ECLI:NL:RBGEL:2020:5183

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
05.151643.20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ISD voor stalking en belaging met betrekking tot meerdere slachtoffers

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking en belaging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaar. De zaak betreft meerdere parketnummers, waarbij de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 9 juni 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] en haar kinderen. De verdachte heeft herhaaldelijk voor de woning van de aangeefster gestaan, heeft aangebeld, naar binnen gekeken en geprobeerd contact te maken, ondanks herhaalde waarschuwingen van de politie dat dit gedrag ongewenst was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte hebben geleid tot angst en onrust bij de aangeefster en haar kinderen.

Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen in een supermarkt, waar hij een winkelverbod had. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan dit verbod, wat heeft geleid tot een bijkomende veroordeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij een bedrag van €751,06 is vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van de procedure te vergoeden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/151643-20, 05/110900-20 (gev. ttz), 05/144127-18 (tul), 05/189569-18 (tul) en 05/246447-19 (tul)
Datum uitspraak : 1 oktober 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te van [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Vught, PPC te Vught.
Raadsman: mr. G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten aanzien van parketnummer 05/151643-20 ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 juni 2020 te Nijmegen,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en/of (haar
kinderen) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door
-zich (telkens) voor/bij het huis (aan de [adres 2] ) op te houden en/of
-bij dat genoemde huis aan te kloppen en/of aan te bellen en/of naar binnen te
kijken en/of
-ongevraagd genoemde woning te betreden en/of
-de kinderen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] aan te spreken en/of
-ongevraagd kado's of pakketjes achter te laten
met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
Jagen.
Aan verdachte is ten aanzien van parketnummer 05/110900-20 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2020 te Nijmegen in het besloten lokaal op/aan de Passage Molenpoort 28 bij de Coop Molenpoort, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 september 2018 schriftelijk de toegang tot voornoemde supermarkt ontzegd (voor de duur van 24 maanden).

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/151643-20 [1] :
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Het tenlastegelegde ‘ongevraagd cadeaus of pakketjes achterlaten’ blijkt onvoldoende uit het dossier.
Het standpunt van de verdediging
Voor het ‘ongevraagd cadeaus of pakketjes achterlaten’ is geen bewijs. De verdediging heeft zich voorts gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Aangifte
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft zakelijk weergegeven verklaard dat verdachte begin april 2020 bij haar woning aanbelde en aangaf op zoek te zijn naar een Peter. Aangeefster heeft toen gezegd dat zij geen Peter kende waarna verdachte is weggegaan. Aangeefster woont samen met haar drie minderjarige kinderen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in de woning. Drie weken later herhaalde dit zich en een week daarna stond verdachte weer met hetzelfde verhaal voor haar deur. Aangeefster heeft toen de politie gebeld. Die is gekomen en heeft hem weggestuurd. De week erop stond verdachte wederom voor haar deur en vroeg hij of hij een kop koffie mocht komen drinken. Verdachte gaf ook aan dat hij aangeefster leuk vond. Aangeefster heeft hem toen heel duidelijk gemaakt dat zij dat niet wilde. Zij vond het heel vervelend dat hij weer voor de deur stond en heeft vervolgens de politie gebeld. Die is gekomen en heeft hem weggestuurd. Toen verdachte een week later weer voor de deur stond heeft zij de deur niet meer open gedaan. Verdachte kwam in het begin ongeveer één keer per week, dat werd al snel twee keer per week, drie keer per week en later elke dag. Aangeefster maakte de deur nooit open. Als aangeefster soms buiten was, probeerde verdachte een praatje met haar te maken. Zij hoorde verdachte ook zeggen dat hij verliefd op haar was. Verdachte stond later minimaal vier keer per dag voor haar woning en soms wel acht keer per dag. Aangeefster hoorde dan dat er op het raam werd geklopt beneden. Ongeveer vier weken geleden heeft verdachte haar twee oudste zonen aangesproken. Dit heeft aangeefster zelf niet gezien, maar vernomen van de buren. Ook stond een keer haar voordeur open waarna een van de kinderen van aangeefster verdachte in de hal van de woning zag staan. Haar zoon was in shock. De buurt heeft dit ook gezien en verdachte weggestuurd. De laatste vier weken gluurt verdachte ook steeds naar binnen in de woning. Hier zijn foto’s van gemaakt. Circa een maand geleden stond aangeefster met buurtbewoners buiten en zag zij dat verdachte naar haar toe kwam lopen. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar in haar zij pakte en naar zich toe wilde trekken. Zij hoorde hem zeggen: “kom hier schatje” of woorden van gelijke strekking. De buurt heeft verdachte vervolgens weggestuurd. Op 3 juni 2020 stond de voordeur open en liep verdachte de gang in. Hij is toen weggestuurd door een buurvrouw. Op diezelfde datum zat aangeefster met een buurvrouw in de woonkamer toen zij ineens verdachte haar woonkamer zag binnenlopen. Op 4 en 8 juni 2020 stond verdachte weer voor de woning. Aangeefster heeft verklaard dat het gebeuren voor veel angst zorgt bij haar en haar kinderen. Zij durft niet meer naar buiten en het gebeuren heeft invloed op het functioneren van haar en de kinderen. [2]
Getuige [getuige] , de buurvrouw van aangeefster, heeft op 6 juni 2020 verklaard dat zij verdachte in de afgelopen drie weken elke dag voor de woning van aangeefster zag staan. Zij zag verdachte gedurende de hele dag, zowel in de ochtend, middag als avond voor de deur staan. Er waren dagen bij dat ze hem 14 keer voor de deur zag staan. [3]
Wijkagent [naam 1] relateert dat vanaf 15 mei tot 8 juni 2020 dertig meldingen bij de politie zijn binnengekomen over verdachte. Dit betroffen meldingen dat verdachte weer in de straat van aangeefster liep en bij haar aanbelde. De politie is veelvuldig ter plaatse geweest, om verdachte daar weg te halen. De wijkagent heeft van bewoners foto’s te zien gekregen waarop te zien is hoe verdachte bij aangeefster de woning in keek. Door de wijkagent zijn meerdere malen gesprekken gevoerd met verdachte en zijn begeleiding vanuit het MFC, waar hij verblijft, waarin is besproken dat dit gedrag moest stoppen. Verdachte beloofde iedere keer te stoppen, maar ging onverminderd door met zijn gedrag. Hij gaf aan dat hij verliefd op aangeefster was. [4]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad vaak naar de woning van aangeefster is gegaan. [5] Hij was verliefd op aangeefster en wilde graag contact. Zij heeft nooit zelf tegen hem gezegd dat hij niet meer bij haar woning moest komen. Hij werd geroepen om naar haar woning te gaan.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 9 juni 2020 vele malen voor en enkele keren in de woning van aangeefster en haar kinderen heeft gestaan. Verdachte heeft daarbij aangeklopt, aangebeld en naar binnen gekeken. Daarnaast heeft verdachte aangeefster en haar kinderen aangesproken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat aangeefster dit niet wilde. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster dat de handelingen van verdachte ongevraagd en ongewild hebben plaatsgevonden, steun vindt in overlastmeldingen bij de wijkagent. Verdachte is herhaaldelijk door de politie bij de woning weggestuurd. Daarnaast is door de wijkagent meerdere malen met verdachte besproken dat zijn gedrag ongewenst is.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte bij de woning cadeaus of pakketjes heeft achtergelaten.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de volgende vraag gesteld. Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft over een periode van ruim twee maanden vele malen voor de woning van aangeefster en haar kinderen gestaan. In de tijd nemen de frequentie en indringendheid van verdachtes handelen toe. In de beginperiode staat verdachte wekelijks voor de woning en enige tijd later is dit minimaal vier maal en soms acht keer per dag. Waar verdachte in eerste instantie vooral klopt en aanbelt, gaat hij gaandeweg steeds verder door ook de woning in te gaan en de kinderen van aangeefster aan te spreken.
De rechtbank is van oordeel dat dit begrijpelijkerwijs bij aangeefster geleid heeft tot angst voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen en tot ontwrichting van haar sociale leven. Daarnaast heeft het gedrag geleid tot angst bij de kinderen. Verdachte heeft op indringende en intensieve wijze geprobeerd met aangeefster in contact te komen, terwijl herhaaldelijk aan verdachte te kennen is gegeven dat zijn toenaderingen niet gewenst waren.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en die van haar kinderen sprake is geweest.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van parketnummer 05/151643-20 [6] :
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, onder verwijzing naar jurisprudentie, op het standpunt gesteld, dat het aan de strafrechter is om bij toetsing van een overtreding van een opgelegd (winkel)verbod ook de geldigheid van dat verbod te toetsen. De rechtmatigheid van het onderliggende winkelverbod wordt met klem bestreden, want:
  • de persoonsgegevens van verdachte zijn zonder diens toestemming verwerkt; dat is in strijd met de AVG;
  • uit niets blijkt dat “beveiliger [naam 2] ” gemachtigd was om namens de rechthebbende COOP een dergelijk verbod op te leggen;
  • de exacte aanleiding voor het opleggen van het winkelverbod kan niet blijken uit de stukken; het verbod vermeldt enkel “uw gedrag in ons bedrijf COOP op: 25-09-2018” en een handmatige toevoeging “huisvredebreuk”. Dat voor een mogelijke huisvredebreuk überhaupt een winkelverbod kan en mag worden opgelegd, volgt niet uit het gestandaardiseerde formulier. Er kan bezwaarlijk worden verondersteld dat [naam 2] gemachtigd is om daartoe zelf te beslissen.
  • een winkelverbod van 24 maanden staat volstrekt niet in verhouding tot de aard van de vermeende gebeurtenis op 25 september 2018.
  • er is mogelijke verwarring bij verdachte nu in het winkelverbod wordt gesproken over een verbod voor de duur van 24 maanden, terwijl onderaan is omcirkeld dat het zou gaan om een verbod voor de duur van 12 maanden.
  • de duur van een winkelverbod is in de regel 12 maanden, aldus de website van de politie.
Vrijspraak van dit feit dient dan ook te volgen, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Het verweer gericht op de rechtmatigheid van het winkelverbod
De rechtbank zal gelet op het verweer van de raadsman eerst beoordelen of sprake is van een rechtmatig opgelegd winkelverbod. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Het is vaste rechtspraak dat het betreden van een winkel nadat aan de betrokkene een schrijven is uitgereikt met de strekking dat hem de toegang daartoe is ontzegd, in beginsel wederrechtelijk binnendringen in de zin van art. 138 lid 1 Sr oplevert. Bijzondere omstandigheden kunnen tot een ander oordeel nopen (vgl. HR 6 juli 2010, NJ 2010/426). Van een dergelijke omstandigheid is sprake in het geval de rechter aannemelijk heeft geoordeeld dat het desbetreffende winkelverbod onrechtmatig is.
Het antwoord op de vraag of het opleggen van een winkelverbod onrechtmatig is, wordt beheerst door het burgerlijk recht, in het bijzonder het eigendomsrecht of het met de eigenaar overeengekomen contractuele gebruiksrecht van de winkelier. Een uit het eigendomsrecht voortvloeiend gebruiksrecht is op grond van art. 5:1 lid 2 BW in beginsel exclusief. Dit recht vindt echter zijn beperking in de rechten van anderen, alsmede in wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht. De vraag of de oplegging van een winkelverbod de uit zijn eigendoms- of gebruiksrecht voortvloeiende vrijheid van de winkelier overschrijdt, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (vgl. HR 29 oktober 2019, NJ 2020/203).
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de aanleiding voor het opgelegde winkelverbod summierlijk uit het formulier kan worden opgemaakt. Er is evenwel een reden voor het opleggen gegeven: “uw gedrag in ons bedrijf COOP op: 25-09-2018”. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat dit. Het is immers aan de rechthebbende om te bepalen wie zij wel en niet in hun winkel wensen toe te staan, zolang maar geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, zoals strijd met het discriminatieverbod of een kennelijk willekeurig opgelegd winkelverbod. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
Aan de enkele stelling dat “beveiliger [naam 2] ” niet gemachtigd zou zijn dit winkelverbod uit te vaardigen, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank heeft geen reden aan zijn bevoegdheid te twijfelen.
Dat sprake zou zijn van strijd met de AVG door de persoonsgegevens van verdachte te verwerken, vermag de rechtbank niet in te zien. Het verwerken van persoonsgegevens is immers onder bepaalde omstandigheden wel degelijk toegestaan, bijvoorbeeld als het echt niet anders kan. Zonder de persoonsgegevens van verdachte te verwerken door deze te bewaren zou geen winkelverbod kunnen worden opgelegd.
Winkelverboden plegen in de regel voor 12 maanden te worden opgelegd, maar winkelverboden met een duur van 24 maanden komen ook voor. Dat onderhavig winkelverbod niet in verhouding staat tot de gebeurtenis op 25 september 2018 blijkt niet. Het formulier maakt melding van een poging tot diefstal en (blijkens de handgeschreven toevoeging) bovendien van een huisvredebreuk. Alleen al een diefstal pleegt volgens het formulier te leiden tot een ontzegging voor de duur van 12 maanden. Dat bij een cumulatie met huisvredebreuk een ontzegging van 24 maanden wordt opgelegd lijkt niet onredelijk. De ervaring leert dat winkelverboden vaak een optelsom zijn van eerder wangedrag in de winkel.
Het betoog dat bij verdachte verwarring is ontstaan over de duur van het winkelverbod wordt evenmin gevolgd door de rechtbank. Uit het formulier blijkt zonneklaar dat deze met ingang van 25 september 2018 voor de duur van 24 maanden loopt tot 25 september 2020.
Overtreden van het winkelverbod op 17 april 2020
Op 17 april 2020 is door beveiliger [naam 2] namens supermarkt COOP Molenpoort aan de Molenpoortpassage 28 in Nijmegen aangifte jegens verdachte gedaan van het overtreden van een winkelverbod. Aan verdachte is op 25 september 2018 een winkelverbod uitgereikt betreffende alle COOP vestigingen te Nijmegen voor de duur van 24 maanden, ingaande op 15 september 2018. Voornoemd winkelverbod is door verdachte getekend voor ontvangst. [7] Op de camerabeelden van de COOP is te zien dat verdachte op 17 april 2020 de winkel heeft betreden. [8] Verdachte heeft verklaard dat hij zich op 17 april 2020 in de winkel bevond. [9]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde
onder parketnummer 05/151643-20heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 9 juni 2020 te Nijmegen,
althans in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] en
/of(haar
kinderen) [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of[slachtoffer 4] door
-zich (telkens) voor/bij het huis (aan de [adres 2] ) op te houden en
/of
-bij dat genoemde huis aan te kloppen en
/ofaan te bellen en
/ofnaar binnen te
kijken en
/of
-ongevraagd genoemde woning te betreden en
/of
-de kinderen van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 1] aan te spreken
en/of
-ongevraagd kado's of pakketjes achter te laten
met het oogmerk die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/of
[slachtoffer 4] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te
Jagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde
onder parketnummer 05/151643-20heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 april 2020 te Nijmegen in het besloten lokaal op/aan de Passage Molenpoort 28 bij de Coop Molenpoort,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 september 2018 schriftelijk de toegang tot voornoemde supermarkt ontzegd (voor de duur van 24 maanden).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/151643-20:
Belaging;
Ten aanzien van parketnummer 05/110900-20:
In het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Hoewel het gedrag van verdachte, ook ter terechtzitting, zijn psychiatrische problematiek lijkt te weerspiegelen, zijn er geen Pro Justitia rapportages opgemaakt en zijn geen andere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 (twee) jaar zonder aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten en verzocht aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf of maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster en haar kinderen en een locatieverbod voor hun straat. Daarnaast geeft de verdediging in overweging een contact- en locatieverbod op te leggen in de zin van een maatregel conform artikel 38v Sr. De verdediging heeft tot slot bepleit dat de voorlopige hechtenis op grond van het bepaalde in artikel 67a lid 3 Sv primair opgeheven en subsidiair geschorst dient te worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 3 september 2020;
- een advies indicatieoverleg NIFP, gedateerd 17 juni 2020;
- een rapportage van reclassering Tactus verslavingszorg, gedateerd 7 augustus 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster en haar kinderen. Door zijn handelen heeft verdachte hevige gevoelens van onrust en angst bij haar veroorzaakt en haar veel overlast bezorgd, hetgeen de rechtbank hem in het bijzonder kwalijk neemt. Zij hoort zich veilig te kunnen voelen in haar eigen huis. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voorts heeft verdachte een hem opgelegd winkelverbod overtreden.
Door de officier van justitie is de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte thans begane feit belaging een misdrijf is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaande aan dit feit ten minste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte dit bewezenverklaarde feit heeft begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
In het reclasseringsrapport van Tactus wordt vermeld dat de diverse leefgebieden van verdachte al lange tijd ontwricht zijn. Hij verblijft bij de daklozenopvang, heeft een negatief sociaal netwerk en er is sprake van forse verslavings- en psychiatrische problematiek. Zowel in een vrijwillig als een gedwongen kader is getracht het delictgedrag van verdachte te stoppen. Tactus Reclassering, IrisZorg Reclassering en het Veiligheidshuis Nijmegen zijn van mening dat de enige manier om het delictgedrag (al dan niet tijdelijk) te stoppen, een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is. Het opleggen van een ISD-maatregel is enerzijds noodzakelijk om de maatschappij twee jaar lang tegen het schade berokkende- en overlastgevende gedrag van verdachte te beschermen. Anderzijds om verdachte de kans te bieden opnieuw abstinent te raken, goed ingesteld te worden op eventuele medicatie en toe te werken naar uiteindelijk een laagdrempelige en passende woonvoorziening alwaar verdachte langere tijd zou kunnen blijven wonen. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het opstellen van het adviesrapport.
Gelet op de verslavings- en psychiatrische problematiek van verdachte en het feit dat deze problematiek direct samenhangt met het bewezenverklaarde feit, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen, zodat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De maatregel strekt derhalve tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
Uit het advies indicatieoverleg van het NIFP volgt dat op basis van de stukken niet is gebleken van contra-indicaties voor het opleggen van de ISD-maatregel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Gelet voorts op het belang van beveiliging van de maatschappij, van beëindiging van de recidive van de verdachte, van beëindiging van het overlastgevende gedrag van verdachte en de behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) duur van twee (2) jaren opleggen en zal zij de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Nu aan verdachte een vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd zal de rechtbank het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Beslissing ten aanzien van het beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven (liefdes)brief, volgens opgave van verdachte
aan verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met
behulp van welke het feit is voorbereid.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder parketnummer 05/151643-20 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 751,06, bestaande uit € 1,06 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij Kroes toe te wijzen tot een bedrag van € 751,06 met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, dan wel dat die afgewezen dient te worden, omdat de immateriële schade onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering fors te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder parketnummer 05/740007-18 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank acht de schadepost reiskosten voldoende onderbouwd en zal deze post dan ook toewijzen. In totaal wordt toegewezen een bedrag ter hoogte van € 1,06.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder met betrekking tot de vordering is gebleken, door het bewezenverklaarde feit een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] , waardoor zij in haar persoon is aangetast. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,- billijk en gepast en zal zij de vordering voor dit bedrag toewijzen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging en acht het verweer van de raadsman daartoe onvoldoende gemotiveerd.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 april 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f Sr de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
7a. De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevinden zich drie vorderingen tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie:
  • een vordering van 16 juni 2020 strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 30 oktober 2018 (parketnummer 05/144127-18) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken;
  • een vordering van 16 juni 2020 strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Nijmegen van 18 december 2018 (parketnummer 05/189569-18) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
  • een vordering van 16 juni 2020 strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Nijmegen van 26 februari 2019 (parketnummer 05/246447-18) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Hoewel is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de drie proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zal de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen. De rechtbank acht toewijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging niet opportuun nu aan de verdachte bij dit vonnis een ISD-maatregel wordt opgelegd. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38m, 38n, 57, 138 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren;

wijst af de verzoeken tot opheffing en schorsingvan het bevel tot voorlopige hechtenis;
De beslissing op het beslag

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een liefdesbrief;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05/151643-20 bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 751,06 (zevenhonderdeenenvijftig euro en zes cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € € 751,06 (zevenhonderdeenenvijftig euro en zes cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 15 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 16 juni 2020, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Arnhem van 30 oktober 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken (parketnummer 05/144127-18);

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 16 juni 2020, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Nijmegen van 18 december 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week (parketnummer 05/189569-18);

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 16 juni 2020, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter te Nijmegen van 26 februari 2019 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden (parketnummer 05/246447-19).
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Noordraven (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Rokette, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.
mr. L.M. Vogel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020265918, gesloten op 24 juni 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 6-8.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p 16.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2020, p. 23.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 september 2020.
6.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-20200170289, gesloten op 28 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 5-6.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 september 2020.