ECLI:NL:RBGEL:2020:535

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
05-863130-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een oplichtingszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingesteld door de officier van justitie tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrifte. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat wordt, dat door de officier was gesteld op € 4.192.675,07. Tijdens de procedure, die begon op 22 april 2014, is het onderzoek ter terechtzitting op 31 oktober 2019 gehouden, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. A.C. Huisman.

De officier van justitie heeft de vordering aangepast en het bedrag verlaagd naar € 3.406.969,-. De verdediging stelde dat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten, omdat al het geld bij een medeverdachte terecht was gekomen. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte voordeel had genoten van de gepleegde feiten. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de verklaringen van getuigen en de financiële situatie van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had genoten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Meervoudige Strafkamer
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/863130-13
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
Raadsman: mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op
€ 4.192.675,07.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 22 april 2014 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
Het onderzoek is vervolgens geschorst.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 31 oktober 2019 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde niet verschenen. Als uitdrukkelijk gemachtigde raadsman is ter terechtzitting verschenen,
mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer. Het onderzoek is gesloten op 12 december 2019.
De officier van justitie, mr. P. de Jong, heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het voordeel wordt gesteld op € 3.406.969,-.
De raadsman van veroordeelde heeft het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het bedrag van de ontnemingsvordering teruggebracht tot de optelsom van de in tenlastelegging genoemde bedragen voor zover die volgens de officier van justitie bewezen kunnen worden verklaard in de hoofdzaak. Volgens de officier van justitie zijn de bedragen grotendeels naar [medeverdachte] overgemaakt, maar is niet duidelijk geworden waar al het geld daarna is gebleven, onder die omstandigheden dient het ontnemingsbedrag te worden geschat op het totaalbedrag dat door de oplichting is verkregen en dient de ontnemingsvordering hoofdelijk te worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Al het geld is bij [medeverdachte] terecht gekomen. Dit is mede op te maken uit een tapgesprek tussen veroordeelde en [medeverdachte] .
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 12 december 2019 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde onder meer ter zake van oplichting, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen gepleegd, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis.
De rechtbank staat voor de vraag gesteld of aannemelijk is dat veroordeelde uit dit feit voordeel heeft genoten.
Verdachte is in de hoofdzaak veroordeeld voor medeplegen van oplichting van verschillende personen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat door de slachtoffers gelden aan veroordeelde zijn overgemaakt. Dit zou een grondslag kunnen vormen voor het toewijzen van de ontnemingsvordering Uit het dossier blijkt evenwel ook dat deze gelden door veroordeelde zijn doorgestort naar mededader [medeverdachte] en vervolgens door of voor [medeverdachte] contant zijn opgenomen. Uit het dossier is niet gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] geld – giraal dan wel contant - aan veroordeelde heeft betaald of dat veroordeelde op andere wijze een vergoeding heeft ontvangen voor zijn bijdrage aan het in de hoofdzaak bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht daarbij ook van belang dat uit verklaringen van getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] die zij bij de rechter-commissaris hebben afgelegd, volgt dat veroordeelde ten tijde van het verhoor niet veel geld tot zijn beschikking heeft en zijn huis heeft moeten verkopen.
De rechtbank is kortom van oordeel dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden, omdat niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

5.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter),
mr. R. Raat en mr. T. Bertens, rechters,
in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
30 januari 2020.