ECLI:NL:RBGEL:2020:5220

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
05/720166-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en TBS voor bedreiging van minister-president en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging van meerdere personen, waaronder minister-president Mark Rutte, en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in de P.I. Vught, werd beschuldigd van het bedreigen van een benadeelde via sociale media en in een telefoongesprek, alsook van het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van de benadeelde en de bedreiging van Rutte, maar sprak hem vrij van de brandstichting van de auto van de benadeelde, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege zijn psychiatrische problematiek, waaronder PTSS en een schizofreniespectrumstoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het feit waarvoor schadevergoeding werd gevraagd, werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720166-19
Datum uitspraak : 2 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Vught, PPC te Vught.
Raadsman: mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 februari 2020, 15 mei 2020, 17 juli 2020 en, na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 31 juli 2020, de terechtzitting van 18 september 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 november 2019 tot en met 19 november 2019, te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, in elk geval (telkens) in Nederland, (telkens) [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door (telkens) die [benadeelde] , via [berichtendienst] althans via sociale media, -zakelijk weergegeven- dat wij dat als 2 mannen moeten oplossen onder 4 ogen en/of een emocion te sturen met een hand in de vorm van een pistool en/of -in een telefoongesprek- aan te geven dat als die [benadeelde] niet zou komen hij hem dood zou schieten en/of te vertellen "met de pyromaan. Nu heb ik alles aangestoken bij jou en hou je nog niet op" en/of "Er worden nog meer dingen in brand gestoken", althans (telkens) woorden van soortgelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2019, te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch)(machine)pistool, [vuurwapen] , zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad en/of munitie (36) kogels patronen van categorie III van de Wet Wapens en munitie;
3.
hij op of omstreeks 04 november 2019, te Leuth, gemeente Berg en Dal, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meer band(en) van een (personen)auto ( [auto] ) toebehorende aan [benadeelde] , althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naast en/of in de nabijheid van die auto staande caravan en/of aanhangwagen en/of een bestelauto en/of een schutting en/of gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
4.
hij op of omstreeks 19 november 2019, te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, althans in Nederland, minister-president M. Rutte heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen opsporingsambtena(ar(en) die, nadat hij verdachte was aangehouden, en in een auto een automatisch vuurwapen hadden aangetroffen, heeft gezegd: "Jullie weten wel voor wie die is. Dat staat geregistreerd in jullie systeem. Voor
Rutte !. Ik heb niets te verliezen." en/of "Het is al lang bekend wat ik met Rutte wil doen. Alleen zonde van de 2400 Euro", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2 en feit 4. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 3 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich overeenkomstig een op schrift gestelde pleitnotitie op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1, 3 en 4. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de tenlastegelegde berichten onder feit 1 niet kunnen worden aangemerkt als een strafbare bedreiging en dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor de telefonische bedreiging.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is ten aanzien van feit 3.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman bepleit dat verdachte voorafgaand aan zijn uitlating tegen de agenten bij zijn aanhouding niet is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand en dat de processen-verbaal van de verbalisanten om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had op de bedreiging.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank overweegt dat dit feit betrekking heeft op twee bedreigingen: een via [berichtendienst] en een telefonisch. Over beide verdenkingen overweegt de rechtbank als volgt.
Op 15 november 2019 heeft aangever [benadeelde] via [berichtendienst] een bericht ontvangen van het account op naam van [naam 1] , waarin onder meer het volgende stond geschreven: “
Maar ik laat me niet vals beschuldigen dan gaan we het gewoon ouderwets als mannen oplossen onder 4 ogen. Geen hulp van beide kanten wij 2 als mannen.
Aangezien je moeder van t kamp is zal je wel bekend zijn met deze traditie. Kijken we daarna wel wie er nog praatjes heeft”Onderaan het bericht stond een Pinokkio-emoticon gevolgd door een emoticon met een hand in de vorm van een pistool. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij voornoemd [bericht] naar aangever heeft gestuurd. [3]
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een hand waarvan de wijsvinger gestrekt voorwaarts wordt gehouden, met de duim omhoog en de overige vingers gebogen tegen de handpalm, symbool staat voor een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gebruikte emoticon van een hand in de vorm van een vuurwapen, in combinatie met de door hem verzonden tekst waaruit blijkt dat verdachte uit is op een gevecht met aangever, naar zijn aard intimiderend is, ook al wordt in het bericht zelf niet gesproken over “schieten”. In samenhang beschouwd levert dit in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling op. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover het [berichtendienst] -bericht betreft.
Dit is anders voor wat betreft de telefonische bedreiging. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Aangever heeft verklaard dat hij op 17 november 2019 door verdachte is gebeld en dat verdachte hem tijdens dit gesprek heeft bedreigd. Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte aangever heeft gebeld, gezien de belgegevens, ontkent verdachte de uitlatingen als zodanig. De door aangever gestelde uitlatingen door verdachte vinden geen voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 134;
- het proces-verbaal van onderzoek wapen, p. 183 t/m 185;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 317 en 318.
Feit 3
Onder feit 3 is aan verdachte brandstichting van de auto van aangever [benadeelde] op 4 november 2019 ten laste gelegd. Aangever heeft verklaard dat hij van drie verschillende getuigen heeft vernomen dat verdachte de branden heeft gesticht, maar dat deze getuigen geen verklaring bij de politie willen afleggen. Uit het dossier blijkt verder dat de telefoon van verdachte ten tijde van de brandstichting achtereenvolgens een telefoonmast in Millingen aan de Rijn, Leuth en vervolgens weer Millingen aan de Rijn aanstraalde. Tot slot bevat het dossier een verklaring van getuige [getuige] van 15 november 2019 waarin hij heeft verklaard dat verdachte op 3 november 2019 tegen hem heeft gezegd dat hij van plan was om brand te stichten bij [benadeelde] .
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of vorenstaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte de verweten brand heeft gesticht.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
De rechtbank overweegt dat uit de voorhanden zijnde telefoongegevens niet zonder meer volgt dat verdachte op of in de directe omgeving van de plaats delict was ten tijde van de brandstichting. Dat zijn telefoon tijdens de nacht van de brand onder andere is aangestraald op een paal in Leuth, doet daar niet aan af. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige] (hierna: de getuige) niet bruikbaar voor de bewijsvoering. De rol van de getuige in deze kwestie is ronduit dubieus. De getuige is naar eigen zeggen kort na een eerdere brand bij de hijskraan van [benadeelde] zelf snel ter plekke gegaan. De getuige heeft daarnaast, voordat hij een verklaring bij de politie heeft afgelegd, met aangever [benadeelde] over de branden op zijn terrein gesproken. Zij spraken af dat getuige een naam zou noemen in ruil voor een bedrag van € 25.000,-. De rechtbank is van oordeel dat de getuige daarmee een aanzienlijk eigen belang had om een belastende verklaring af te leggen, ongeacht of deze verklaring juist was of niet. Na het afleggen van zijn belastende verklaring is de getuige teruggekomen op zijn verklaring en heeft hij meerdere wisselende verklaringen afgelegd bij de politie, rechter-commissaris en ter zitting. Niet vastgesteld kan worden of überhaupt één van deze wisselende verklaringen over wat hij wel of niet van verdachte over (het voornemen tot) het stichten van brand heeft gehoord, juist is. Voor zover door de getuige dus belastend is verklaard, acht de rechtbank die verklaring onbetrouwbaar.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook als de eerste (belastende) verklaring van de getuige over uitlatingen van verdachte wel als betrouwbaar zou moeten worden beschouwd, deze niets zegt over de daadwerkelijke uitvoering van de brandstichting, maar enkel over een geuit voornemen dat verdachte zou hebben gehad.
Gezien al het bovenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde brandstichting op 4 november 2019.
Feit 4
Op 19 november 2019 is verdachte buiten heterdaad aangehouden voor de bedreiging van [benadeelde] (feit 1). In de auto van verdachte werden toen een automatisch vuurwapen en 36 patronen aangetroffen (feit 2, zie p. 134). Aan verdachte werd de cautie medegedeeld en gevraagd waarom er een vuurwapen in zijn auto lag. Verdachte antwoordde hierop:
“Jullie weten wel voor wie die is. Dat staat geregistreerd in jullie systemen. Voor Rutte ! Ik heb niets te verliezen.”Onderweg naar het politiebureau zei verdachte, nadat hij opnieuw de cautie had gekregen: “
Het is al lang bekend wat ik met Rutte wil doen. Wel zonde van de€ 2.400,-”. [4]
Minister-president Rutte (hierna: Rutte ) is in kennis gesteld van de uitlatingen van verdachte jegens zijn persoon en voelt zich hierdoor, blijkens de gedane aangifte, bedreigd. [5]
Over de gang van zaken direct voorafgaande en tijdens de uitlatingen van verdachte over Rutte overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is aangehouden op verdenking van bedreiging van [benadeelde] (feit 1) en bij die aanhouding is onvoorzien een automatisch vuurwapen met bijbehorende patronen in zijn auto gevonden (feit 2). Verbalisanten hebben, nadat zij de cautie hadden gegeven, aan verdachte meteen gevraagd waarom hij een verboden vuurwapen en munitie in zijn auto had liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is het vanuit de uitoefening van de algemene politietaak en de daaronder vallende handhaving van de openbare orde en veiligheid niet onbegrijpelijk dat de politie bij deze ontdekking op heterdaad meteen naar de bedoeling van verdachte van het verboden wapenbezit heeft geïnformeerd. Dit geldt temeer nu verdachte op dat moment juist werd aangehouden op verdenking van bedreigingen van [benadeelde] in de dagen daaraan voorafgaand (feit 1). Dat verdachte in zijn antwoord vervolgens een bedreiging richting minister-president Rutte zou uiten, was bij het stellen van de vraag dus nog niet bekend. Dit betekent dat de vraag ‘wat verdachte met een vuurwapen moet’ niet kan worden aangemerkt als een vraag aan verdachte betreffende diens pas daarop volgende uitlatingen over Rutte . Van een verhoorsituatie in het kader van de bedreiging van Rutte was op dat moment dus nog geen sprake zodat aan verdachte ten aanzien van dat feit (nog) geen recht op bijstand van een raadsman toekwam.
Vervolgens heeft verdachte onderweg naar het politiebureau, uit eigen beweging, opnieuw verklaard zonder dat verbalisanten hem een vraag hadden gesteld. In dit kader kan dus evenmin worden gesproken van
vragendie zijn gesteld in het kader van een verhoorsituatie betreffende de verdenking van bedreiging van Rutte .
De verweren van de verdediging worden daarom verworpen. De door verdachte afgelegde verklaringen zijn bruikbaar voor het bewijs.
Nu de door verdachte gedane uitingen zijn gedaan tegenover meerdere verbalisanten en zij hiervan een op ambtseed vastgesteld proces-verbaal hebben opgemaakt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging van Rutte , in zijn hoedanigheid van minister-president. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen in de gegeven omstandigheden een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht opleveren. Dat verdachte de bedreigingen heeft gemompeld of de omstandigheid dat hij in de war was, maakt dat niet anders.
Verdachtes opzet is gezien de inhoud en strekking van zijn uitlatingen onmiskenbaar gericht geweest op het bedreigen van Rutte . Daarbij komt ook betekenis toe aan de bevindingen van verbalisanten die op 17 augustus 2019 bij verdachte zijn langsgegaan, na een melding dat verdachte aan het doordraaien was. Verdachte heeft toen tegen verbalisanten gezegd dat hij niet wilde zeggen wat hij van plan was met een tasje met daarin onder meer tiewraps, duct tape en een militair mes omdat hij dan TBS zou krijgen. Bij diezelfde gelegenheid heeft de melder tegen verbalisanten gezegd dat verdachte tegen hem (melder) had gezegd dat hij Rutte wilde omleggen. [6] Verdachte heeft bovendien tijdens een politieverhoor in januari 2020 verklaard dat Rutte de onderste steen rondom de MH-17-ramp niet boven laat komen en dat als hij Rutte zou zien lopen, hij gas bij zou geven. [7]
Ook het subsidiaire verweer van de raadsman wordt dus verworpen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder feit 1, 2 en 4 heeft begaan, te weten dat:
1.
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 15 november 2019 tot en met 19 november 2019,
te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal, in elk geval (telkens)in Nederland,
(telkens)[benadeelde] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/of metzware mishandeling
en/of met brandstichting,door
(telkens)die [benadeelde] , via [berichtendienst] te berichten
althans via sociale media, -zakelijk weergegeven- dat wij dat als 2 mannen moeten oplossen onder 4 ogen en/
ofeen emoticon te sturen met een hand in de vorm van een pistool;
en/of -in een telefoongesprek- aan te geven dat als die [benadeelde] niet zou komen hij hem dood zou schieten en/of te vertellen "met de pyromaan. Nu heb ik alles aangestoken bij jou en hou je nog niet op" en/of "Er worden nog meer dingen in brand gestoken", althans (telkens) woorden van soortgelijke aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks19 november 2019, te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal,
althans in Nederland,een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (automatisch)(machine)pistool, [vuurwapen] , zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad en
/ofmunitie (36) kogel
spatronen van categorie III van de Wet Wapens en munitie;
4.
hij op
of omstreeks19 november 2019, te Millingen aan de Rijn, gemeente Berg en Dal,
althans in Nederland, minister-president M. Rutte heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door tegen opsporingsambtena(ar(en) die, nadat hij verdachte was aangehouden, en in een auto een automatisch vuurwapen hadden aangetroffen, heeft gezegd: "Jullie weten wel voor wie die is. Dat staat geregistreerd in jullie systeem. Voor
Rutte ! Ik heb niets te verliezen." en
/of"Het is al lang bekend wat ik met Rutte wil doen. Alleen zonde van de 2.400 Euro"
, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
de meerdaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 4:
bedreiging met de dood

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte en oplegging van straf en maatregel

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 2 en 4 heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, waarvan 327 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, waarbij de duur van de klinische behandeling op maximaal 1,5 jaar moet worden gesteld. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte hulp nodig heeft en dat deze hulp kan worden geboden door oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan deze voorwaarden. Volgens de verdediging zou het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dat aan verdachte zal worden opgelegd, korter moeten zijn dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Verder kan wel een voorwaardelijke straf opgelegd worden. Op die manier kan verdachte zo snel mogelijk beginnen met zijn klinische behandeling. Ten aanzien van de behandelduur van de klinische opname refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, dit in afwijking van zijn eerder ingenomen standpunt ter zitting van 17 juli 2020.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 4 juni 2020 en de reclasseringsadviezen van 21 november 2019 en 9 juli 2020, en hetgeen de deskundigen hierover tijdens de terechtzitting op 18 september 2020 hebben verklaard.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen en aan verboden wapenbezit. Verdachte heeft [benadeelde] bedreigd via [berichtendienst] . Toen verbalisanten bij de aanhouding van verdachte zijn auto doorzochten op zoek naar gegevensdragers in verband met die bedreigingszaak, troffen zij een automatisch vuurwapen aan met 36 bijbehorende kogels. Het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en scherpe munitie is een ernstig strafbaar feit. Een dergelijk wapen heeft immers een groot bereik, en het gebruik ervan kan tot vele dodelijke slachtoffers leiden. Uit informatie van de politie volgt verder dat dit specifieke wapen zeldzaam en niet makkelijk verkrijgbaar is. Verdachte heeft geen openheid willen geven over de herkomst van het wapen. Extra risicovol en gevaarzettend is dat verdachte blijkens onder meer de uitgebrachte rapportages op dat moment in grote psychische verwardheid verkeerde. Toch heeft dit niet verhinderd dat het hem lukte een automatisch vuurwapen in bezit te krijgen.
Verdachte heeft ook verklaard dat het wapen bedoeld was voor minister-president Rutte . Uit het dossier volgt dat verdachte al langer een obsessie had met betrekking tot de toedracht van de MH17 ramp en de minister-president op dat vlak verwijten maakte. Indien verdachte in een van zijn wanen tot handelen zou overgaan, zou dit potentieel tot grote gevolgen en veel leed kunnen leiden. De rechtbank acht het handelen van verdachte dus mede gelet op zijn psychische toestand zeer gevaarzettend.
Extra laakbaar is dat hij de minister-president van Nederland heeft bedreigd, kennelijk in verband met diens uitoefening van zijn publieke functie.
Doorwerking psychiatrische problematiek, toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de Pro-Justitiarapportages van forensisch psychiater [naam psychiater] , gedateerd 9 juli 2020 en van GZ-psycholoog [naam psycholoog] gedateerd 16 juni 2020.
In voornoemde Pro-Justitiarapportages van de psycholoog en psychiater wordt beschreven dat bij verdachte onder andere sprake is van PTSS en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis met daarbij fors misbruik van middelen en alcohol. Deze problematiek was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De psychiater beschrijft dat verdachte al zeker twee jaar in een psychisch labiele toestand verkeerde door een forse PTSS waarbij hij overmatig middelen gebruikte. Ook ten tijde van de bedreiging van aangever [benadeelde] verkeerde verdachte in een psychotische toestand en onder invloed van middelen. De psychiater adviseert om de bedreiging van [benadeelde] en het wapenbezit verminderd toe te rekenen. De psycholoog adviseert eveneens om de bedreiging van [benadeelde] verminderd aan verdachte toe te rekenen, maar onthoudt zich van advies ten aanzien van het wapenbezit.
De deskundigen hadden ten tijde van hun onderzoek en het opstellen van het rapport niet de beschikking over de definitieve tenlastelegging waardoor zij feit 4, de bedreiging van minister-president Rutte , niet hebben meegenomen in hun rapport. Wel hebben de deskundigen dit punt nader toegelicht ter zitting. Zij zijn van mening dat de bedreiging van Rutte goed past binnen de kenmerken van de psychiatrische problematiek van verdachte en zij adviseren dan ook om dit feit eveneens verminderd aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat bij verdachte sprake is van langdurige (chronische) psychiatrische problematiek, die ook aanwezig was tijdens het plegen van de drie bewezenverklaarde strafbare feiten en die doorgewerkt heeft in het handelen van verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ten aanzien van alle 3 de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Afdoening van de strafzaak
Uit de Pro Justitiarapportages blijkt dat verdachte sinds zijn 13e levensjaar alcohol drinkt en op zijn 14e in aanraking kwam met cocaïne en XTC. Vanaf zijn 20e levensjaar is verdachte ‘helemaal los’ gegaan met het gebruik van drugs en alcohol, waarbij hij vrijwel alle soorten drugs gebruikte. Sinds 2016 is verdachte bekend bij de hulpverlening, maar behandelingen zijn niet van de grond gekomen. Verdachte is enige tijd klinisch opgenomen geweest maar hij is vroegtijdig de kliniek uitgezet en heeft vervolgens afgezien van een ambulante behandeling. Uit de rapportages blijkt dat verdachte in het verleden meerdere keren is ingesteld op medicatie, maar daarmee telkens stopte, tegen het advies van zijn behandelaren in. Volgens de psychiater is er geen probleembesef ten aanzien van de psychotische episode. Verdachte weet dat hij van het niet nemen van antipsychotica paranoia wordt. Gerapporteerd wordt dat verdachte geneigd is om te externaliseren en de verantwoordelijkheid buiten zichzelf te leggen. In de GGZ is hij niet te handhaven. Er zijn problemen met respons op de behandeling. Bij een van zijn politieverhoren heeft verdachte verklaard dat hij klaar is met hulpverlening, dat hij nog liever naar buiten gaat, iemand doodslaat zodat hij de rest van de tijd rust heeft (p. 304).
Over het verblijf in voorlopige hechtenis wordt beschreven dat in de PI Krimpen aan de IJssel sprake is geweest van vechten met personeel, brandstichting en een suïcidepoging. Verdachte is daarna overgebracht naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (hierna: het PPC) in Vught, zijnde een penitentiaire inrichting qua zorg en veiligheid toegerust op gedetineerden met ernstige psychische problemen. In het PPC is eveneens sprake geweest van geweldsincidenten richting personeel, meerdere verblijven in de isoleercel, toepassing van boeienregime wegens - kort gezegd - grensoverschrijdend en ontluisterend gedrag. Er is dwangmedicatie toegepast omdat verdachte niet intern gemotiveerd was voor medicatie. Uiteindelijk volgde goede medicatie-inname, is in mei 2020 EMDR en PMT opgestart en stelt verdachte zich meer open en kwetsbaar op, hoewel tevens genoteerd wordt dat hij weinig nut ziet van het slikken van medicatie en wijt hij de verbetering zelf niet aan anti psychotische medicatie. Dit blijkt nog een actueel probleem te zijn tijdens het laatste telefoongesprek tussen de psycholoog en de behandelcoördinator van het PPC op 5 juni 2020.
Zijn achterdocht focust zich op zijn aanname dat de MH-17 is neergehaald om te voorkomen dat een medicijn tegen Aids openbaar wordt gemaakt.
De psycholoog is van mening dat de kans op gewelddadig gedrag op korte en lange termijn als hoog wordt ingeschat. De psychiater beoordeelt het recidivegevaar als matig, mits verdachte zijn huidige medicatie continueert en hij klinisch behandeld wordt.
Ter zitting hebben de deskundigen toegelicht dat het op dit moment relatief goed gaat met verdachte en dat hij gemotiveerd is om zijn behandeling voort te zetten en medicatie te blijven slikken. Dit heeft mede te maken met het gedwongen kader van het PPC waardoor verdachte moeilijk aan drugs kan komen en hij niet zelfstandig zijn behandeling kan afbreken, bijvoorbeeld door agressie te tonen waardoor een behandeling in een reguliere kliniek kan worden gestopt. Verdachte is nu ingesteld op medicatie, is al enige tijd bezig met zijn behandeling en heeft vorderingen gemaakt. Hij ziet nu in dat behandeling en medicatie noodzakelijk zijn. Of verdachte dit ook langere tijd kan volhouden heeft volgens de deskundigen mede te maken met de kliniek waar hij geplaatst wordt. Zij adviseren beiden om een klinische behandeling op te nemen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Behandeling is nodig met het oog op het recidiverisico. Ter zitting hebben de deskundigen toegelicht dat deze klinische opname nog minimaal een jaar in beslag zal nemen. Hierin hebben zij al meegewogen dat verdachte al enkele maanden in het PPC verblijft en hier reeds is gestart met zijn behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat de stoornis van verdachte zodanig ernstig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte heeft immers tijdens een psychose zowel [benadeelde] als minister-president Rutte bedreigd, terwijl hij in die periode daadwerkelijk een automatisch vuurwapen met bijbehorende kogels in zijn bezit had en deze buitenshuis ook mee nam. De kans op gewelddadig gedrag wordt door de deskundigen zonder behandeling hoog ingeschat.
Op basis van de rapporten en de toelichting ter zitting stelt de rechtbank vast dat een langdurige klinische opname en vooralsnog geen of slechts beperkte bewegingsvrijheid noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank is, anders dan in de rapporten wordt geadviseerd, van oordeel dat een klinisch traject in het kader van bijzondere voorwaarden niet haalbaar is omdat deze behandeling voor een groot deel afhankelijk is van de medewerking van verdachte. Gebleken is dat verdachte in het verleden vaker is gestopt met het innemen van medicatie en dat behandelingen voortijdig zijn beëindigd. Zou verdachte de bijzondere voorwaarden niet nakomen, dan leidt dit tot het uitzitten van het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf waarna verdachte weer terugkeert in de samenleving zonder dat de behandeling is afgerond. Dat moet naar het oordeel van de rechtbank voorkomen worden.
Op dit moment gaat het weliswaar beter met verdachte, maar dit is pas sinds kort en sterk afhankelijk van de gedwongen setting en structuur van het PPC. Gelet op de complexe psychiatrische problematiek en de diepgewortelde langdurige drugs- en alcoholverslaving, is de rechtbank van oordeel dat een langdurige gedwongen behandeling – waarvan de voortgang niet perse mede afhankelijk is van de medewerking van verdachte - noodzakelijk is om behandeling van verdachte te kunnen waarborgen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Een minder vergaand kader waarbinnen verdachte behandeld kan worden, zoals een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden, volstaat niet om het hoge recidiverisico in te dammen. De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is dan de enige resterende mogelijkheid om verdachte te behandelen, de maatschappij te beveiligen en het recidivegevaar zo veel mogelijk in te perken. Deze maatregel maakt het mogelijk dat door middel van fasering en (intramurale) verloven op een geleidelijke manier aan zijn resocialisatietraject vorm zal worden gegeven. Wat daarvoor op termijn nodig is aan behandeling, begeleiding en verblijfplek valt nu nog niet ten volle te overzien en laat zich dus evenmin vatten in voorwaarden; dat het gaat om een langdurig traject, staat wel vast.
De rechtbank constateert dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is er sprake van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van verdachte ten tijde van het plegen van de delicten. De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Voorts zal de rechtbank bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist. De rechtbank acht oplegging van de maatregel, gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de chronische aard van de persoonlijkheidsproblematiek, de eerder gestrande behandelpogingen en het recidiverisico, ook proportioneel.
De bewezen verklaarde feiten betreffen geen misdrijf die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de maatregel wettelijk beperkt is tot een periode van
maximaal vier jaar.
Daarnaast zal de rechtbank, nu verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Daarbij is gelet op de mate van toerekeningsvatbaarheid, hoewel gemeten op een driepuntsschaal.
Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwapen, de patroonhouder en de munitie, waarmee het onder feit 2 bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

7.De beoordeling van de civiele vordering.

Benadeelde [benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 3. Gevorderd wordt een bedrag van € 24.205,93 te vermeerderen met een bedrag van € 4.475,- aan proceskosten.
Benadeelde [benadeelde] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 ten laste gelegde feit. Hij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 36d, 37a, 37b, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 4
(vier) maanden;
  • beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • beveelt de
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en
mr. T.N. Ritzer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 oktober 2020.
mr. T.N. Ritzer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 2] van de Districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020058045, gesloten op 25 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte met bijlagen, p. 24 t/m 31
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 308
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147 t/m 150
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 237
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 147-148
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 334