ECLI:NL:RBGEL:2020:5714

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
05.103225.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 15 april 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning in Arnhem. De brandstichting leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het gooien van (was)benzine en open vuur in de woning, een explosie heeft veroorzaakt die niet alleen de woning zelf, maar ook de aangrenzende woningen in gevaar heeft gebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en moet ruim € 14.500,- aan schadevergoedingen betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het delict. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en deze grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de ernstige gevolgen van brandstichting en de impact op de slachtoffers, die psychische schade en financiële verliezen hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/103225-20
Datum zitting : 14 oktober 2020
Datum uitspraak : 28 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats 1] ,
thans gedetineerd in de [naam 1] .
Raadsvrouw: mr. C.H.J. Willemsen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 juli 2020 en 14 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2020 in de gemeente Arnhem, opzettelijk
brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 1]
, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een tapijt/kleed en/of een houten parketvloer in de woonkamer
besprenkeld met (was)benzine en/of gasolie (diesel), in ieder geval (een)
dergelijk(e) vluchtige ontbrandbare vloeistof(fen) en/of
- de flessen met (was) benzine, in ieder geval een dergelijke vluchtige
ontbrandbare vloeistof in een hoek van de woonkamer gegooid en/of
- voornoemd tapijt/kleed en/of houten parketvloer en/of voornoemde
vluchtige ontbrandbare vloeistoffen in aanraking gebracht met open
vuur door een brandende lucifer op de vloer van die woonkamer te
gooien,
ten gevolge waarvan er onder meer een enorme explosie is ontstaan
en/of de gehele woning geheel en/of gedeeltelijk vlam vatte en/of is
verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer belendende
woning(en) (in ieder geval perceelnummers [nummer 1] en [nummer 2] ) en/of zich in
en/of nabij die woning(en) bevindende perso(o)n(en) en/of
huisdier(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer
perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , pagina’s 117 t/m 121, in het bijzonder pagina 120;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 oktober 2020; en
- Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 1] ), pagina’s 204 t/m 207.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning aan perceel [adres 1] , waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks15 april 2020 in de gemeente Arnhem
,opzettelijk
brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 1]
, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- een tapijt
/kleeden
/ofeen houten parketvloer in de woonkamer
besprenkeld met
(was)benzine en/of gasolie (diesel
), in ieder geval (een)
dergelijk(e) vluchtige ontbrandbare vloeistof(fen)en
/of
-
deflessen met
(was
)benzine
, in ieder geval een dergelijke vluchtige
ontbrandbare vloeistofin een hoek van de woonkamer gegooid en
/of
- voornoemde
tapijt/kleed en/ofhouten parketvloer en
/ofvoornoemde
vluchtige ontbrandbare vloeistoffen in aanraking gebracht met open
vuur door een brandende lucifer op de vloer van die woonkamer te
gooien,
ten gevolge waarvan er onder meer een enorme explosie is ontstaan
en
/ofde
gehelewoning
geheel en/of gedeeltelijkvlam vatte en
/ofis
verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor
één of meerbelendende
woning
(en
)(in ieder geval perceelnummers [nummer 1] en [nummer 2] ) en
/ofzich in
en
/ofnabij d
ie woning
(en
)bevindende perso
(o)n
(en
) en/of
huisdier(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/of
levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
één of meer
perso
(o)n
(en
), in elk geval levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor
een ander ofanderen te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met alle slachtoffers en een locatieverbod voor de [adres 1] met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheden dat verdachte het strafbare feit in sterk verminderde mate toe te rekenen valt wegens de psychische stoornis destijds. Verder heeft de verdediging gesteld dat verdachte enkel zichzelf schade wenste toe te brengen, dat hij geen strafblad heeft, er een laag risico op recidive is gerapporteerd, dat hij medewerking aan het onderzoek heeft verleend en spijt heeft betuigd. De verdediging verzoekt dan ook om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de voorlopige hechtenis, met daarbij een voorwaardelijke straf met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering (te weten een meldplicht bij de reclassering en begeleid wonen of maatschappelijke opvang). Verdachte is bereid zich te houden aan een eventueel locatieverbod en de eventuele contactverboden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 31 augustus 2020;
- een advies van Reclassering Nederland, gedateerd 2 september 2020; en
- een rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia van [naam 2] , GZ-psycholoog, onder supervisie van [naam 3] , GZ-psycholoog, gedateerd 31 juli 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Brandstichting is, gelet op het gevaarzettend karakter en de onvoorspelbare gevolgen ervan, een ernstig strafbaar feit.
De woning aan het adres [adres 1] betreft een tussenwoning. In de aangrenzende woningen waren op het moment van de brand bewoners aanwezig. Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie in het leven geroepen, waardoor levensgevaar voor de bewoners van de belendende panden is ontstaan. Verdachte wist dat. Hij had kort voor de brandstichting bij een buurvrouw in de naastgelegen woning het avondeten genuttigd. Daarnaast wist verdachte dat er ook bij de andere naastgelegen woning een of meer personen aanwezig waren, doordat hij kort voor het stichten van de brand was aangesproken door een van de kinderen van deze buren. De ravage die de brand heeft veroorzaakt is groot. Er is veel schade ontstaan aan de woning en aan de woningen van de omwonenden Dat de brand niet tot ernstigere gevolgen heeft geleid is enkel te danken aan het adequaat ingrijpen van de brandweer, na meldingen door omwonenden. Het risico dat onschuldigen ernstig gewond zouden raken of zelfs het leven zouden verliezen door de brand, heeft verdachte op de koop toe genomen. Verdachte heeft niets ondernomen om dat risico te verminderen. Verdachte heeft bekend dat hij opzettelijk brand heeft gesticht in de woning. Tijdens de zitting heeft hij benadrukt dat hij dat heeft gedaan uitsluitend met het doel om zelfmoord te plegen. De rechtbank laat de juistheid daarvan verder in het midden. Ook als dit de bedoeling van verdachte is geweest, doet dit niets af aan de ernst en de zware gevolgen van de brandstichting voor de slachtoffers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ernstig strafbaar feit, waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het handelen van verdachte heeft voor de slachtoffers grote gevolgen die tot op de dag van vandaag voortduren. De directe buren hebben hun huizen voor langere tijd moeten verlaten. Naast de schade aan de woningen en goederen, de financiële gevolgen en gevolgen voor hun werkzaamheden, ervaren zij psychische problemen. Ter terechtzitting hebben de buren aangegeven hoe zwaar de gevolgen voor hen en hun kinderen zijn. Een van de slachtoffers heeft dit onder meer als volgt verwoord “(…)
Alles is veranderd. Onze kinderen zijn tot op de dag van vandaag niet meer hetzelfde als voor de brand. Ze zijn bang om te gaan slapen, ze liggen regelmatig midden in de nacht wakker, ze zijn bang om alleen te zijn. ook wij zitten nog altijd met veel emoties: de verbazing dat je dit hebt kunnen doen en de woede dat je dit allemaal veroorzaakt hebt. Jij voelde je slachtoffer, maar je hebt door jouw daad alleen nog maar veel meer slachtoffers gemaakt(…)
.
Ook de kopers van het huis zijn gedupeerd. Twee dagen na de brand zouden zij de sleutel van het huis krijgen. Zij verheugden zich erop in het huis te gaan wonen en hadden afspraken gemaakt voor een verbouwing. Zij hebben eveneens vervangende woonruimte moeten zoeken.
Tot slot is ook de broer van verdachte zwaar getroffen. Het huis maakte deel uit van een erfenis die na veel moeite zou worden afgewikkeld en hij heeft deze erfenis letterlijk in rook zien opgaan.
Verdachte heeft, door zijn handelen, de slachtoffers een traumatische ervaring bezorgd. Zij zijn dermate getraumatiseerd en bang voor verdachte dat zij een contactverbod en locatieverbod voor verdachte wensen, zoals ook geëist door de officier van justitie.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit als gevolg van de stoornis waaraan hij lijdt, in combinatie met afhankelijke en vermijdende persoonlijkheidstrekken.
Alles overziend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met alle slachtoffers en een locatieverbod voor de [adres 1] . De rechtbank geeft de reclassering opdracht toe te zien op naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden. De tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis wordt afgetrokken van het onvoorwaardelijke deel van de straf.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit.
[benadeelde 1], de broer van verdachte, vordert een bedrag van in totaal € 5.000,- aan materiële schade.
[benadeelde 2], koper van de woning, vordert een bedrag van in totaal € 8.618,95 aan materiële schade en € 500,- aan proceskostenvergoeding.
[benadeelde 3], koper van de woning, vordert een bedrag van in totaal € 8.618,95 aan materiële schade.
[benadeelde 4], buurvrouw, vordert een bedrag van in totaal € 6.790,04. Dit bedrag bestaat voor € 1.000,- uit immateriële schade en voor € 5.790,04 uit materiële schade.
[benadeelde 5], buurman, vordert een bedrag van in totaal € 4.716,63 aan materiële schade en € 500,- aan proceskostenvergoeding.
[benadeelde 6], buurvrouw, vordert een bedrag van in totaal € 33.448,77. Dit bedrag bestaat voor € 1.000,- uit immateriële schade en voor € 32.448,77 uit materiële schade.
[benadeelde 7], (voormalig) buurvrouw, vordert een bedrag van in totaal € 15.379,72. Dit bedrag bestaat voor € 500,- uit immateriële schade en voor € 14.879,72 uit materiële schade. Daarnaast vordert zij € 500,- aan proceskostenvergoeding.
De benadeelde partijen hebben tot slot allen verzocht om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en (met uitzondering van [benadeelde 1] ) verzocht om toewijzing van de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van alle vorderingen
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De verdediging heeft aangevoerd dat de vorderingen complex zijn, de schade onduidelijk is en aanvullend onderzoek door deskundigen noodzakelijk is. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat, vanwege het late moment van indiening van de vorderingen, de verdediging onvoldoende in de gelegenheid is geweest deze door te nemen en te bespreken met verdachte. Voor zover de rechtbank de vorderingen toewijst, heeft de verdediging verzocht om de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten. Vanwege de leeftijd van verdachte en zijn gebrek aan recente werkervaring, zal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel volgens de verdediging namelijk slechts tot toepassing van gijzeling leiden.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de aan de benadeelde partijen toe te kennen bedragen te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde 1] door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van € 5.000,- strekt tot vergoeding van een gedeelte van deze schade, conform het bepaalde in artikel 51f lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd. Deze kosten zijn dan ook voor toewijzing vatbaar.
Benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen betreffende de kosten in verband met het taxatieverslag, het hypotheekadvies, de notariskosten, kosten van de aannemer en de advocaatkosten (betreffende de vereffening), nu ten aanzien van deze onderdelen geen rechtstreeks verband is vast te stellen tussen het bewezenverklaarde feit en de kostenposten.
Ten aanzien van de registerverklaring (totaal € 224,20, derhalve € 112,10 per persoon) en de verhuiskosten (totaal € 400,-, derhalve € 200,- per persoon) overweegt de rechtbank dat deze schadeposten niet zijn betwist. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn voldoende onderbouwd. Deze schadeposten komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Voor wat betreft het ‘misgelopen’ deel van de hypotheekaflossing acht de rechtbank enkel de reeds geleden schade, voor de maanden juli tot en met oktober 2020, toewijsbaar. Deze schade komt uit op een bedrag van 4 maanden x € 624,- = € 2.496,- (€ 1.248,- per persoon).
De toewijsbare schadevergoeding per persoon komt gelet op het bovenstaande uit op een bedrag van € 112,10 + € 200,- + € 1.248,- = € 1.560,10.
Benadeelde partij [benadeelde 4]
De schadeposten immateriële schade (€ 1.000,-) en materiële schade ten aanzien van het vooropnamerapport en de 0-meting (€ 1.261,43) zijn niet betwist. De gevorderde schadeposten (totaal € 2.261,43) komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn voldoende onderbouwd. Deze schadeposten komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Benadeelde partij [benadeelde 5]
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade voor de waarneming van de praktijk maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt deze schade in elk geval € 2.000,-. Genoemd bedrag acht de rechtbank toewijsbaar.
Benadeelde partij [benadeelde 6]
De schadeposten immateriële schade (€ 1.000,-) en materiële schade ten aanzien van het vooropnamerapport en de 0-meting (€ 1.261,43/2 = € 630,72) zijn niet betwist. Deze schadeposten (totaal € 1.630,72) komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn voldoende onderbouwd. Deze schadeposten komen dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Benadeelde partij [benadeelde 7]
De schadepost materiële schade ten aanzien van het vooropnamerapport en de 0-meting (€ 1.261,43/2 = € 630,72) is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 630,72 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Concluderend
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen feit verklaarde tot de volgende bedragen schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen:
  • [benadeelde 1] : € 5.000,-;
  • [benadeelde 2] : € 1.560,10;
  • [benadeelde 3] : € 1.560,10;
  • [benadeelde 4] : € 2.261,43;
  • [benadeelde 5] : € 2.000,-;
  • [benadeelde 6] : € 1.630,72; en
  • [benadeelde 7] : € 630,72.
Proceskosten
De benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 5] en [benadeelde 7] vorderen tevens ieder vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. De rechtbank zal de proceskosten begroten op € 500,- per persoon, zoals dat ook namens de benadeelde partijen is verzocht.
Ten aanzien van alle vorderingen
Het meer of anders gevorderde
Wat betreft het meer of anders gevorderde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen, nu de behandeling daarvan naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet enkel is bedoeld om betalingsonwillige daders te dwingen om te betalen, maar ook om te voorkomen dat slachtoffers – vaak langdurige – civielrechtelijke procedures moeten doorlopen om de toegewezen bedragen te kunnen ontvangen van de dader. Bovendien keert de Staat, wanneer de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, op grond van artikel 6:4:2, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering (oud artikel 36f, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht) het resterende bedrag uit aan de slachtoffers wanneer binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis niet of niet volledig is betaald door de dader.
Ten aanzien van het toepassen van gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende. In de situatie voor 1 januari 2020 speelde de draagkracht bij de beslissing tot de toepassing van vervangende hechtenis geen rol. Het aantal dagen hechtenis werd bij het opleggen van de maatregel door de rechter vastgesteld. Het openbaar ministerie had de wettelijke verplichting om daar uitvoering aan te geven. Sinds 1 januari 2020 bepaalt artikel 6:4:20, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dat gijzeling niet wordt toegepast indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling. In deze nieuwe situatie (gijzeling) oordeelt het openbaar ministerie aan de hand van beschikbare stukken of er sprake is van betalingsonmacht. Wanneer uit de reeds beschikbare informatie over de veroordeelde niet is gebleken van betalingsonmacht, is het uitgangspunt dat gijzeling kan worden toegepast.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de na te noemen sommen de genoemde aantal dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
  • [benadeelde 1] : toegewezen som van € 5.000,- met 60 dagen gijzeling;
  • [benadeelde 2] : toegewezen som van € 1.560,10 met 25 dagen gijzeling;
  • [benadeelde 3] : toegewezen som van € 1.560,10 met 25 dagen gijzeling;
  • [benadeelde 4] : toegewezen som van € 2.261,43 met 32 dagen gijzeling;
  • [benadeelde 5] : toegewezen som van € 2.000,- met 30 dagen gijzeling;
  • [benadeelde 6] : toegewezen som van € 1.630,72 met 26 dagen gijzeling; en
  • [benadeelde 7] : toegewezen som van € 630,72 met 12 dagen gijzeling.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 15 april 2020.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
1 (één) jaar,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 48 uren na aanvang van de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland (op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem, 088 - 8041401) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden, zolang en zo frequent de instelling dat noodzakelijk acht;
- verblijft in Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na aanmelding middels Ifzo. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
 [benadeelde 1] (geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 2] );
 [benadeelde 6] (geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 3] );
 [benadeelde 4] (geboren op [geboortedatum 3] );
 [benadeelde 5] (geboortedatum onbekend; adres: [adres 2] ;
 [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4] );
 [benadeelde 3] (geboren op [geboortedatum 5] ); en
 [benadeelde 7] (geboren op [geboortedatum 6] );
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op de [adres 1] en de daaraan grenzende wegen en paden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en het begeleiden van de veroordeelde ten behoeve daarvan (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 5]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 6]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[benadeelde 7]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. E.J. Swiers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2020.
De voorzitter en de oudste rechter zijn niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 4] van de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland-Midden, Districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal met zaaknummer 2020286247, onderzoek ON4R020053 Rivier, gesloten op 22 juni 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.