Uitspraak
1.Het verdere procesverloop
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 7 juli 2020;
- de brief van mr. D. Warnink van 9 juli 2020;
- de brief van mr. D. Warnink van 29 juli 2020;
- het e-mailbericht van de officier van justitie van 5 augustus 2020, met bijlagen.
2.Beoordeling
Ten aanzien van de vormen van verplichte zorg is het van belang dat, naast de vormen die verzocht zijn ook ‘onderzoek aan kleding of lichaam’ en ‘onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen’ worden opgenomen in de zorgmachtiging. De vorige opname van betrokkene was namelijk mede een gevolg van het gebruik van middelen.
Beide oproepbrieven zijn (aangetekend) naar het BRP-adres van betrokkene gestuurd. Waar er eerst onduidelijkheid bestond over de vraag of betrokkene nog wel daar verbleef, is nu gebleken dat zij recent nog voor overlast heeft gezorgd in de buurt. Hieruit maakt de rechtbank op dat zij nog altijd verblijft op het adres, waar de oproepbrieven voor de mondelinge behandeling naartoe zijn gestuurd.
Ten slotte heeft de advocaat vraagtekens gezet bij de uitvoerbaarheid van de zorgmachtiging, nu de zorgverantwoordelijke (mw. [naam 3] ) niet bekend is met de actuele toestand van betrokkene en hij niet met betrokkene over het verlenen van verplichte zorg overleg kan voeren. De rechtbank is echter van oordeel dat de zorgverantwoordelijke zich op de hoogte kan stellen van de actuele toestand van betrokkene, door betrokkene te bezoeken, al dan niet met assistentie van de politie. Dan kan ook overleg tussen de zorgverantwoordelijke en betrokkene plaatsvinden over een voorgenomen beslissing tot het verlenen van verplichte zorg. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer van de advocaat.