ECLI:NL:RBGEL:2020:5888

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
05/880305-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor ripdeal en poging tot doodslag met vuurwapens

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man en een 29-jarige Rotterdammer. Beide verdachten werden veroordeeld voor het samen plegen van een ripdeal en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachten op 25 februari 2019 in Arnhem, gewapend met vuurwapens, een gewelddadige overval hebben gepleegd op een slachtoffer. Tijdens deze ripdeal werd het slachtoffer meerdere keren beschoten, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder schotwonden en een femurfractuur. De rechtbank legde aan de 28-jarige man een gevangenisstraf van 8 jaar op, terwijl de Rotterdammer 7 jaar celstraf kreeg. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, en dat zij opzettelijk geweld hebben gebruikt met de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van opzet, maar de rechtbank verwierp dit argument en achtte de verdachten schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De zaak is behandeld in het team strafrecht van de rechtbank in Arnhem, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 6 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880305-19
Datum uitspraak : 4 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
thans gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam
raadsman: mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 25 september en 4 december 2019 en 26 februari, 20 mei, 5 augustus en 21 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 25 februari 2019, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, verdachte en/of zijn mededaders,
- zijn/is in het bezit van een of meer vuurwapens, naar die [slachtoffer] toegegaan en/of
- heeft/hebben (vervolgens) een of meer kogels op die [slachtoffer] afgeschoten/afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] aan het hoofd en/of in/aan de benen en/of in de heup werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 februari 2019, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, verdachte en/of zijn mededader(s),
- is/zijn, in het bezit van een of meer vuurwapens, naar die [slachtoffer] toegegaan en/of
- heeft/hebben (vervolgens) een of meer kogels op die [slachtoffer] afgeschoten/afgevuurd, waarbij die [slachtoffer] aan het hoofd en/of in/aan de benen en/of de heup werd geraakt (met schotverwondingen en femurfractuur als gevolg);
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2019, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kilo cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne en/of een hoeveelheid hennep/hasjiesj, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) af te vuren op die [slachtoffer] en/of door met een vuurwapen die [slachtoffer] een of meerdere malen tegen het hoofd te slaan, waarbij voornoemd feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schotverwondingen en/of een femurfractuur, ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, primair, en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van hetgeen onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd.
De verdediging heeft zich daarbij ten eerste op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] wisselend en op essentiële punten leugenachtig heeft verklaard. Zijn verklaringen zijn dan ook onbetrouwbaar en mogen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd. De verdediging stelt voorts dat [getuige] de aanleiding van het incident niet heeft meegekregen en achteraf heeft verklaard wat hij logisch vond. Om die reden kan de verklaring van [getuige] evenmin worden gebezigd voor het bewijs.
Verder heeft verdachte een alternatieve verklaring afgelegd omtrent de feiten. Ten aanzien van feit 1 komt de verklaring van verdachte er -kort gezegd- op neer dat niet verdachte, maar [slachtoffer] als eerste een wapen heeft getrokken. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] met zijn wapen zag, heeft hij [slachtoffer] aangevallen om hem het schieten onmogelijk te maken. Hij heeft hem daarbij bij de keel vastgehouden en bij de hand/arm waarin [slachtoffer] het vuurwapen vasthield. Er ontstond een worsteling waarbij het wapen viel en vervolgens afging. Vervolgens grepen beiden naar het wapen en kreeg verdachte het wapen te pakken, waarop een worsteling volgde waarbij [slachtoffer] verdachte niet los wilde laten. Op dat moment werd er geschoten. Daarbij werd [slachtoffer] geraakt, maar ook verdachte werd in zijn knie geraakt. Daarna kon hij van [slachtoffer] los komen en is hij de woning met het wapen ontvlucht. De verdediging is van mening dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt waaruit blijkt dat verdachte (opzettelijk) heeft geschoten op [slachtoffer] . Hij dient voor dit onderdeel daarom te worden vrijgesproken.
De verdediging is voorts van mening dat de mededader geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin, nu er van korte afstand is geschoten op niet vitale delen van het lichaam van [slachtoffer] . Verdachte was er daarnaast niet van op de hoogte dat zijn mededader een vuurwapen bij zich had en (vuurwapen)geweld zou gaan gebruiken. Wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het schieten zodat medeplegen niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 komt de verklaring van verdachte er -kort gezegd- op neer dat de cocaïne niet van [slachtoffer] was, maar aan de opdrachtgever van verdachte toebehoorde. De bedoeling was om deze door de opdrachtgever meegebrachte cocaïne te ruilen tegen vijf kilo wiet van [slachtoffer] . Verdachte heeft de cocaïne van zijn opdrachtgever na het schietincident meegenomen en zich vervolgens op zijn vlucht met de auto ergens langs de weg van de cocaïne ontdaan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de cocaïne niet van [slachtoffer] was, er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) wordt er -kort gezegd- van verdacht dat hij samen met een ander een ripdeal heeft gepleegd en dat hij tijdens die ripdeal samen met een ander heeft gepoogd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van het leven te beroven. Gelet op de verwevenheid van de feiten zal de rechtbank de feiten tezamen bespreken. De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 25 februari 2019 omstreeks 14.11 uur kwam verbalisant [verbalisant] aan de [adres 2] te Arnhem waar mogelijk een schietincident had plaatsgevonden. In de deuropening van de woning zag zij een man op de grond liggen die later aangever [slachtoffer] bleek te zijn. Hij gaf aan dat er op hem geschoten was. [2] [slachtoffer] heeft 6 (in- en uit)schotverwondingen opgelopen, waarvan vier aan het linker bovenbeen en twee aan het rechter bovenbeen. Verder heeft hij een botbreuk in het linker bovenbeen (femurfractuur) opgelopen. De schotverwondingen en de botbreuk zijn ontstaan door het binnentreden van kogels afkomstig uit een vuurwapen. Verder heeft [slachtoffer] aan het hoofd zes oppervlakkige tot matig oppervlakkige schaafwonden, een oppervlakkige krasverwonding en twee barstverwondingen opgelopen. [3]
Verklaringen
[slachtoffer] heeft op 26 februari 2019 verklaard dat een vriend van hem genaamd [getuige] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] ), zou langskomen met twee mannen. De twee mannen zouden monsters van wiet en cocaïne komen bekijken en als alles goed zou zijn, zou de deal geregeld worden. [4] In de woning zouden de twee mannen monsters van wiet en cocaïne hebben bekeken.
[slachtoffer] heeft verder verklaard:
“Gelijk daarna werd ik door een van de mannen bij mijn keel gegrepen en hij trok een vuurwapen en drukte deze tegen mijn hoofd. Ik zag dat de andere man ook een vuurwapen trok. Ik hoorde de man die bij mijn keel greep en een vuurwapen tegen mijn hoofd hield roepen om handel en geld. Ik zei dat ik geen geld en handel had. Toen [getuige] dit zag, is hij via de achterdeur van de woning gevlucht. (...) Ik duwde de man die mij bij mijn keel vast had van me af en we raakten in een worsteling. Tijdens de worsteling schoot de man en raakte mij aan de rechterzijde van mijn hoofd. De kogel is langs mijn hoofd gegaan waardoor ik een schaamschot[de rechtbank begrijpt: schampschot]
heb opgelopen. Ik zag dat de magazijn uit het pistool viel en deze naast de salontafel viel. Terwijl ik tijdens de worsteling de man van mij probeerde af te houden, heeft de tweede man die ook een vuurwapen getrokken had, mij een keer of vier beschoten. Ik werd een keer geraakt aan mijn rechterbovenbeen en drie keer aan mijn linker bovenbeen, waarvan een keer aan mijn linkerknie.
Terwijl ik nog met de man in worsteling was, is de andere man die mij vier keer had beschoten, via de voordeur naar buiten gevlucht. (…) De man sloeg mij met het wapen een aantal keren op mijn hoofd. Ik bleef aan de man hangen en op een gegeven moment kwam de man los. Op dat moment hoorde ik een auto starten en met piepende banden wegrijden. Volgens mij moet dat de man zijn geweest, die via de voordeur was gevlucht, die met een auto wegreed. De man waarmee ik in worsteling was geweest, is daarna (…) gevlucht.” [5]
Aanvullend heeft [slachtoffer] op 7 augustus 2019 verklaard:
“Ik stond in de keuken bij het aanrecht (…). Naast mij stond de man met de baard (…). [verdachte][de rechtbank begrijpt: [verdachte] ]
zit op de stoel tussen de keuken en de eettafel (…). [getuige] zat op de hoek van de bankstel (…) de man met de baard verplaatst [zich] richting de woonkamer en [verdachte] verplaatst [zich] richting de keuken. Tijdens de verplaatsing van de man met de baard richting de woonkamer zie ik dat hij een vuurwapen uit zijn broeksband haalde en gelijk hoorde ik "klik klik" als zijnde het laden (rechtbank: doorladen) van het vuurwapen. Ik zag dat [getuige] door de man met de baard onder schot werd gehouden. Ik zag dat [verdachte] opstond uit de stoel en in mijn richting kwam en daarbij een vuurwapen vanuit zijn broeksband haalde en op mij richtte. [verdachte] hield de vuurwapen in zijn rechterhand. Met zijn linkerhand greep hij mij bij de keel. (…) In de keuken werd ik door [verdachte] bij de keel gegrepen en hij zette een pistool op mijn hoofd. (…) Toen [verdachte] op mij afkwam riep hij: "Ik schiet je dood, ik maak je af." (….) Bij het afweren ging de eerste schot af en deze kwam in het plafond van de keuken terecht. (…) [verdachte] wilde nog een keer op mij schieten maar ik bleef mij afweren waardoor de houder van het wapen van [verdachte] uit het wapen viel op de grond vlakbij de stoel waar [verdachte] zat. (…) Op dat moment hoort en ziet de man met de baard dat er geschoten is en dat [verdachte] de houder van het wapen verliest. De man met de baard verplaatst zich in de richting van mij en [verdachte] . (…) Op dat moment vlucht [getuige] via de achterdeur naar de tuin. (…) Op dat moment begint de man met de baard op mijn benen te schieten. [6] (…) Al schietend loopt de man met de baard achterwaarts via de voordeur naar buiten. Op dat moment lag ik op de grond en [verdachte] stond nog in de keuken. [verdachte] heeft vervolgens met het vuurwapen een aantal keren op mijn hoofd geslagen. (…) Na het slaan met het vuurwapen, loopt [verdachte] naar het aanrecht en pakt het zakje met handel en loopt rustig via de voordeur naar buiten. [7]
Getuige [getuige] heeft op 28 februari 2019 het volgende verklaard:
“Ik leerde die Marokkaanse man[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ]
kennen. (…) [8] Hij had wiet en cocaïne, daar kon hij aan komen en daar zocht hij kopers voor. (…) Ik ben toen voor hem mensen gaan zoeken die hier interesse hadden in zulke dingen. (…) Ik ben toen via een vriend van mij ben ik in aanraking gekomen met een jongen, (…) [naam] heet hij. Dat is zijn bijnaam. (…). Dat is een Irakese jongen en die had wel interesse om wiet te kopen. Ik heb toen een afspraak gemaakt met die Marokkaan en met hun. De eerste keer is er drie kilo wiet gekocht. Dit was twee weken geleden. (…) die twee hebben dat afgenomen. Een paar dagen later kreeg ik een berichtje of er nog meer wiet was. (…) Een paar dagen later heeft die Marokkaan mij een berichtje gestuurd van er is weer er zijn er weer een aantal. Toen heb ik hun weer laten weten van er is weer. Afspraak gemaakt en dat zou plaats vinden maandag om 11.00 uur.(…)We komen daar binnen. (…) Op een gegeven moment zegt die Marokkaan van ik heb ook nog wel cocaïne hebben jullie daar interesse in. Zij zeiden ja daar hebben wij wel interesse in. Die Marokkaan gaat naar boven en pakt dat blok cocaïne en hij loopt naar de keuken toe. Hij legt dat blok in de keuken neer en staat daar samen met een gast en ze gaan dat openmaken. Ik zat op de bank. Zij beginnen dat open te maken en ik hoor in een keer KLIK. En die [naam] trekt een pistool en die met die baard die trekt een pistool en ik hoor weer KLIK en hij laadt het pistool door op mij en terwijl hij hem doorhaalt op mij hoor ik in de keuken dat ding afgaan. PANG en ik hoor een gegil. Die jongen die het pistool op mij had getrokken draait zich om en ik zie de tuin en ik vlucht die tuin in. (…) Ik heb twee partijen samen gebracht zodat ik zelf wat zou verdienen. Ik zou er 500 euro aan verdienen aan dit. En eigenlijk is het helemaal uit de hand gelopen. In plaats van dat het gekocht zou warden is het geript als ware. Dat was een kilo [cocaïne], het was nog helemaal ingepakt alles.” [9]
Verdachte [verdachte] heeft bekend dat hij in de woning aan de [adres 2] te Arnhem aanwezig was en dat hij met een blok cocaïne de woning heeft verlaten. [10]
Forensisch onderzoek
Letselverklaring
Uit de letselverklaring die is opgemaakt met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] volgt dat een bloeding uit een groot vat in een van de benen, zeker wanneer het een slagaderlijke bloeding zou betreffen, een risico geeft op overlijden indien er geen tijdige medische hulp wordt geboden. Daarnaast had er een risico op overlijden bestaan, ondanks tijdige medische hulp: een bloedvergiftiging (sepsis) ten gevolge van een infectie door de binnengetreden kogels. Een sepsis heeft vaak een dodelijke afloop, ondanks adequate therapie. Omdat er een prothese (T2-pen) was ingebracht was er tevens een gevaar op een botinfectie (osteomyelitis) die zeer moeizaam te behandelen is met antibiotica en zich via het botweefsel in het gehete lichaam kan verspreiden. Ook dit had kunnen resulteren in een sepsis met dodelijke afloop. [11]
Wapens en munitie
In de woning zijn 4 kogeldelen aangetroffen. De kogeldelen zijn veiliggesteld onder de SIN-nummers AAJ05232NL, AAKK4526NL (bestaande uit 2 delen) en AAKK4527NL en onderzocht op kenmerken. Het kogeldeel met SIN AAJ05232NL past het best bij een loden kern van een kogel waarvan het nominale kaliber van 9 millimeter bedraagt. Het kogeldeel met SIN AAKK4527NL past het best bij een loden kern van een kogel waarvan het nominale kaliber 7,62/7,65 millimeter bedraagt. De andere 2 loden delen hebben beide geen specifieke kenmerken van een kogel. Uit het been van [slachtoffer] is een kogeldeel/fragment (SIN AAJ0532NL) verwijderd. [12] Dit kogeldeel past het best bij een loden kern van een kogel waarvan het nominale kaliber 9 mm bedraagt. [13]
In de woning op een stoel is voorts een patroonmagazijn aangetroffen met 7 patronen. Het patroonmagazijn [AAKK4525NL] heeft behoord tot een semi-automatisch werkend pistool van het merk Crvena Zastava, model M70 in het kaliber 7,65 mm Browning. [14]
In de woning zijn 3 hulzen aangetroffen. De hulzen zijn van het kaliber 9 mm Parabellum. [15] De drie hulzen [AAKK4524NL, AAKK4530NL en AAKK4531NL] zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum. Het merk
van het betreffende vuurwapen kon niet worden vastgesteld. [16] Het NFI heeft vergelijkend hulsonderzoek gedaan. De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de hulzen zijn verschoten met één en het zelfde vuurwapen, dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. [17]
In het plafond van de keuken is een beschadiging aangetroffen die afkomstig kan zijn van een ricochet veroorzaakt door een projectiel. [18]
DNA-onderzoek
De patroonhouder en de zich daarin bevindende patronen zijn onderzocht op DNA-sporen. Op de onderzijde van de patroonhouder is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer] (matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). [19] Uit de overige aangetroffen DNA-sporen kon geen DNA-profiel worden vastgesteld dat geschikt was voor DNA vergelijkend onderzoek. Op patroon met SIN AAKK4525NL#03 is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Slachtoffer [slachtoffer] kan een van de donoren zijn. De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer de bemonstering van het spoor DNA bevat van slachtoffer [slachtoffer] en een onbekende persoon, dan wanneer de bemonstering van het spoor DNA bevat van twee onbekende personen [20] . Patroon met SIN AAKK4525NL#03 is het derde patroon van onder in de patroonhouder. [21] Op de patroonhouder zit ter hoogte van de derde patroon een opening/gleuf. [22]
Verdovende middelen
In de gang bij de voordeur zijn op een lage kast onder de kapstok en op de vloer stukjes onbekende witte stof aangetroffen. Van de substantie is een monster met SIN AAMK8497NL veiliggesteld. [23] Het monster is positief getest op cocaïne. [24]
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er in de woning twee vuurwapens aanwezig zijn geweest, een van het kaliber 7,65 mm Browning en een van het kaliber 9 mm Parabellum. Met het vuurwapen van het kaliber 9 mm Parabellum zijn minimaal 3 hulzen verschoten. Met het vuurwapen van het kaliber 7,65 mm Browning is minimaal een kogel verschoten. Voorts leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat [slachtoffer] is geraakt met verschoten kogels uit het vuurwapen van het kaliber 9 mm Parabellum.
Ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen grotendeels overeenstemmen voor wat betreft hetgeen zich heeft afgespeeld in de woning. Beiden verklaren dat de man met de baard in eerste instantie bij [slachtoffer] stond, dat [verdachte] bij [getuige] stond en dat de man met de baard en [verdachte] vervolgens van plek wisselden. Beide verklaren ook dat de beide mannen op dat moment een vuurwapen trokken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de eerste verklaringen die door [slachtoffer] en [getuige] zijn afgelegd niet op elkaar konden zijn afgestemd aangezien [getuige] al was gevlucht voordat [slachtoffer] in zijn been werd geschoten en [slachtoffer] na het schietincident in het ziekenhuis lag. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] waar het de gang van zaken met betrekking tot het geweld in de woning betreft. Daar doet niet aan af dat het naar oordeel van de rechtbank niet onwaarschijnlijk is dat [slachtoffer] over zijn eigen aandeel met betrekking tot de drugs niet naar waarheid heeft verklaard en zijn verklaring in zoverre niet betrouwbaar is.
Alternatief scenario
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 25 februari 2019 met de mededader naar de woning aan de [adres 2] te Arnhem is gegaan voor de aankoop van 5 kilo wiet. De mededader liet [slachtoffer] weten dat hij de 5 kilo wiet van [slachtoffer] wilde ruilen tegen een kilo cocaïne en de mededader legt daarbij het blok cocaïne op de aanrecht in de keuken. [slachtoffer] ging weg om een cocaïnetester te halen en kwam terug zonder tester. [slachtoffer] stelde voor de cocaïne bij hem achter te laten om te testen om op een ander tijdstip tot zaken te komen, daarbij refererend aan het feit dat [verdachte] en de mededader te laat op de afspraak waren verschenen. De mededader zei dat hij dit niet wilde, dat hij geen zaken wilde doen met [slachtoffer] en ging vertrekken. Hij zei dat [verdachte] de cocaïne moest pakken. Daarop heeft hij ( [verdachte] ) de cocaïne in zijn jas gestopt. [slachtoffer] trok vervolgens een vuurwapen. Hij probeerde het wapen van [slachtoffer] af te wenden. Het wapen is op de grond gevallen en afgegaan. Daarna pakte [slachtoffer] het wapen weer op. Vervolgens ontstond er een worsteling en vielen ze op de grond. Hij heeft toen het wapen van [slachtoffer] afgepakt. Hij sloeg vervolgens [slachtoffer] met het wapen van zich af. [slachtoffer] bleef hem vasthouden terwijl hij naar de voordeur probeerde te komen. Tijdens de worsteling hoorde [verdachte] schoten en voelde hij pijn. Hij was in zijn knie geraakt. Na de schoten kwam hij los. Terwijl hij probeerde weg te lopen, viel hij in de gang bij de deur op de grond en viel de cocaïne uit zijn binnenzak. Door de pijn in zijn knie kon hij niet lopen. Hij is vervolgens met piepende banden weggereden. Het wapen (zonder patroonhouder) dat hij van [slachtoffer] had afgepakt nam hij mee, zodat [slachtoffer] daar niks meer mee kon doen. Onderweg heeft hij zich van de cocaïne en het wapen ontdaan. Een verpleegster heeft de schotverwondingen aan zijn knie later verzorgd.
De rechtbank stelt voorop dat [verdachte] zich na zijn aanhouding op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Bijna een jaar na zijn aanhouding en na inzage te hebben gehad in het dossier, is verdachte met een scenario gekomen dat niet concreet en verifieerbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het ter toetsing van zijn verklaring op de weg van verdachte had gelegen bijvoorbeeld te concretiseren met wie hij op 25 februari 2019 naar [slachtoffer] is gegaan en wie zijn schotverwondingen heeft verzorgd na het schietincident (nog daargelaten dat verdachte aanvankelijk verklaarde dat hij zou zijn verzorgd door een arts maar ter zitting van 20 mei 2020 verklaarde dat dit zou zijn gebeurd door ‘iets van een verpleegster’). Nu verdachte heeft nagelaten zelfs maar enige verifieerbare informatie te verstrekken ter ondersteuning van zijn verklaring, is het door hem geschetste alternatieve scenario geenszins aannemelijk geworden.
De verdediging heeft in dit kader nog aangevoerd dat het feit dat er DNA van [slachtoffer] op de derde patroon in de patroonhouder is aangetroffen, het alternatieve scenario ondersteunt in die zin, dat geconcludeerd dient te worden dat het wapen van [slachtoffer] is.
Tijdens de worsteling tussen verdachte [verdachte] en [slachtoffer] is de patroonhouder uit het pistool op de grond gevallen. Toen de politie de patroonhouder vond, lag deze op een stoel. [slachtoffer] verbleef in die woning en zijn DNA zal zich overal in de woning hebben bevonden. Weliswaar was [slachtoffer] ernstig gewond en verloor hij bloed, maar het is niet onwaarschijnlijk dat tijdens de worsteling om het pistool ook ander DNA-bevattend lichaamsmateriaal is vrijgekomen. Op foto’s 1 en 2 van het aanvullend rapport van het TMFI is zichtbaar dat de patroonhouder deels open is aan de zijkant(en) en dat de derde patroon deels zichtbaar is.32 Onder deze omstandigheden heeft aangetroffen DNA-profiel van [slachtoffer] op de derde patroon geen doorslaggevende betekenis voor de vraag van wie het wapen afkomstig is en hecht zij meer waarde aan de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] .
Gelet op bovenstaande wordt de verklaring van verdachte als onaannemelijk terzijde geschoven.
Medeplegen poging doodslag
De rechtbank komt, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen in samenhang bezien, tot de conclusie dat [verdachte] en zijn mededader op 25 februari 2019 samen zijn afgereisd naar Arnhem en de woning aan de [adres 2] te Arnhem zijn binnengegaan met twee vuurwapens. Ze hebben in de woning de aan hen aangeboden cocaïne bekeken. [verdachte] en zijn mededader hebben vervolgens beiden een vuurwapen gepakt en gericht op [slachtoffer] en [getuige] . Zij hebben voorts deze vuurwapens schietklaar gemaakt door de wapens door te laden. [verdachte] heeft voorts [slachtoffer] bij de keel gepakt en geroepen
“Ik schiet je dood, ik maak je af”. Toen [slachtoffer] zich afweerde, is het vuurwapen van [verdachte] van het kaliber 7,65 mm Browning afgegaan. Doordat [slachtoffer] zich bleef afweren is de patroonhouder uit het wapen gevallen. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer] en [verdachte] . De mededader van [verdachte] heeft meerdere kogels afgevuurd met een vuurwapen van het kaliber 9 mm Parabellum waarbij [slachtoffer] meerdere malen in zijn bovenbeen is geraakt. De mededader heeft vervolgens de woning verlaten. Nadat [verdachte] uit de worsteling met [slachtoffer] is losgekomen, heeft ook [verdachte] de woning verlaten terwijl hij [slachtoffer] hulpeloos heeft achtergelaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat sprake is geweest van een tevoren door verdachte en zijn mededader gemaakt plan, waarbij zij beiden hun vuurwapen zouden trekken en zo nodig zouden gebruiken om op personen te schieten. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de mededader gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het doden van het slachtoffer, dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de mededader daarop ook opzet had. Gelet op het vooropgezette plan waarbij beiden hun vuurwapen zouden trekken en zo nodig op personen zouden schieten, bezien in het licht van het voornemen een ripdeal te plegen waarbij geweld is ingecalculeerd, is de rechtbank voorts van oordeel dat (mede gelet op het toegebrachte letsel) verdachte tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Het verweer van de verdediging dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet omdat de mededader op korte afstand op niet-vitale delen van het lichaam heeft geschoten, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat de mededader een ervaren schutter was die onder de omstandigheden van dit geval (met name het feit dat [slachtoffer] in een worsteling met [verdachte] was verwikkeld) welbewust niet-dodelijk heeft willen en kunnen schieten. Dit geldt te meer nu uit de letselrapportage van [slachtoffer] volgt dat ook schotwonden in het been tot het overlijden van het slachtoffer kunnen leiden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door in het bezit van vuurwapens naar [slachtoffer] toe te gaan en meerdere malen op hem te schieten. De handelingen van [verdachte] , mede bezien in het licht van het vooropgezette plan, leveren een zodanige bijdrage aan de poging tot doodslag op, dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en hij dus als medepleger moet worden aangemerkt.
Diefstal met geweld
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank voorts af dat [slachtoffer] [verdachte] en zijn mededader naar de woning in Arnhem heeft laten komen om aan hen een kilo cocaïne te verkopen. Deze verkoop heeft echter niet plaatsgevonden. De kilo cocaïne is door [verdachte] wel meegenomen terwijl [slachtoffer] daarvoor geen toestemming heeft gegeven. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat [verdachte] en zijn mededader de cocaïne hebben gestolen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank voorts af dat de diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld. [slachtoffer] is meerdere malen door de mededader van [verdachte] in zijn bovenbenen geschoten en door [verdachte] met een vuurwapen op zijn hoofd geslagen.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal met geweld. Ze zijn samen naar Arnhem gegaan, ze hebben beiden een wapen meegenomen en deze wapens op [slachtoffer] en [getuige] gericht nadat de cocaïne is bekeken. [verdachte] heeft [slachtoffer] bij zijn keel gepakt en met een vuurwapen meerdere malen op het hoofd van [slachtoffer] geslagen. Zijn mededader heeft [slachtoffer] in zijn been geschoten en [verdachte] heeft de cocaïne meegenomen. [verdachte] heeft zich daarom schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld. Uit verdachtes handelen leidt de rechtbank zijn opzet op de diefstal met geweld af.
Het geweld heeft een femurfractuur en meerdere schotverwondingen in de bovenbenen van [slachtoffer] ten gevolge gehad. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht daarmee ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair, en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Primair
hij op
of omstreeks25 februari 2019, te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader
svoorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, verdachte en/of zijn mededader
s,
- zijn
/isin het bezit van
een of meervuurwapens, naar die [slachtoffer] toegegaan en
/of
-
heeft/hebben
(vervolgens
) een of meerkogels op die [slachtoffer] afgeschoten/afgevuurd, waarbij die [slachtoffer]
aan het hoofd en/ofin
/aande benen en
/ofin de heup werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks25 februari 2019, te Arnhem, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,een kilo cocaïne,
althans een hoeveelheid cocaïne en/of een hoeveelheid hennep/hasjiesj, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel
of ten deleaan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
,en vergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een
of meervuurwapen
(s) een of meerkogel
(s
)af te vuren op die [slachtoffer] en
/ofdoor met een vuurwapen die [slachtoffer]
een ofmeerdere malen tegen het hoofd te slaan, waarbij voornoemd feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere schotverwondingen en
/ofeen femurfractuur, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
medeplegen van poging doodslag;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken/bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer toe komt. Hiertoe is aangevoerd dat [slachtoffer] een wapen heeft getrokken en [verdachte] gelet daarop vreesde voor zijn leven. Er was dus sprake van een noodweersituatie. Omdat hij zich niet zonder gevaar aan de situatie kon onttrekken, heeft hij [slachtoffer] aangevallen om hem van het wapen te ontdoen, waarna een worsteling volgde. Indien de rechtbank bewezen acht dat [verdachte] opzettelijk op [slachtoffer] heeft geschoten, dan is de verdediging van mening dat hij dat ook mocht doen in die omstandigheden. [slachtoffer] bleef namelijk proberen om het wapen terug te pakken met de mogelijkheid dat hij daarmee [verdachte] zou doodschieten. Onder die omstandigheden duurde de wederrechtelijke aanranding voort en mocht [verdachte] zich verdedigen. Ook het geweld dat door de mededader werd gebruikt, volgt op de wederrechtelijke aanranding van [verdachte] door [slachtoffer] . Dat geweld was volgens de verdediging ook passend en geboden, omdat [slachtoffer] , die net een wapen had getrokken, hierdoor is uitgeschakeld en [verdachte] daarom kon ontkomen maar niet is geraakt in vitale delen en (dus) nog in leven is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer is gebaseerd op de verklaring van [verdachte] , die niet onderbouwd en niet aannemelijk is. Volgens de officier van justitie is er geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer moet dan ook worden afgewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden dat verdachte handelde tegen een wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Integendeel, op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat niet [slachtoffer] maar [verdachte] een wapen heeft getrokken. Derhalve kan [verdachte] worden aangemerkt als de agressor tegen wie [slachtoffer] zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, primair, en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt aangenomen ten aanzien van de straf en/of maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 september 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 18 november 2019.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een kilo cocaïne met geweld, ook wel een ripdeal genoemd. Daarbij is gepoogd het slachtoffer opzettelijk om het leven te brengen door meerdere kogels op hem af te vuren. Het incident vond plaats op klaarlichte dag in een woning in een woonwijk in Arnhem en heeft de nodige schrik veroorzaakt in de buurt en aandacht getrokken in de media. Dat dit ernstige feiten zijn, behoeft geen betoog. Snel en adequaat medisch ingrijpen heeft er aan bijgedragen dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden. Uit de schadevordering en de slachtofferverklaring blijkt dat het incident nog steeds een enorme impact op het slachtoffer heeft. Hij kan zijn been nauwelijks meer bewegen en zijn leven is in slechte zin veranderd. Hij is erg angstig geworden, vertrouwt niemand meer en houdt zijn deur altijd op slot. Door deze gebeurtenis is aldus het veiligheidsgevoel van het slachtoffer in sterke mate aangetast. Feiten als deze zorgen ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten is enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur gerechtvaardigd.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder voor (onder meer) soortgelijke feiten is veroordeeld, waaronder een veroordeling voor een overval in 2012 en een veroordeling voor mishandeling, wapenbezit en straatroof in 2009. De eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank neemt dit in aanmerking bij de bepaling van de straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren dient te worden opgelegd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de straf.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1, primair en 2 bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.000,-, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het bedrag van € 5.000,-, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag en toekenning van de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie verzocht verdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de vergoeding van de schade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn
vordering, althans deze aan hem te ontzeggen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, primair, en onder 2 bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank zal dan ook een bedrag ter zake van immateriële schade toewijzen, met dien verstande dat de rechtbank het gevorderde bedrag, gelet op bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, zal matigen. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan derhalve dat deel van zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 25 februari 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1, primair, en feit 2 tot betaling van
  • verklaart de
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen en C. van Dam, MSc, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank 4 november 2020.
mr. E.S.M. van Bergen en C. van Dam, MSc, zijn buiten staat om mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019085766, onderzoek ON4R019026 – ZULU, gesloten op 11 oktober 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62.
3.Letselverklaring, p. 740, 745-746.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 124.
5.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 125.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , p. 131.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , p. 132.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte W.F. [getuige] , p. 1206.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte W.F. [getuige] , p. 1207.
10.Verklaring van verdachte A. [verdachte] ter terechtzitting d.d. 21 oktober 2020.
11.Letselverklaring, p. 747-748.
12.Proces-verbaal Sporenonderzoek, p. 769.
13.NFI-rapport d.d. 8 augustus 2018, p. 790.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62 en NFI-rapport d.d. 8 augustus 2018, p. 790.
15.NFI-rapport d.d. 8 augustus 2018, p. 790.
16.NFI-rapport d.d. 8 augustus 2018, p. 790.
17.NFI-rapport d.d. 8 augustus 2018, p. 793.
18.Proces-verbaal van sporenonderzoek, p. 707.
19.NFI-rapport, p. 784-785.
20.TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 26 februari 2019, p. 773; TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 13 maart 2019, p. 776; TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 18 juni 2019, p. 779.
21.TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 9 juni 2020, opgesteld door dr. M. Hidding, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, p. 2 van 3.
22.TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 9 juni 2020, opgesteld door dr. M. Hidding, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, p. 2 van 3.
23.Proces-verbaal Sporenonderzoek, p. 707 en 710.
24.NFiDENT-rapport, p. 812.