die gedraging. Daarnaast geldt dat, hoe ernstig de gevolgen ook zijn, niet reeds uit die gevolgen afgeleid kan worden dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het handelen van verdachte geen aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW oplevert. Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, is dat zij bij het rechtsaf slaan aan een rechtdoor gaande bromfiets op een voorrangsweg voorrang had moeten verlenen en verdachte de bestuurster van deze bromfiets had kunnen en moeten zien toen zij naar links, rechts en naar links heeft gekeken. De rechtbank stelt daarbij vast dat geen andere verkeersfouten zijn gemaakt. Verdachte heeft niet kunnen aangeven waarom zij mevrouw [slachtoffer] niet heeft gezien. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele verkeersfout niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend valt te kwalificeren. De verdachte zal daarom vrijgesproken worden van het primair tenlastegelegde.
Artikel 5 WVW
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte heeft immers bij het afslaan zich er onvoldoende van vergewist of er zich verkeersdeelnemers op het door haar over te steken fietspad bevonden. Daarmee heeft zij gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt en heeft geresulteerd in het overlijden van mevrouw [slachtoffer] . Het subsidiair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks31 juli 2019 te Bemmel in de gemeente Lingewaard, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de
Heuvelsestraat en
/ofgaande in de richting van de kruising van de wegen, de
Lingewal en de Karstraat, daarmede heeft gereden over de weg, de Lingewal en terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg (de Lingewal),
haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de
bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
/of
voor die kruising, aan beide zijden van die weg (de Lingewal) in haar, verdachtes
rijrichting gekeerde borden B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende:
"Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg", waren geplaatst,
geen voorrang heeft verleend aan een over dat fiets/bromfietspad rijdende, gelet
op haar, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde bestuurder
van een ander motorrijtuig (bromfiets) en
/of
die kruising is opgereden en
/of
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdat over dat
fiets/bromfietspad rijdende, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig
(bromfiets) en
/ofbestuurder van dat andere motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge
waarvan die bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen en
/of
door welke gedraging
(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van 750 euro, te vervangen door vijftien dagen hechtenis en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een geldboete passend is bij een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de hoogte van de geldboete heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verder bepleit dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen onvoorwaardelijke rijontzegging dient te worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 24 september 2020.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan een ander is te komen overlijden. Het slachtoffer was een jonge vrouw van dertig jaar in de kracht van haar leven. Haar familie zal, zoals blijkt uit de door haar moeder ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring, haar aanwezigheid voor altijd missen. De nabestaanden zullen moeten leven met het gegeven dat hun dierbare er niet meer is ten gevolge van een noodlottig ongeval. Verdachte heeft bij het rechtsaf slaan geen voorrang verleend aan een rechtdoor gaande bromfiets op een voorrangsweg, terwijl zij de bestuurster van deze bromfiets had kunnen en moeten zien. Los van de verschrikkelijke en onomkeerbare gevolgen voor het slachtoffer en de nabestaanden, is in dit geval sprake van een verkeersfout die in de wet wordt aangemerkt als een verkeersovertreding en niet als een misdrijf.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er ook rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dus niet eerder veroordeeld is voor een verkeersfeit, waaruit de rechtbank afleidt dat zij doorgaans op een verantwoorde en oplettende manier aan het verkeer deelneemt. Verder neemt de rechtbank de door verdachte geuite schuldbewustheid in aanmerking. Het ongeval heeft ook op verdachte een grote impact gehad en er is bij verdachte geen sprake geweest van opzet. Verdachte is voor de verwerking onder behandeling geweest bij een psycholoog. In het laatste woord van verdachte heeft zij nogmaals benadrukt hoe zij meeleeft met de nabestaanden en dat zij nog altijd iedere dag stil staat bij het ongeluk en de dood van het slachtoffer. Ook verdachte zal verder moeten leven met de gedachte dat zij, onbedoeld en ongewild, betrokken is geraakt bij de dood van een andere verkeersdeelnemer.
Het leed van de nabestaanden van het slachtoffer kan niet tot uitdrukking worden gebracht in de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor wat betreft de modaliteit van de sanctie aansluiting moet worden gezocht bij de gewoonlijk in geval van overtreding van artikel 5 WVW opgelegde straf, zijnde een onvoorwaardelijke geldboete. Daarnaast vindt de rechtbank in dit geval oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid passend. De verstrekkende gevolgen van de verkeersfout maken dat de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte onvoldoende aanleiding ziet om van de eis van de officier van justitie tot oplegging van een deels onvoorwaardelijke rijontzegging af te wijken. Uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt niet dat verdachte of haar partner afhankelijk zijn van het rijbewijs van verdachte. Ter terechtzitting zijn voorts geen andere persoonlijke omstandigheden aannemelijk geworden die een geheel voorwaardelijke rijontzegging in dit geval rechtvaardigen. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals door de verdediging is verzocht.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de straf die de officier van justitie heeft geëist: een geldboete van 750 euro, te vervangen door vijftien dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 750 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot 2 (twee) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. L.F. Bögemann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019340028, gesloten op 14 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding, p. 1.2. en proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 25 dossier, p. 22-23 van het proces-verbaal.
3.Schouwverslag van 1 augustus 2019, p. 2.
4.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 25 dossier, p. 13 en 16 van het proces-verbaal.
5.Proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 25 dossier, p. 21 van het proces-verbaal.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 23 oktober 2020.