ECLI:NL:RBGEL:2020:5269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
05/218718-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor ontucht met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 2000, werd ervan beschuldigd in de periode van 2 tot en met 3 mei 2019 in 't Harde, door geweld of bedreiging, [slachtoffer] te hebben gedwongen tot seksuele handelingen. De officier van justitie stelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit wel bewezen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van dwang en dat de handelingen vrijwillig waren.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair tenlastegelegde feit en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit wel bewezen, gezien de leeftijd van het slachtoffer en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank overwoog dat seksuele handelingen met een minderjarige tussen de 12 en 16 jaar in principe ontuchtig zijn, en verwierp het verweer van de verdediging dat de handelingen niet als ontuchtig konden worden aangemerkt vanwege een gering leeftijdsverschil.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 181 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 2.023,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak en de impact die de handelingen op het slachtoffer hadden gehad, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/218718-19
Datum uitspraak : 6 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 september 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2019 tot en met 3 mei 2019 te ‘t Harde, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
door zijn penis in haar vagina te brengen,
en bestaande dat geweld of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of die één of meer feitelijkheden hierin dat
verdachte bovenop die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
de kleding van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die
[slachtoffer] en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2019 tot en met 3 mei 2019 te ‘t Harde, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie kan niet bewezen worden dat verdachte is voorbijgegaan aan (non)verbale signalen van verzet van aangeefster. Verdachte vordert daarom vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit omdat geen sprake is geweest van dwang of andere feitelijkheden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Het ging om vrijwillige handelingen tussen twee personen die in geringe mate van leeftijd verschillen. Daarmee zijn de handelingen niet als ontuchtig aan te merken. Verdachte dient ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte en [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2003, hebben in de nacht van 2 op 3 mei 2019 gemeenschap gehad in de woning van verdachte in ‘t Harde. Verdachte heeft onder meer zijn penis in de vagina van [slachtoffer] gebracht. [2] [slachtoffer] was toen 15 jaar oud. [3]
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Vast staat dat hetgeen die avond is voorgevallen, is begonnen met een door verdachte en [slachtoffer] gewilde zoen. Vast staat verder dat op enig moment penetratie heeft plaatsgevonden en dat dit na enkele minuten is gestopt omdat verdachte merkte dat [slachtoffer] niet wilde. Wat er tussen het zoenen en het stoppen is voorgevallen, is onduidelijk. Verdachte zegt dat sprake was van vrijwillige gemeenschap, [slachtoffer] zegt dat dit tegen haar wil plaatsvond.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of sprake is van dwang als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de zich in het dossier bevindende appgesprekken volgt dat [slachtoffer] een dag later tegen verdachte heeft gezegd dat zij niet wilde. Wat niet kan worden vastgesteld, is in hoeverre [slachtoffer] dat op dat moment ook tegen verdachte heeft gezegd of anderszins aan hem kenbaar heeft gemaakt. Daarin is het het woord van verdachte tegenover het woord van [slachtoffer] . Bij die stand van zaken dient een verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Vaststaat dat aangeefster 15 jaar oud was op het moment dat verdachte seks had met haar. Seksueel contact met een jeugdig persoon tussen de 12 en 16 jaar oud is strafbaar omdat de wetgever minderjarigen wil beschermen, ook tegen zichzelf. In de wet is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Dat maakt seksueel contact met een jeugdige in de regel ontuchtig.
Het verweer van de verdediging, dat in de gegeven omstandigheden het ontuchtige karakter bij de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster ontbreekt door een gering leeftijdsverschil en vrijwilligheid, wordt door de rechtbank verworpen.
Volgens de Hoge Raad kan het ontuchtig karakter bij seksueel contact met een minderjarige onder omstandigheden ontbreken, bijvoorbeeld als er sprake is van een zekere gelijkwaardigheid of als het gaat om vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Hier was verdachte 19 jaar oud en [slachtoffer] 15 jaar. Van een relatie was geen sprake, feitelijk kenden zij elkaar nauwelijks. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat het ontuchtig karakter ontbreekt.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 2 mei 2019 tot en met 3 mei 2019 te ‘t Harde,
althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2003,
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“ met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, in het geval van een strafoplegging, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en toekomst van verdachte en heeft verzocht een overweging met betrekking tot het toekennen van een Verklaring Omtrent Gedrag (verder: VOG) in de strafmaatoverweging op te nemen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 6 augustus 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 31 maart 2020;
Verdachte heeft gemeenschap gehad met een meisje van vijftien jaar oud. Op basis van de appgesprekken kan worden vastgesteld dat zij dat niet heeft gewild. Het kan niet anders dan dat dit voor haar een vreselijke ervaring is geweest, die grote impact op haar leven en seksuele ontwikkeling heeft gehad en waarschijnlijk nog steeds heeft.
Verdachte heeft een blanco strafblad. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij geen problemen bij verdachte zien. Hij studeert, woont op zichzelf, heeft geen verslavingen of schulden en heeft een positief netwerk. Verdachte is gediagnosticeerd met PDD-NOS, ADHD en is hoogbegaafd maar dat leidt niet tot problemen. Op alle leefgebieden heeft verdachte zijn leven op orde.
De vraag is welke straf passend is. Daarbij ontkomt de rechtbank er niet aan om de verschillende perspectieven in deze te bespreken, juist omdat die perspectieven zo verschillende consequenties hebben voor de strafmaat en met name het soort straf.
Bezien vanuit het verhaal van aangeefster is sprake van een vrijwillige zoen, al snel gevolgd door onvrijwillig penetratie die pas na enkele minuten stopte omdat zij toen een paniekaanval kreeg en verdachte daarvan schrok. Vanuit dat perspectief gaat het om een minderjarig meisje dat tegen haar wil seks heeft met een meerderjarige jongen. Het feit is dan zo ernstig dat enkel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zou zijn. Een taakstraf zou dan absoluut geen recht doen aan hetgeen haar is overkomen en de gevolgen die dit voor haar heeft gehad en nog steeds heeft.
Bezien vanuit het verhaal van verdachte is sprake van zoenen, wat overging in gemeenschap, waarbij verdachte na een paar minuten meteen en zonder klaarkomen is gestopt toen hij merkte dat aangeefster niet wilde. Verdachte wist wel dat aangeefster 15 jaar oud was maar dacht dat dat zij ook seks met hem wilde. Het zoenen ging ook vanzelf over in seks. Pas de dag erna hoorde hij van haar dat zij niet wilde. Op het moment zelf heeft hij in eerste instantie geen signalen gehad dat zij niet wilde en heeft hij geen enkel moment het idee gehad dat hij over haar grenzen heen ging. Toen hij merkte dat zij niet meer wilde, is hij meteen gestopt. Uitgaande van deze lezing van de feiten zou een gevangenisstraf te zwaar en ook te verstrekkend zijn. Niet alleen omdat gevangenisstraf zwaarder is omdat sprake is van vrijheidsbeneming, maar ook omdat verdachte bij gevangenisstraf moet stoppen met studeren, zijn inkomen dan wegvalt, hij daardoor zijn woonruimte verliest en hij daarmee feitelijk alles kwijt raakt wat hij tot nu toe heeft opgebouwd. Bovendien zal het verstrekkende gevolgen voor de toekomst hebben bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag. Die gevolgen zijn in het licht van de feiten bezien vanuit het verhaal aan verdachte te zwaar.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen wat er die avond precies is gebeurd en dus ook niet of bij het bepalen van de strafmaat moet worden uitgegaan van het perspectief van aangeefster of het perspectief van verdachte. En omdat de rechtbank dat niet met zekerheid kan vaststellen, dient te worden uitgegaan van het perspectief van verdachte. Immers, een feit te licht bestraffen, is erg. Een feit te zwaar bestraffen nog erger.
Alles afwegende kiest de rechtbank daarom voor een taakstraf als strafmodaliteit. Dat is wel de maximale taakstraf om de ernst van het feit uit te drukken. Ook bezien vanuit het perspectief van verdachte is immers sprake van gemeenschap met een minderjarig meisje en dat is strafbaar. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar opleggen. Het onvoorwaardelijk deel is omdat de rechtbank acht heeft geslagen op het taakstrafverbod. Het voorwaardelijk deel om de ernst van het feit uit te drukken.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in het vonnis expliciet te vermelden dat een schuldigverklaring in deze zaak geen reden mag zijn om de afgifte van een VOG aan de verdachte in de toekomst te weigeren. Het is niet aan de rechtbank om zich op voorhand uit te laten over de vraag of afgifte van een VOG wel of niet mag worden geweigerd, omdat de rechtbank niet de instantie is die daarover gaat. Wel ziet de rechtbank aanleiding om te noemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden, die uitnodigen tot kennisname van het vonnis alvorens te beslissen op de aanvraag.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 5.373,-, bestaande uit € 373,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de materiële schade tot een bedrag van € 23,- kan worden toegewezen en heeft de rechtbank verzocht een bedrag naar billijkheid voor immateriële schade toe te kennen aan de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair gelet op het eigen aandeel van de benadeelde partij.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde tot een bedrag van € 23,- (ondergoed en broek) schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde materiële schade met betrekking tot de hond (€ 350,-) zal de rechtbank benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Niet kan worden vastgesteld in hoeverre de benadeelde partij vóór het bewezenverklaarde al kampte met de psychische problematiek die volgens de ter zitting gegeven toelichting tot aanschaf van een hond noodzaakte. De beoordeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Immateriële schade
De seksuele handelingen zijn voor benadeelde partij ingrijpend geweest. Namens benadeelde partij is ter zitting toegelicht welke grote (psychische) gevolgen de seksuele handelingen voor haar hebben gehad. De rechtbank acht vergoeding van de geleden immateriële schade op zijn plaats. Zij begroot dit deel van de schade op een bedrag van € 2.000,-. In zoverre zal dit deel van de vordering dan ook worden toegewezen; voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar met ingang van 3 mei 2019.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14,c 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het overigens tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
181 (honderdéénentachtig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
180 (honderdtachtig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wanneer veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren zich zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
taakstrafgedurende
240 (tweehonderdenveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 2.023,-(tweeduizendendrieëntwintig euro), vermeerderd met de wettelijke vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. G. Hilberink, rechters, in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, Afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019193467, gesloten op 29 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 26, 3e alinea en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2020.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 23.