ECLI:NL:RBGEL:2020:5648

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
05/121639-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen en mishandeling van een minderjarige door een stiefouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen en mishandeling van zijn stiefdochter. De verdachte, geboren in 1959, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van de minderjarige, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De tenlastelegging omvatte meerdere handelingen die plaatsvonden tussen 22 december 2018 en 26 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op drie momenten de vagina van het slachtoffer heeft betast, waarbij hij ook met zijn vingers tussen de schaamlippen is geweest. Dit werd door de rechtbank gekwalificeerd als seksueel binnendringen, wat een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer inhoudt.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen, waaronder het slachtoffer, in overweging genomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals behandeling en begeleiding door de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000 aan de benadeelde partij, het slachtoffer, voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/121639-20
Datum uitspraak : 19 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 oktober 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2018
tot en met 26 december 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
zijnde die [slachtoffer] een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van één of meer van zijn vingers tussen de schaamlippen
van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2018
tot en met 26 december 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd
met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
door de vagina van die [slachtoffer] te betasten;
2.
hij op of omstreeks 26 december 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld
door die [slachtoffer]
(hardhandig) (bij haar arm) vast te pakken en/of
op de grond te laten vallen/duwen en/of te gooien.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] [2] , is de stiefdochter van de zoon van verdachte.
Verdachte heeft op drie momenten [3] de vagina van [slachtoffer] betast. [4]
De eerste keer was op de bank bij verdachte thuis in [woonplaats] . Hij heeft toen met zijn vinger over de vagina van [slachtoffer] gewreven zonder spuug.
De tweede keer heeft hij aan de vagina van [slachtoffer] gezeten. Dat was ook bij verdachte thuis. Hij heeft toen het “bobbeltje” aangeraakt. [5]
De derde keer vond plaats toen onder andere [slachtoffer] een paar dagen bij verdachte kwam logeren. [6] Toen is verdachte op 26 december 2019 met zijn vingers tussen de schaamlippen van [slachtoffer] geweest [7] en heeft hij rondjes gedraaid. [8] Hij had spuug op zijn vingers gedaan [9] en heeft gewreven. Ook heeft hij de schaamlippen van [slachtoffer] aan de kant gedaan om te kijken. Deze drie keren hebben, zo heeft de verdachte ook ter terechtzitting verklaard, binnen een periode een half jaar plaatsgevonden. [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent bij het slachtoffer te zijn binnengedrongen. Ten aanzien van het subsidiaire feit kan tot een bewezenverklaring worden gekomen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte driemaal de vagina van [slachtoffer] heeft betast waarbij hij een keer het “bobbeltje” heeft aangeraakt en eenmaal met zijn vingers tussen haar schaamlippen is geweest. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of sprake is van seksueel binnendringen.
Volgens vaste jurisprudentie valt elke vorm van seksueel binnendringen in het lichaam onder de reikwijdte van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze bepaling wordt beoogd de (seksuele) integriteit van het lichaam te beschermen. De schaamlippen vormen een natuurlijke lichaamsopening die kan worden binnengedrongen. Verdachte is met zijn vingers tussen de schaamlippen geweest. Hij heeft ook het “bobbeltje” aangeraakt. Dit wordt als seksueel binnendringen van het lichaam aangemerkt. Het is een seksuele handeling die als een ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit wordt ervaren.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] , p. 18 e.v.;
- het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer] , p. 34 e.v.;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 22 december 2018
tot en met 26 december 2019 te [woonplaats] ,
althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] ,
zijnde die [slachtoffer] een aan zijn zorg en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde
minderjarige,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een ofmeer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten het brengen van
één of meer vanzijn vingers tussen de schaamlippen
van die [slachtoffer] ;
2.
hij op
of omstreeks26 december 2019 te [woonplaats] ,
althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld
door die [slachtoffer]
(hardhandig) (bij haar arm) vast te pakken en
/of
op de grond te laten vallen
/duwen en/of te gooien.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is naar voren gebracht dat verdachte spijt heeft en aan boetedoening heeft gedaan. Vanwege ervaringen in zijn jeugd ziet verdachte op tegen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte kan instemmen met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. Ten slotte heeft de raadsman ervoor gepleit het contactverbod niet op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 15 september 2020;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 21 september 2020.
Verdachte heeft zich op drie momenten schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van de stiefdochter van zijn zoon, die ten tijde daarvan 7 jaar oud was. Het verrichten van seksuele handelingen bij een minderjarige is een ernstige schending van lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Een normale en gezonde (seksuele) ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, wordt daarmee doorkruist. De ervaring leert immers dat slachtoffers van zedenzaken vaak ernstig en langdurig psychisch letsel en daarmee ernstige schade oplopen.
Het vertrouwen dat niet alleen zijn (stief-)kleindochter, maar ook zijn zoon en schoondochter in verdachte stelden, heeft verdachte ernstig geschonden. Verdachte heeft, meerdere keren, zijn eigen seksuele interesses en behoeften zwaarder laten wegen dan de lichamelijke integriteit van een jong meisje. De ernstige gevolgen die het misbruik zal hebben voor de ontwikkeling van zijn (stief-)kleindochter, nam verdachte daarbij voor lief. Dat alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dat verdachte zijn (stief-)kleindochter na bekendwording van het misbruik in een soort mengeling van paniek en woede bij haar arm pakte en op de grond liet vallen, maakte het alleen nog maar erger. Voor het meisje is dit een angstaanjagende ervaring geweest.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van dergelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het onderzoek van de reclassering zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor het bestaan van seksuele preoccupatie, seks als coping of seksuele deviantie. De reclassering signaleerde wel matige copingvaardigheden, een beperkt steunsysteem en huwelijkse problemen (mede door het onderhavige delict). Door zijn huidige behandelaar is vastgesteld dat er sprake is van PTSS en 'Pedofilie' is uitgesloten. Ondanks dat verdachte een lage recidivekans heeft, is volgens de reclassering behandeling gericht op terugvalpreventie en het verbeteren van zijn copingvaardigheden nodig. De reclassering acht van belang dat verdachte in het kader van een verplicht reclasseringscontact begeleid wordt en dat hij zijn behandeling bij PsyNovo – waaraan hij zelf is begonnen – voortzet, waarbij hij – zo nodig – wordt verwezen naar een forensische polikliniek voor een groepsbehandeling voor zedendelinquenten gericht op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag. De reclassering zal enerzijds een stimulerende en anderzijds een controlerende rol aannemen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Een taakstraf, zoals voorgesteld door de raadsman, doet geen recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Dat verdachte zelf al gedurende langere tijd vrijwillig hulpverlening accepteert, maakt dat niet anders.
Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank van belang dat verdachte zich gedurende lange tijd laat begeleiden door de reclassering en hij behandeling ondergaat. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf zullen daarom de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaar.
De rechtbank zal een contactverbod met [slachtoffer] niet opleggen, nu zij wegens onvoldoende onderbouwing daartoe geen noodzaak ziet.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Voor de benadeelde partij [slachtoffer] hebben haar ouders zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake de bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 5.000,00 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering niet is gespecificeerd nu [slachtoffer] al de nodige behandelingen heeft gehad. Het behandelen van de vordering vormt om die reden een te zware belasting voor het strafproces. Mocht de rechtbank er anders over denken dan zou een voorschot kunnen worden toegewezen in afwachting op het civiele proces.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 passend. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 26 december 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 248 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 12 (twaalf) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland aan de Rosariumstraat 41 te Apeldoorn (telefoonnummer 088 8041404) en zal zich gedurende de proeftijd blijven melden op afspraken met de Reclassering, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van PsyNovo en/of een soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal de gehele proeftijd duren of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener/deskundige aan te geven en veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener/deskundige geeft voor de behandeling;
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 tot betaling van
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. Y. Yeniay-Cenik en
mr. G. Hilberink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, dienst Regionale Recherche, afdeling Thematische opsporing, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2019574954, gesloten op 28 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer] , p. 34 e.v.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
4.Het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer] , p. 34 e.v. alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie, p. 56.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
7.Het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer] , p. 34 e.v. alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
9.Het proces-verbaal van uitwerking studioverhoor van [slachtoffer] , p. 34 e.v. alsmede de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2020.