23.99Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten (geen schuur-, slijp- en polijstmiddelen) "
10. Bij de uitleg van welke productieprocessen onder artikel 64, vierde lid, van de Wbm vallen stelt de rechtbank voorop dat deze bepaling restrictief moet worden geïnterpreteerd, omdat sprake is van een vrijstelling.
11. Het begrip "mineralogische procedés" wordt nergens in de Wbm gedefinieerd en ook niet in artikel 64, vierde lid, van die wet. Hierom, en omdat de tekst restrictief moet worden geïnterpreteerd, ligt het voor de hand om de vrijstelling zo uit te leggen, dat deze inhoudt dat alleen die mineralogische procedés zijn vrijgesteld die de wetgever expliciet heeft opgesomd in de tweede volzin van het vierde lid. Dit betekent dat het niet nodig is om een interpretatie te geven van wat onder "mineralogische procedés" moet worden verstaan. Wel moet worden onderzocht of het vervaardigen van gipsvezelplaten onder één van de door de wetgever opgesomde procedés kan worden gebracht.
12. Bij de beantwoording van de vraag of de productieprocessen van eiseres, zoals omschreven in punt 2 hierboven, vallen onder één van de in het vierde lid genoemde productieprocessen, kan volgens verweerder aansluiting worden gezocht bij de toelichting op de SBI-codes van het CBS. De rechtbank onderschrijft deze interpretatiemethode. Er zijn verschillende redenen om aan te sluiten bij de SBI. In de eerste plaats is de SBI van betekenis in de vrijstelling zelf, omdat alleen bedrijven met de SBI-code 23 daarop een beroep kunnen doen. In de tweede plaats blijkt bij vergelijking dat de door de wetgever opgesomde procedés qua bewoordingen overeenstemmen met de bewoordingen van de SBI. Tot slot houdt deze vrijstelling duidelijk verband met Richtlijn 2003/96/EGwaarbij een geharmoniseerde regeling voor een minimumbelasting op energieproducten en elektriciteit in het leven is geroepen. In artikel 4 van deze richtlijn is het toepassingsbereik van de richtlijn beperkt. Op grond van dit artikel is de richtlijn niet van toepassing op onder meer mineralogische procedés die zijn begrepen onder NACE-code DI 26. Die komt nagenoeg overeen met SBI-code 23. Een nationale vrijstelling van energiebelasting voor mineralogische procedés is dus alleen mogelijk als die procedés vallen onder de uitzondering van artikel 4 van Richtlijn 2003/96/EG.En omdat bij de bepaling van de reikwijdte van die uitzondering de SBI-code 23 een rol speelt, ligt het voor de hand dat de wetgever daarbij heeft aangesloten bij het beschrijven van het toepassingsbereik van de vrijstelling.
13. Verweerder heeft erop gewezen dat in de toelichting op de SBI-codes staat vermeld dat onder "vervaardiging van kalk en gips" (SBI-code 23.52) wel valt de vervaardiging van droge gipsmortel maar niet de vervaardiging van producten van gips. Dat valt onder SBI-codes 23.62 (voor de bouw) of 23.69 (overig). Omdat in het calcinatieproces van eiseres van RO-gips en recyclinggips droge gipsmortel wordt vervaardigd, valt dat proces volgens verweerder dus onder het mineralogisch procedé dat door de wetgever is omschreven als "vervaardiging van gips". De rechtbank acht deze uitleg van de vrijstelling juist.
14. Uit de toelichting op de SBI-codes volgt dus ook dat het productieproces van eiseres waarin de gipsvezelplaten worden vervaardigd niet valt onder de "vervaardiging van gips". Dat proces valt onder "vervaardiging van producten voor de bouw van gips" (SBI-code 23.62). Dit proces kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden begrepen onder het bredere begrip "vervaardiging van cement, kalk en gips". De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de wetgever in de opsomming van de vrijgestelde procedés wél ervoor heeft gekozen om expliciet te benoemen de vervaardiging van kalkzandsteen of cellenbeton. Dit zijn cementproducten die – net als de productie van gipsvezelplaten – vallen onder SBI-code 23.62 en dus niet onder de "vervaardiging van cement, kalk en gips". Zou onder het generieke "vervaardigen van cement" óók het vervaardigen van producten van cement vallen, dan was het niet nodig geweest om de cementproducten kalkzandsteen en cellenbeton apart te benoemen in de vrijstelling. Omdat de wetgever dat echter wel heeft gedaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen niet de vervaardiging van producten van gips – zoals gipsvezelplaten – onder de vrijstelling te laten vallen. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat het aardgasverbruik dat is toe te rekenen aan de productie van gipsvezelplaten niet is vrijgesteld van energiebelasting of opslag duurzame energie.
15. Eiseres heeft erop gewezen dat deze uitleg niet strookt met de oorspronkelijke bedoeling van de vrijstelling. Dit blijkt volgens eiseres onder meer uit de toelichting op het amendement en de beraadslagingen daarover bij de behandeling van het Belastingplan 2016 en de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 oktober 2015die mede is gebaseerd op de resultaten van een onderzoek van PWC van maart 2015. In dat onderzoek heeft PWC onder meer gekeken naar de verschillen tussen Duitsland en België enerzijds en Nederland anderzijds wat betreft de belastingdruk voor het gebruik van aardgas bij metallurgische en mineralogische procedés, met als conclusie dat er op dat moment geen gelijk speelveld was. Eiseres heeft er in dit verband op gewezen dat als de vrijstelling beperkt wordt uitgelegd, in dat geval bijvoorbeeld in Duitsland nog altijd een lagere belastingdruk bestaat dan in Nederland terwijl het de bedoeling was om een gelijk speelveld binnen de Europese Unie te creëren.
16. Hoewel de rechtbank eiseres moet toegeven dat het belang van het creëren van een gelijk speelveld door meerdere partijen is benadrukt in de aanloop naar het amendement waarbij de vrijstelling in de wet is opgenomen, moet bij de uitleg van de uiteindelijke wettekst die tekst leidend zijn als die tekst op zichzelf duidelijk is. En dat laatste is het geval. Als eiseres in wezen bedoelt te betogen dat de wet op dit punt anders had moeten luiden om beter bij de bedoelingen aan te sluiten, kan dat betoog niet slagen, omdat het de rechter niet vrijstaat de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
17. De conclusie moet zijn dat er geen grond is om de vrijstelling ook van toepassing te achten op het aardgasverbruik voor de droogovens van de gipsvezelplaten. Gelet op het in beroep nader ingenomen standpunt van verweerder bestaat wel aanleiding het beroep gegrond te verklaren.Eiseres heeft verklaard in dat geval de cijfermatige uitwerking door verweerder niet te betwisten. Gelet hierop zal de rechtbank de teruggaafbeschikkingen overeenkomstig het nadere standpunt vast te stellen.
18. Omdat de beroepen geacht worden mede gericht te zijn tegen de beschikkingen belastingrente, zijn de beroepen ook in zoverre gegrond. De rechtbank zal de belastingrente vaststellen overeenkomstig de terug te geven bedragen.
19. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.575 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 525 en een wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van vier samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.