Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.Het onderzoek ter terechtzitting
4.De beoordeling van de vordering
5.De beslissing
30 januari 2020.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingesteld door de officier van justitie tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt, dat door de officier was gesteld op € 4.192.675,07. Tijdens de procedure, die begon op 22 april 2014, is het onderzoek ter terechtzitting op 31 oktober 2019 gehouden, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. A.C. Huisman.
De officier van justitie heeft de vordering aangepast en het bedrag verlaagd naar € 3.406.969,-. De verdediging stelde dat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, omdat al het geld bij een medeverdachte terecht was gekomen. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte voordeel had genoten van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van getuigen en de financiële situatie van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had genoten.