ECLI:NL:RBGEL:2020:5854

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
8679968 AZ 20-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil over letselschade na verkeersongeval met snorfiets en personenauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 2 januari 2020 plaatsvond te Apeldoorn. Verzoeker, die als bestuurder van een snorfiets betrokken was bij het ongeval, vorderde schadevergoeding voor letsel dat hij zou hebben opgelopen. Verweerder sub 1, de bestuurder van de personenauto, en de verzekeraar Univé, hebben de aansprakelijkheid betwist. Verzoeker stelde dat hij kneuzingen en blauwe plekken had opgelopen, maar kon dit niet voldoende onderbouwen met medische documenten of andere bewijsstukken. De kantonrechter oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet had aangetoond dat hij letsel had geleden als gevolg van het ongeval. De rechter merkte op dat de verklaringen van verzoeker en de getuigen niet overtuigend genoeg waren en dat er geen medische bevestiging van het letsel was. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker in eerdere correspondentie had aangegeven geen huishoudelijke hulp nodig te hebben gehad, wat de geloofwaardigheid van zijn claims ondermijnde. De rechter besloot dat verzoeker de proceskosten moest dragen, omdat zijn verzoek niet onder de deelgeschilprocedure viel. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van letselschadeclaims.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer : 8679968 AZ 20-19
Grosse aan : mr. Loman
Afschrift aan : F. Krougman
Verzonden d.d. :
beschikking d.d. 27 oktober 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: F. Krougman,
tegen
1.[verweerder sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.de naamloze vennootschap N.V. Univé schade,
gevestigd te Zwolle,
verweerders,
gemachtigde: mr. G. Loman.
Partijen worden hierna [verzoeker], [verweerder sub 1] en Univé genoemd.

1.Het procesverloop

Dit blijkt uit:
  • het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 28 juli 2020
  • het verweerschrift ter griffie ingekomen op 9 oktober 2020
  • de griffiersaantekeningen van de op 20 oktober 2020 gehouden zitting, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van F. Krougman
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Op 2 januari 2020 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden te Apeldoorn waarbij [verzoeker] als bestuurder van een snorfiets en [verweerder sub 1] als bestuurder van een personenauto, verzekerd bij Univé, betrokken waren. Volgens [verzoeker] gebeurde dit ongeval aldaar op de Zonnedauw, [verweerder sub 1] wijst het Kanaal-Noord als ongevalsplaats aan.
2.2
De politie is ter plaatse geweest en heeft een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is [verzoeker] abusievelijk aangeduid als ‘[naam 1]’ en is over de toedracht van het verkeersongeval vermeld:
“Bestuurder [naam 1] diende bestuurder [verweerder sub 1] voorrang te verlenen. Dit gebeurde niet, waardoor bestuurder [verweerder sub 1] met de voorzijde de linkerzijde van de scooter van bestuurder [naam 1] raakte. Bestuurder [naam 1] kwam hierdoor ten val. Bij het ongeval raakte niemand gewond.”
2.3
[verzoeker] heeft op de zitting onder meer verklaard:
“Ik ben gevallen en de scooter is op mij gevallen. Mijn collega heeft deze van mij afgehaald. Toen ben ik opgestaan en kon ik wel lopen. […] Ik denk dat het een beetje was gekneusd. Ik had blauwe plekken. Ik was niet zo ongerust dat ik naar de huisarts zou moeten. Het was niet zo erg. Ik heb ongeveer drie à vier dagen last gehad.
2.4
[verweerder sub 1] heeft op de zitting onder meer verklaard:
“Ik ben uitgestapt. [verzoeker] liet de scooter vallen uit schrik. Hij stond ernaast. Hij is zelf niet van de scooter gevallen. Hij mankeerde niets want ik heb dat nog aan hem gevraagd. Alleen de scooter was gevallen. Toen heb ik geholpen de scooter recht te zetten.”
2.5
Namens [verzoeker] heeft [naam 2] van Schade24 Univé als WAM-verzekeraar bij brief van 24 januari 2020 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het verkeersongeval.
2.6
Nadat Univé per e-mail van 2 maart 2020 de aansprakelijkheid van de hand had gewezen, heeft [naam 3] van Schade24 bij brief van 23 maart 2020 een schriftelijke verklaring van [naam 4] aan Univé gezonden. Daarin staat, kort samengevat, dat [naam 4] achter [verweerder sub 1] reed en dat hij heeft gezien dat [verweerder sub 1] naar rechts is uitgeweken en daarbij is gebotst op de scooter van de wachtende [verzoeker].
2.7
[naam 2] van Schade24 heeft Univé bij brief van 2 april 2020 een schadestaat toegestuurd waarop drie posten zijn genoteerd: € 472,64 voor schade aan de scooter van [verzoeker], € 295,50 voor huishoudelijke hulp gedurende drie weken en € 500,- voor smartengeld. De geclaimde schade bedraagt daarmee totaal € 1.268,14.
[naam 2] heeft Univé voorgesteld de zaak te regelen voor een bedrag van € 1.250,- exclusief buitengerechtelijke kosten. Voor die laatste post is eveneens een factuur bijgesloten voor een bedrag van € 1.678,61.
2.8
[verzoeker] heeft op de zitting onder meer verklaard dat hij na het verkeersongeval geen huishoudelijke hulp nodig heeft gehad.
2.9
Univé heeft haar afwijzend standpunt in latere correspondentie gehandhaafd en zij heeft daarbij aangegeven geen waarde te hechten aan de schriftelijke verklaring van [naam 4].

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking in deelgeschil ex artikel 1019w Rv., uitvoerbaar bij voorraad,
“voor recht te verklaren dat verweerder aansprakelijk is te achten voor de door verzoeker geleden letsel-, materiële en immateriële schade die ontstaan is als gevolg van het ongeval op 2 januari 2020 terzake van voormelde redenen en alle aan te voeren pendente litis.”
3.2
In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] de kosten van de deelgeschilprocedure aan zijn zijde begroot op € 6.311,-, welk bedrag volgens hem redelijk en billijk is te achten. Hij heeft ter zitting verzocht om begroting en veroordeling van [verweerder sub 1] en Univé in die kosten.
3.3
[verzoeker] heeft, samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat [verweerder sub 1] het verkeersongeval heeft veroorzaakt door zich zodanig te gedragen dat hij verkeersregels (niet voldoende rechts houden, tegen de verkeersrichting inrijden) heeft geschonden. [verzoeker] benadrukt dat de kantonrechter daarbij veel waarde kan en moet hechten aan de schriftelijke verklaring van [naam 4], die verklaard heeft wat hij daarover zelf heeft waargenomen.
3.4
[verweerder sub 1] en Univé hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
In artikel 1019w lid 1 Rv. is de bijzondere deelgeschilprocedure geregeld, aldus dat daarin sprake moet zijn van een persoon die ‘een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel’. Die persoon kan ook voordat daarover een bodemprocedure aanhangig is een verzoek doen om te beslissen over een (deel)geschil van hetgeen terzake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter leest artikel 1019w lid 1 Rv. zo dat in het eerste deel de toegang tot de deelgeschilprocedure is geregeld en daarmee de ontvankelijkheid aan de orde is, terwijl in het tweede deel ook nog een extra drempel is opgeworpen. Wordt die niet geslecht dan moet het verzoek worden afgewezen en wordt aan een verdere beoordeling niet toegekomen.
4.2
De vraag is vervolgens of [verzoeker] letsel is overkomen. In het verzoekschrift (randnummer 2.7) heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat hij bij de aanrijding ‘gewond raakte aan zijn been’ en dat hij ‘inmiddels helemaal is hersteld van zijn lichte verwondingen’. De beweerde verwondingen zijn daarbij niet gedocumenteerd en evenmin bevestigd met een medische verklaring. Ter zitting (zie onder 2.3) heeft [verzoeker] de beweerde verwondingen gespecificeerd: het zou gaan om een vermoedelijke kneuzing en blauwe plekken.
4.3
Overwogen wordt dat een kneuzing en/of blauwe plek een objectiveerbare aantasting van de gezondheid vormt en daarmee kwalificeert als lichamelijk letsel, waarvoor op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b BW aanspraak op smartengeld bestaat.
Dat dergelijk letsel te gering is om voor vergoeding in aanmerking te komen is in de rechtspraak niet aanvaard (HR 29 juni 2012, NJ 2012, 410,
blauw oog). In zijn annotatie bij dit arrest (JA 2012, 147) wijst Lindenbergh erop dat voor een “ondergrens” terzake van de ernst van lichamelijk letsel eigenlijk ook geen aanwijzingen zijn te vinden.
4.4
In dit geding kan echter niet als vaststaand worden aangenomen dát door het ongeval aan een been van [verzoeker] een kneuzing en/of blauwe plek is ontstaan. [verweerder sub 1] en Univé hebben dit gemotiveerd betwist, onder meer met de ter zitting door [verweerder sub 1] afgelegde verklaring (zie onder 2.4). Daar komt bij dat ook in het proces-verbaal van de politie geen melding is gemaakt van lichamelijk letsel. [verzoeker] heeft het beweerde letsel evenmin vastgelegd, iets dat door het maken van foto’s met een mobiele telefoon heel gemakkelijk zou zijn geweest. Er is tenslotte geen verklaring voorhanden van een arts of hulpverlener.
De kantonrechter moet het dus doen met de eigen verklaring van [verzoeker], maar die is vanwege de gemotiveerde betwisting door [verweerder sub 1] en Univé onvoldoende.
Daar komt nog het volgende bij. [verzoeker] heeft in de correspondentiefase een schadestaat aan Univé laten uitgaan (zie onder 2.7) waarop een post huishoudelijke hulp is genoteerd. Desgevraagd heeft [verzoeker] ter zitting echter laten weten geen huishoudelijke hulp te hebben ingeschakeld. Door Univé iets anders voor te spiegelen kan niet worden uitgesloten dat [verzoeker] ook lichamelijk letsel heeft voorgewend of heeft overdreven.
4.5
Omdat schade door letsel door [verzoeker] niet aannemelijk is gemaakt, moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Hij legt immers een vordering voor die in de deelgeschilprocedure niet thuis hoort.
4.6
De kantonrechter komt daarmee niet toe aan een oordeel over de vraag wie schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, en evenmin aan de vraag of een smartengeld van
€ 500,- een passende vergoeding is voor de beweerde kneuzing en/of blauwe plek wat volgens de verklaring van [verzoeker] ter zitting (zie onder 2.3) “niet zo erg was”. Bij die beleving van [verzoeker] past eerder een smartengeld ter hoogte van € 50,-.
Ook hoeft de kantonrechter geen beschouwingen te wijden aan de volstrekte wanverhouding tussen de eventuele vordering van [verzoeker] van € 522,64 (waarvan € 472,64 voor schade aan de scooter en € 50,- aan smartengeld) en de gepresenteerde juridische kosten van € 7.989,61 (waarvan € 1.678,61 voor buitengerechtelijke kosten en € 6.311,- voor proceskosten).
Dat wordt verder aan de fantasie van de lezer van deze beschikking overgelaten.
4.7
[verweerder sub 1] en Univé hebben verzocht [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure, nu het verzoek in hun ogen valt onder de regels voor de algemene verzoekschriftprocedure. Daarin volgt de kantonrechter hen. In artikel 1019aa Rv. ligt weliswaar besloten dat de kosten die de wederpartij van de benadeelde maakt niet worden vergoed (behoudens indien het onrechtmatig zou zijn om een deelgeschilprocedure in te stellen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis), maar de toegang tot die beschermende regeling wordt [verzoeker] nu juist ontzegd. Daarmee wordt hij in het ongelijk gesteld niet in een deelgeschil maar in een algemeen verzoek. Hij moet daarom de proceskosten dragen zoals hierna te melden.

5.De uitspraak

De kantonrechter,
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek,
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, wegens gemachtigdensalaris aan de zijde van [verweerder sub 1] en Univé bepaald op € 480,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.G. Roovers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.