ECLI:NL:RBGEL:2020:5450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
05/014523-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, veroordeling poging tot doodslag met toewijzing van affectieschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 januari 2020 in Apeldoorn met een hakmes meerdere malen op het hoofd, gezicht en de armen van het slachtoffer heeft gestoken. De officier van justitie vorderde vrijspraak van poging tot moord, omdat er geen sprake was van voorbedachte raad, en stelde dat poging tot doodslag wel bewezen kon worden geacht. De verdediging betoogde dat de verdachte niet met opzet handelde en dat er sprake was van noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven jaar op en kende de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding toe voor zowel materiële als immateriële schade, waaronder affectieschade voor de naasten van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/014523-20
Datum uitspraak : 13 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres]
op dit moment gedetineerd in de [detentieadres] .
Raadsman: mr. W.L.M. Fleuren, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2020.
Tijdens deze terechtzitting heeft de rechtbank de benadeelde partij kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor wat betreft het gevorderde verlies van verdienvermogen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te Apeldoorn, in elk geval Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet met voorbedachte rade), van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een (hak)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steek- en/of hakvoorwerp,
in/op zijn hoofd en/of gezicht en/of arm(en) heeft gestoken en/of geprikt en/of gehakt en/of
gesneden terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 jo. art. 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 januari 2020 te Apeldoorn, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten
- één of meerdere diepe vleeswond(en) op zijn hoofd en/of [slachtoffer] en/of neus en/of
- één of meerdere (steek en/of snij)wond(en) op zijn arm(en) en/of
- hersenletsel
heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal met een (hak)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steek- en/of hakvoorwerp, in/op zijn hoofd en/of gezicht en/of arm(en) te steken en/of prikken en/of hakken en/of snijden.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
In het dossier bevindt zich een vordering nadere omschrijving tenlastelegging. Nu deze vordering echter niet ter terechtzitting is ingediend heeft de rechtbank beslist op grondslag van de oorspronkelijke tenlastelegging.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde poging tot moord, omdat geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag kan wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat de ten laste gelegde poging tot moord derhalve niet bewezen kan worden.
Ook van een poging tot doodslag kan geen sprake zijn omdat verdachte niet willens en wetens het slachtoffer van het leven heeft willen beroven. Verdachte kreeg een black-out en heeft gehandeld in een opwelling.
Beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 16 januari 2020 in een [naam] restaurant in Apeldoorn zag dat een man met een groot hakmes op een andere man aan het inslaan was. [2] Getuige zag dat het slachtoffer zich probeerde te verweren met zijn armen en dat hij met het hakmes werd geraakt op zijn hoofd, zijn schouder/sleutelbeen en zijn nek. Hij zag dat de man ongericht met het mes op het slachtoffer aan het inslaan was. In de twee à drie seconden dat getuige er stond, heeft de man zeker drie à vier keer naar het slachtoffer uitgehaald. [3]
Verbalisant [verbalisant] zag toen hij ter plaatse kwam dat een groot gedeelte van de schedel van het slachtoffer aan de achterkant open lag. Ook had hij diepe vleeswonden op zijn hoofd, [slachtoffer] en neus. [4] Uit letselonderzoek bleek dat ook op een arm van het slachtoffer snijwonden zaten. [5] Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie kreeg met zijn werkgever (het slachtoffer) en een hakmes pakte. Hij weet niet meer waarom hij het mes heeft gepakt en wat hij op dat moment dacht. [7]
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte meerdere malen met een hakmes op het hoofd, gezicht en de arm van het slachtoffer heeft ingehakt/gesneden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is waarin zich vitale delen bevinden.
Deze gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzet hierop had.
De rechtbank overweegt dat er pas dan geen sprake is van opzet indien bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Hiervan is noch uit het dossier noch uit het bij verdachte afgenomen multidisciplinaire persoonlijkheidsonderzoek gebleken.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad van het leven heeft willen beroven. Dat verdachte planmatig of na (een moment van) kalm overleg heeft gehandeld is niet gebleken.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord en komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 januari 2020 te Apeldoorn,
in elk geval Nederlandter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
,opzettelijk
en (al dan niet met voorbedachte rade),van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal,met een
(hak
)mes
, in ieder geval een dergelijk (scherp) steek- en/of hakvoorwerp,
in/op zijn hoofd en
/ofgezicht en
/ofarm
(en)heeft
gestoken en/of geprikt en/ofgehakt en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De bejegening van verdachte door het slachtoffer is een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de eerbaarheid van verdachte geweest. Dat verdachte bij zijn handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt doordat hij in een hevige gemoedsbeweging is komen te verkeren. Jarenlange opgekropte boosheid, woede en frustratie zijn er op de dag van het misdrijf uitgekomen. Verdachte raakte buiten zichzelf. De aanleiding was de aanranding door de vechtpartij.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat verdachte een hakmes heeft gepakt op het moment dat het slachtoffer de politie belde. Op dat moment was er geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Van noodweerexces kan dan ook geen sprake zijn.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces allereerst vereist is dat het begane feit geboden was ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of een andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Pas als hiervan sprake is en de grenzen van een noodzakelijke verdediging zijn overschreden, kan een beroep op noodweerexces slagen als die overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in de keuken ruzie met het slachtoffer kreeg. De ruzie werd fysiek, waarop een andere kok verdachte en het slachtoffer uit elkaar haalde. Vervolgens belde het slachtoffer voor de deur van het restaurant de politie. Op dat moment pakte verdachte in de keuken het hakmes. Toen het slachtoffer vervolgens het hakmes van verdachte af wilde pakken heeft verdachte gehandeld zoals hiervoor bewezen is verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, niet is gebleken dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte pakte immers het hakmes toen het slachtoffer voor het restaurant stond en heeft het feit gepleegd toen het slachtoffer het hakmes van hem af wilde pakken. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was dus geen sprake en dus ook niet van een verdediging(swil) bij verdachte.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat verdachte strafbaar is. De rechtbank wijst hierbij op hetgeen is overwogen in de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Uit het psychiatrisch rapport van 22 juni 2020, opgesteld door [naam] komt het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren. Bij verdachte is sprake van een depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie. Deze stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en heeft hierin een rol gespeeld, maar in heel lichte mate. Hoewel de depressie verdachte meer vatbaar maakte voor gevoelens van irritatie en boosheid, is de depressie op zichzelf onvoldoende verklaring voor de hevige geweldsuitbarsting ten tijde van het tenlastegelegde. Deze uitbarsting wordt met name bepaald door een samenloop van omstandigheden, veelal contextgebonden. De jarenlange overmatige druk waaronder
verdachte had geleefd vanwege zijn arbeidsomstandigheden, de extra druk nadat zijn broer was overleden, zijn introverte karakter en vermijdende manier van omgaan met stress en het grote plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel vormen deze context. Na de opmerking van zijn werkgever dat hij aangegeven zou worden bij de politie vlamde de frustratie en wanhoop van verdachte op en raakte hij buiten zichzelf. De depressie maakte wel dat verdachte in het algemeen sneller geïrriteerd raakte in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde, doch de mate waarin dat tijdens het ten laste gelegde gebeurde was buitenproportioneel
en slechts voor een klein deel hierdoor verklaard. Dat verdachte buiten zichzelf raakte is niet te verklaren vanuit een psychiatrische stoornis. Het ten laste gelegde is daarom aan verdachte toe te rekenen.
Uit het psychologisch rapport van 29 juni 2020, opgesteld door [naam] komt het volgende, zakelijk weergegeven, naar voren. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was bij verdachte sprake van een depressieve stoornis, acculturatieproblemen en een acute stressstoornis. Volgens de rapporteur kan worden verwacht dat de depressieve stemmingsstoornis, de acute stress-stoornis en vermijdende coping enigszins een rol hebben gespeeld in de verdachte ten laste gelegde feiten, echter onvoldoende om tot een doorwerking te kunnen komen. Bovenstaande leidt tot het advies om verdachte de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Desondanks is het vanuit zorgoogpunt wel raadzaam verdachte te begeleiden en te behandelen gericht op het verbeteren van zijn copingvaardigheden en huidige depressieve stemmingsstoornis.
De rechtbank verenigt zich voor wat betreft de problematiek van verdachte met de conclusies van de psycholoog en de psychiater en neemt die over. Dit betekent dat de rechtbank met de deskundigen van oordeel is dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde weliswaar een stoornis had, maar dat deze stoornis niet heeft doorgewerkt in de poging tot doodslag.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde volledig aan verdachte kan worden toegerekend.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat een gevangenisstraf geboden lijkt. Gelet echter op alle omstandigheden, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is een gevangenisstraf van korte duur bepleit. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte bij een langdurige gevangenisstraf het risico loopt dat zijn verblijfsvergunning door de Immigratie- en Naturalisatiedienst wordt beëindigd. Hier is niemand bij gebaat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een hakmes meerdere malen op onder andere het hoofd en gezicht van het slachtoffer te hakken en/of te snijden. Dit is een bijzonder ernstig feit. Het slachtoffer heeft voor zijn leven gevreesd en mag van geluk spreken dat het handelen van verdachte hem niet fataal is geworden. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het misdrijf enorme impact op het slachtoffer en zijn gezin heeft gehad en nog steeds heeft. Zo heeft het slachtoffer diverse operaties moeten ondergaan en heeft hij een lang revalidatietraject doorlopen. Naar het zich laat aanzien zal hij de rest van zijn leven blijvende lichamelijke en/of psychische beperkingen ondervinden. Daarnaast herinneren de pijn en de littekens hem nog dagelijks aan deze gruwelijke daad. Ook hebben het slachtoffer en diens vrouw zich genoodzaakt gezien hun restaurant te verkopen, een voor hen zeer ingrijpende beslissing.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden is. Hiervan dient de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, afgetrokken te worden.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] , bijgestaan door mr. C.E. Jeekel, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit.
Ter terechtzitting is de benadeelde partij kennelijk niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft het gevorderde verlies van verdienvermogen, nu een behandeling van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor het overige zal de rechtbank over de vorderingen van deze benadeelde partij een beslissing nemen in dit vonnis.
Als benadeelde partijen hebben zich daarnaast gevoegd [naam] (echtgenote van het slachtoffer) alsmede [naam] en [naam] (zoons van het slachtoffer). De benadeelde partijen vorderen ieder voor zich een vergoeding van de door hen geleden affectieschade ten bedrage van € 17.500,-.
Thans liggen vorderingen voor tot een totaalbedrag van € 110.952,39.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering tot een bedrag van € 104.056,48 kan worden toegewezen. Voor wat betreft de gevorderde schade met betrekking tot de facturen van [naam] en [naam] refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen en de wettelijke rente toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit een eventueel toe te wijzen vergoeding voor immateriële en affectieschade sterk te matigen en ook de factor eigen schuld aan de kant van het slachtoffer bij de beoordeling te betrekken. Daarnaast dient de gevorderde schade met betrekking tot de facturen van [naam] en [naam] te worden afgewezen aangezien deze facturen samenhangen met de vordering verlies van verdienvermogen en deze vordering niet-ontvankelijk is verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Gevorderd wordt een bedrag van € 1.535,98 inzake ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten gemaakt door de familie van de benadeelde partij. Daarnaast wordt een bedrag gevorderd van
€ 6.895,91 voor gefactureerde bedragen door [naam] en [naam] en een bedrag van € 20,50 voor het opvragen van medische informatie.
De rechtbank overweegt dat de schadepost ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 975,- voor vergoeding in aanmerking komt. Ook zal de rechtbank de gemaakte reiskosten van € 21,32 vanwege een bezoek aan de advocaat als proceskosten toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de kosten die zijn gemaakt vanwege bezoeken van de familie aan de benadeelde partij in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum, nu dit geen schade is die de benadeelde partij zelf als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden en er ook geen sprake is van verplaatste schade.
Voorts merkt de rechtbank op dat de gevorderde proceskosten voor wat betreft het bijwonen van de zitting niet voor toewijzing vatbaar zijn nu de benadeelde partij niet ter zitting is verschenen en deze kosten bovendien niet voor toewijzing vatbaar zijn nu benadeelde partijen zich door een gemachtigde hebben laten bijstaan.
De gevorderde schade terzake de door [naam] en [naam] gefactureerde bedragen zullen worden toegewezen, nu deze kosten zijn gemaakt als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dat de vordering terzake verlies van verdienvermogen in deze procedure door de rechtbank niet wordt behandeld, maakt dat niet anders.
Ook de gevorderde schade vanwege het opvragen van medische informatie is voor toewijzing vatbaar.
Van eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de rechtbank geenszins gebleken. De rechtbank heeft hiermee dus geen rekening gehouden bij haar oordelen over de hoogte van de gevorderde bedragen zoals door de verdediging bepleit.
De rechtbank zal derhalve in totaal een bedrag van € 7.891,41 aan materiële schade toewijzen en een bedrag van € 21,32 aan proceskosten. In verband met de meerdere schadeposten waaruit het bedrag voor materiële schade is opgebouwd, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente (schattenderwijs) bepalen op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden, te weten 1 mei 2020.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van het misdrijf onder andere meerdere schedelbreuken, meerdere littekens over de behaarde hoofdhuid en het gezicht, een kaakbreuk en letsels in het gezicht (waaronder een doorklieving van de neus) opgelopen. Uit de medische (letsel)beschrijvingen, de schriftelijke slachtofferverklaring en de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij, is gebleken welke impact het bewezenverklaarde feit tot op heden op het fysiek en psychisch welzijn van de benadeelde partij heeft (gehad). Voorts constateert de rechtbank dat er op dit moment nog geen sprake is van een medische eindtoestand.
Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de ernst van het letsel, de gevolgen voor de benadeelde partij en de ernst van het gepleegde delict. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank begroot de immateriële schade zoals deze tot op dit moment is geleden naar redelijkheid op een bedrag van € 35.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020.
Wat betreft het meer gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020.
De vergoeding voor proceskosten ten bedrage van € 21,32 is daar niet bij inbegrepen.
De vorderingen van [naam] , [naam] en [naam]
Met de inwerkingtreding op 1 januari 2019 van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht is de vergoeding van affectieschade mogelijk gemaakt (Stb. 2018, 132). Naasten van een overleden slachtoffer of naasten van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel kunnen zich voegen in het strafproces.
Op grond van artikel 6:107, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek behoren de echtgenote en de thuiswonende zoons van het slachtoffer die zich in het strafproces hebben gevoegd als benadeelde partij tot de kring van tot schadevergoeding gerechtigden.
De rechtbank overweegt dat als er sprake is van ernstig blijvend letsel, zoals in het onderhavige geval, de naasten recht hebben op het wettelijk vastgestelde forfaitaire schadebedrag van € 17.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit bedrag te matigen, zoals door de raadsman van verdachte is bepleit.
De rechtbank zal daarom aan elk van deze drie benadeelde partijen toewijzen een bedrag van
€ 17.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 42.891,41
(tweeënveertigduizend achthonderdeenennegentig euro en eenenveertig cent)vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 7.891,41 vanaf 1 mei 2020 en over het bedrag van € 35.000,- vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op
€ 21,32 (eenentwintig euro en tweeëndertig cent;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 42.891,41
(tweeënveertigduizend achthonderdeenennegentig euro en eenenveertig cent)vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 7.891,41 vanaf 1 mei 2020 en over het bedrag van € 35.000,- vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
249 dagen gijzelingzal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam] , van een bedrag van
€ 17.500,-
(zeventienduizend vijfhonderd euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam] , een bedrag te betalen van
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
122 dagen gijzelingzal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam] , van een bedrag van
€ 17.500,-
(zeventienduizend vijfhonderd euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam] , een bedrag te betalen van
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
122 dagen gijzelingzal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam]
 veroordeelt veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam] , van een bedrag van
€ 17.500,-
(zeventienduizend vijfhonderd euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam] , een bedrag te betalen van
€ 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
122 dagen gijzelingzal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en
mr. O.J. Ingwersen, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2020.
mr. Van Bergen en mr. Ingwersen zijn buiten
staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202001301000 (onderzoek Gazelle), gesloten op 25 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [getuige] , p. 115.
3.Proces-verbaal van aangifte [getuige] , p. 119.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
5.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een Letselrapportage Forensische Geneeskunde naar aanleiding van letselonderzoek op 29 januari 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 september 2020.