In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschappen HET ZILVEREN SCHOR DEVELOPMENTS B.V. (eiseres) en PLOEGAM B.V. (gedaagde). De eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door de gedaagde was gelegd onder VPVA Notarissen B.V. ter waarborging van een vordering van € 347.996,36. De eiseres stelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, en dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk was. De gedaagde voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vordering.
De rechtbank oordeelde dat er tussen partijen veel geschilpunten bestonden over de uitvoering van de overeenkomsten en de hoogte van de aanneemsom. De voorzieningenrechter concludeerde dat het in het kader van het kort geding niet mogelijk was om te oordelen over de ondeugdelijkheid van de vordering van de gedaagde, en dat nader onderzoek en bewijslevering noodzakelijk waren. De vordering van de eiseres tot opheffing van het beslag werd afgewezen, waarbij de rechtbank het belang van de gedaagde om het beslag te handhaven zwaarder liet wegen dan het belang van de eiseres bij opheffing.
De eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot dat moment waren begroot op € 1.636,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechtbank verklaarde de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.