In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 29 september 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak tegen verzoeker. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, bijgestaan door zijn advocaten mr. G.J. Gerrits en mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, en was gericht tegen de rechters mr. A.J.H. Steenweg, mr. Y.H.M. Marijs en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, omdat het verzoek te laat was ingediend. Verzoeker had geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop tussen het moment dat de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het indienen van het wrakingsverzoek bekend werden en het daadwerkelijke indienen van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden die verzoeker aanvoerde, hem en zijn raadsman bekend waren op de terechtzitting van 28 augustus 2020, waar de beslissing van de rechters werd genomen. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek pas vier dagen later, op 1 september 2020, was ingediend, zonder dat hiervoor een redelijke verklaring was gegeven. De rechtbank heeft verder overwogen dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was, en dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot voeging van bepaalde stukken aan het procesdossier af te wijzen, niet getuigde van partijdigheid. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en aangegeven dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.