ECLI:NL:RBGEL:2020:5655

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
05/720328-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake diefstal met verbreking, voorhanden hebben van wapens en handelen in drugs

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met verbreking, het voorhanden hebben van wapens en het handelen in drugs. De zaak kwam voor de rechtbank na terechtzittingen op 8 juni 2020 en 1 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1985, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.J.A.P. van Breukelen. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de wapens in de auto van zijn medeverdachte, en sprak hem vrij van dat feit. Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor de diefstal van brillenglazen en contactlenzen uit een distributiekast in Duiven, waarbij de verdachte samen met een ander had ingebroken. Ook werd bewezen dat de verdachte een gaspistool en munitie voorhanden had, evenals het medeplegen van de handel in harddrugs in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk op, met bijzondere voorwaarden waaronder een klinische opname en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels in een hulptraject zat en zorg droeg voor zijn kind.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720328-17
Datum uitspraak : 15 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres 1] .
Raadsman: mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 8 juni 2020 en 1 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2017, te Velp, gemeente Rheden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten twee, althans een of meerdere gas/alarmpisto(o)l(e)n ( [wapen 1] goednummers [nummer 1] en [nummer 2] ), en/of
een gaspistool ( [wapen 2] goednummer [nummer 3] ), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2017 tot en met 25 februari 2017, te Duiven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een distributiekast/box heeft weggenomen een aantal (in totaal 8) brillenglazen en/of een aantal contactlenzen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg
te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking/forceren van die distributiekast/box;
3.
hij op of omstreeks 8 maart 2017, te Velp, gemeente Rheden,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 16, althans een aantal kogelpatronen, [wapen 3] voorhanden heeft gehad en/of
een wapen van categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk onder artikel 3 onder a van de Regeling wapens en
munitie, te weten een gaspistool ( [wapen 4] ) voorhanden heeft
gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2017, te Velp, gemeente Rheden en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of een of meer andere afnemers en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van twee wapens in de auto van medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) en dat verdachte daarom vrijgesproken moet worden van het voorhanden hebben van die twee wapens.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van wapens in de auto van [medeverdachte] .
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wist dat er wapens in de auto van [medeverdachte] lagen en acht daarom niet bewezen dat verdachte samen met een ander twee wapens voorhanden heeft gehad, zoals tenlastegelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander heeft ingebroken in de kluis. Verdachte wist wat het plan was, heeft op de uitkijk gestaan en heeft uitbetaald gekregen in drugs. De officier van justitie heeft gesteld dat daarmee sprake is van bewuste en nauwe samenwerking.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de diefstal. Er is te weinig bewijs om bewuste en nauwe samenwerking vast te stellen zodat geen sprake is van medeplegen. Medeplichtigheid is niet tenlastegelegd dus moet verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Beoordeling door de rechtbank
Tussen 24 en 25 februari 2017 is in de nacht een distributiebox van [bedrijfsnaam] in Duiven opengebroken en daaruit zijn acht brillenglazen en contactlenzen weggenomen. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de locatie is gereden en dat ze de diefstal kort daarvoor besproken hebben. Voorts dat hij en [medeverdachte] een verkenningsronde door het centrum van Duiven hebben gemaakt voorafgaand aan de diefstal. Ter plaatse heeft verdachte op de uitkijk gestaan. Ook heeft hij informatie op internet gezocht over de waarde van de gestolen goederen. Voor zijn aandeel heeft verdachte uitbetaald gekregen in drugs. [3]
Medeplegen
De rechtbank staat voor de vraag gesteld of sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
Gelet op de weergegeven bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel verdachte als zijn medeverdachte een actieve rol heeft gehad in het feitencomplex. Verdachte en zijn medeverdachte zijn samen naar de locatie gereden en hebben in de auto de rolverdeling besproken. Uit deze feitelijke gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van gezamenlijke uitvoeringshandelingen en van voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken met betrekking tot de diefstal.
Conclusie
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander de diefstal bij [bedrijfsnaam] door middel van verbreking/ forcering heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander 16 patronen en een gaspistool voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad. Het feit dat verdachte een vermoeden had dat het wapen in de auto lag is niet voldoende voor een bewezenverklaring. Daarnaast kan niet worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Er is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
Beoordeling door de rechtbank
Op 8 maart 2017 zijn bij een doorzoeking in de auto van medeverdachte [medeverdachte] in het binnenwerk van het portier een gasdrukpistool, [wapen 4] [4] , en 16 patronen, [wapen 3] , [5] aangetroffen. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte] een wapen in de auto had verstopt. Hij heeft ook ergens in de auto een kier gezien. [7] Verdachte wist ook dat medeverdachte [medeverdachte] een zak munitie had meegenomen [8] .
Voorhanden hebben
De rechtbank staat voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het aangetroffen wapen en de patronen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kon beschikken over het aangetroffen wapen en de patronen en daarmee die goederen voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht dit wettig en overtuigend bewezen gelet op de verklaring van verdachte dat hij wist dat het wapen in de auto lag en dat [medeverdachte] ook een zak met munitie had meegenomen naar de auto. Verdachte was bijrijder in deze auto waarin hij samen met [medeverdachte] zat. Verdachte heeft ook een kier gezien in het portier van die auto, aan de bijrijderszijde, waarachter later het wapen is aangetroffen door de politie,
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een gaspistool en patronen voorhanden heeft gehad, zoals tenlastegelegd.
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkopen van drugs.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in drugs, maar dat verdachte vrijgesproken moet worden van de periode vóór 1 januari 2017.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017.
Er is in dat licht bezien sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. Voor de strafmaat zal de rechtbank uitgaan van dealen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 438;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
feit 2, 3 en 4tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij in
of omstreeksde periode van 24 februari 2017 tot en met 25 februari 2017, te Duiven, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een distributiekast/box heeft weggenomen een aantal (in totaal 8) brillenglazen en
/ofeen aantal contactlenzen,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [bedrijfsnaam] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
s zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/ofdie
/datweg
te nemen goederen onder
zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking/forceren van die distributiekast/box;
3.
hij op
of omstreeks8 maart 2017, te Velp, gemeente Rheden,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 16,
althans een aantalkogelpatronen, [wapen 3] voorhanden heeft gehad en
/of
een wapen van categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk onder artikel 3 onder a van de Regeling wapens en
munitie, te weten een gaspistool ( [wapen 4] ) voorhanden heeft
gehad;
4.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017, te Velp, gemeente Rheden en/of te Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
meermalen,
althans eenmaal,
(telkens
)opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt aan [naam 1] en
/of[naam 2] en
/of[naam 3] en
/of[naam 4] en
/ofeen of meer andere afnemers en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehadeen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
“Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”
Ten aanzien van feit 3:
“Handelen in strijd met artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 eerste lid Wet wapens en munitie”
Ten aanzien van feit 4:
“Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 eerste lid van de Opiumwet”

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een kortdurende klinische opname voor de duur van 7 weken bij Iriszorg en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de ouderdom van de feiten, het beperkte strafblad en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de redelijke termijn met één jaar en acht maanden is overschreden. De verdediging heeft verzocht daarnaast rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte verzet zich niet tegen oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 september 2020;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering IrisZorg, gedateerd 4 februari 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van diefstal met verbreking. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie, een stroomstootwapen en een gaspistool met bijbehorende munitie. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens, met name vuurwapens of wapens die daar een grote gelijkenis mee vertonen, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Dergelijke wapens kunnen gebruikt worden voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van wapens. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het handelen in drugs gedurende ongeveer vijf maanden. Hierdoor heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten plegen te leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen als gezondheidsschade voor gebruikers en sociale overlast.
Uit het reclasseringsadvies en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in slechte omstandigheden verkeerde. Verdachte is daardoor strafbare feiten gaan plegen. Verdachte was destijds dakloos en had schulden. De afgelopen twee jaren heeft verdachte op vrijwillige basis hulp van IrisZorg gehad. Verdachte heeft nu zelfstandige woonruimte en zit in een schuldhulpverleningstraject. Verdachte gebruikt nog wel verdovende middelen, maar staat open voor hulp. Verdachte is eind 2017 vader geworden en hij draagt de zorg voor zijn zoontje.
Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 februari 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn daarom aangevangen.
Tussen 11 februari 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drieënhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 2 jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van bijna anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Voor het bezit van een gaspistool, een gekwalificeerde diefstal en de handel in verdovende middelen, zoals bewezenverklaard, zou de rechtbank, in het geval dat de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn eis de overschrijding van de redelijke termijn voldoende heeft verdisconteerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de maximale taakstraf, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld heeft gezeten, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het
onder 1 tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter
later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden
voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich
binnen drie dagenna het ingaan van de proeftijd zich zal melden bij de
Reclassering IrisZorg,op het adres [adres 2] . De reclassering is telefonisch bereikbaar op telefoonnummer [telefoonnummer] . Veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd blijven melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Huisbezoeken, de methodiek “Stap voor Stap” en urinecontroles en of blaastesten kunnen onderdeel uitmaken van het toezicht. Veroordeelde dient hier medewerking aan te verlenen.
- zich gedurende de proeftijd zal
onthouden van het gebruik van drugsen zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod
mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van
ambulante verslavingszorg IrisZorgof een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart en dient te worden voortgezet. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij ernstige zorgen over het (overmatig) middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor
een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korterals de reclassering nodig vindt;
- zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een
leefstijltraining of een andere gedragsinterventiedie gericht is op verslaving en middelengebruik, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven.
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
en veroordeelt verdachte tot
 een
taakstrafgedurende
240 tweehonderdenveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter),
mr. E.H.T. Rademaker en mr. R.W.H. van Brandenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Kök, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
15 oktober 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLON4R01, gesloten op 19 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens [bedrijfsnaam] , p. 360-361
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 oktober 2020
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 180
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 183
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 175
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 oktober 2020
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte p.543.