ECLI:NL:RBGEL:2020:5866

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
05-084536-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige in Apeldoorn

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1984, werd ervan beschuldigd op of omstreeks 1 april 2019 in Apeldoorn ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met een meisje, geboren in 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het betasten van de billen en vagina van het slachtoffer, maar sprak hem vrij van het betasten van de borst(streek) vanwege onvoldoende wettig bewijs. De rechtbank oordeelde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat de verdachte strafbaar is, zonder dat er omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer en haar gezin. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden gerechtvaardigd was, met een aanzienlijk voorwaardelijk deel en bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de bibliotheek waar de feiten zich hebben voorgedaan.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 2.142,18, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/084536-19
Datum uitspraak : 3 november 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] ,
raadsman: mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2019 en 20 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Apeldoorn, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het (in de onderbroek) betasten van de billen en/of vagina
en/of het betasten van de borst(streek) van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens het slachtoffer [slachtoffer] , p. 36 e.v.;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 54 e.v.;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2020.
De rechtbank merkt op dat zij met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is voor het betasten van de borst(streek) en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 april 2019 te Apeldoorn,
althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het
(in de onderbroek)betasten van de billen en vagina
en/of het betasten van de borst(streek)van die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, het deelnemen aan een gedragsinterventie, het volgen van een dagbesteding, een contactverbod met [slachtoffer] en haar ouders en een locatieverbod voor de CODA Bibliotheek De Maten en het Violierenplein 102 te Apeldoorn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte geen justitiële documentatie heeft en dat hij spijt heeft van het tenlastegelegde feit. Daarbij vraagt de raadsman rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat hij nog een lange behandeling nodig zal hebben. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte alle afspraken nagekomen. Verzocht wordt om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, mogelijk met daarbij bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het contact- en het locatieverbod refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 8 september 2020;
- een reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg, gedateerd 22 mei 2020;
- een Pro Justitia rapport, van dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog, gerechtelijk deskundige, gedateerd 10 april 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een negenjarig meisje. Dit gebeurde in de bibliotheek waar het slachtoffer kwam. Verdachte heeft haar billen betast, is met zijn hand in haar onderbroek gegaan en heeft haar vagina betast. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer en het gezin aanzienlijke nadelige gevolgen van deze ontucht heeft ondervonden en nog steeds ondervindt
Uit het psychologisch onderzoek komt het volgende naar voren. Bij verdachte is sprake van een langdurige depressieve stemmingsstoornis en waarschijnlijk ook een narcistische persoonlijkheidsstoornis met een sterke zelfgerichtheid, gebrek aan inleving in andere mensen en weinig interesse in de wensen en behoeften van anderen.
De vraag in hoeverre deze stoornissen hebben doorgewerkt in de tenlastegelegde gedragingen is volgens de psycholoog moeilijk te beantwoorden. Vanuit het onderzoek komen derhalve onvoldoende aanwijzingen naar voren om te beoordelen of de mate van toerekening is verminderd.
Uit het rapport van Tactus Verslavingszorg komt naar voren dat verdachte zich aangetrokken voelt door meisjes/jonge vrouwen vanaf zestien jaar. Verdachte lijkt al langer een passieve houding te hebben bij het aanpakken van problemen in zijn leven. Hij heeft al meerdere jaren geen werk of dagbesteding, geen inkomen en woont bij zijn ouders. Verdachte heeft weinig zelfstandigheid opgebouwd. Hij is geneigd problemen voor zichzelf te houden en bespreekt deze niet met mensen uit zijn sociale netwerk. Het lopende reclasseringstoezicht focust zich met name op het aangaan van behandeling. Dit lijkt tot dusver onvoldoende toe te voegen als het gaat om recidivevermindering. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren.
Uit deze rapportages en de opstelling van verdachte ter terechtzitting komt het beeld naar voren dat verdachte weinig inlevingsvermogen heeft. Daarnaast is het opvallend dat hij zijn problemen voor zichzelf houdt en niet bespreekt met zijn omgeving. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank het van belang dat verdachte zich langere tijd laat begeleiden door de reclassering, dat hij een behandeling ondergaat en dat er een spreekwoordelijke stok achter de deur is in de vorm van een fors voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal daarom een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van drie jaar. Ook acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de CODA Bibliotheek De Maten en het Violierenplein te Apeldoorn op zijn plaats. De rechtbank ziet geen noodzaak om een contactverbod met de ouders van het slachtoffer op te leggen.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Voor de benadeelde partij [slachtoffer] heeft haar moeder, [naam] , zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.106,76 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. Het totale bedrag bedraagt € 4.606,76.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 4.606,76 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 dagen gijzeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de reiskosten opgemerkt dat de reiskosten van 1 april 2019 en 5 april 2019 geen verplaatste schade betreffen zodat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten bij een hoger beroep zijn nu niet aan de orde en hiervoor moet de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Ook voor wat betreft de gestelde gederfde inkomsten moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering nu dit geen verplaatste schade is. De kosten met betrekking tot de kleding kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade moet er sprake zijn van een erkend ziektebeeld. De rechtbank moet kunnen toetsen op welke wijze het letsel is veroorzaakt. Nu dit niet kan worden vastgesteld kan de rechtbank ook geen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Om die reden zou de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in haar vordering.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De schadeposten die zien op de kledingkosten en de reiskosten - met uitzondering van de reiskosten die zien op 1 en 5 april 2019 en op een hoger beroep - komen voor toewijzing in aanmerking, nu deze posten voldoende zijn onderbouwd en niet door de verdediging zijn betwist. De reiskosten die zien op 1 en 5 april 2019 zijn geen kosten die het slachtoffer zelf had kunnen maken. Deze kosten betreffen dus geen voor vergoeding in aanmerking komende verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 BW. Hetzelfde geldt voor de gestelde gederfde inkomsten van de vader van het slachtoffer. En de reiskosten die zien op de zitting zijn niet toewijsbaar nu de benadeelde partij werd vertegenwoordigd door een advocaat. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor deze onderdelen van de vordering.
Voor wat betreft de immateriële schade verwijst de rechtbank naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019. Wanneer sprake is van aantasting in de persoon moet deze schade met concrete gegevens worden onderbouwd. Dat is slechts anders indien door de aard en de ernst van de normschending de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank meent dat hiervan sprake is, mede gelet op de inhoud van de slachtofferverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt deze schade naar redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van € 2.000,00
De rechtbank wijst dus een schadevergoeding aan de benadeelde partij toe van in totaal
€ 2.142,18.
De benadeelde partij zal voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen wettelijke rente en de vergoeding voor proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 april 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf maanden);
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten
8 (acht) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 stelt de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd op afspraken zal blijven melden bij Tactus Reclassering op het adres Linie 612 te Apeldoorn, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren; ook zal hij zijn medewerking verlenen aan referentencontact, indien dit door de reclassering noodzakelijk wordt geacht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen en indien nodig ook laten begeleiden door forensische polikliniek Transfore, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/deskundige aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem voor de behandeling geeft;
- actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie gericht op praktische vaardigheden, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zal meewerken aan het volgen van dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk of een betaalde baan, indien de reclassering dit nodig acht, en zich zal houden aan de afspraken, regels en de werktijden die gelden bij een dagbestedingsplek; ook zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan het vinden en behouden van een juiste dagbesteding;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, wonende aan de [adres 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de CODA Bibliotheek De Maten te Apeldoorn en het Violierenplein te Apeldoorn, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
  • veroordeelt verdachte tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn en
mr. O.J. Ingwersen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2020.
mr. O.J. Ingwersen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2019141770, gesloten op 24 april 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.