ECLI:NL:RBGEL:2020:498

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5643
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandelingstelling van een aanvraag om omgevingsvergunning voor dove gevels

In deze zaak gaat het om de aanvraag van [Naam A] en Stichting Bewaar Wolfskuil voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 80 wooneenheden in een voormalig kantoorpand. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van gegevens met betrekking tot brandveiligheid en geluid. De rechtbank Gelderland oordeelt dat het besluit van het college in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de eisers niet in redelijkheid konden worden verweten dat zij niet aan de gevraagde gegevens hadden voldaan. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar en oordeelt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050 en draagt verweerder op het griffierecht van € 345 aan eisers te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 23 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5643

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2020

in de zaak tussen

[Naam A] en Stichting Bewaar Wolfskuil,

te [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Schipperus),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
(gemachtigde: mr. J.W.M. Hagelaars)

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag van [Naam A] buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van gegevens.
Bij besluit van 19 september 2019 heeft verweerder de bezwaren van [Naam A] en de Stichting tegen dit besluit ongegrond verklaard.
[Naam A] en de Stichting hebben beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. De zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen in zaaknummers 19/1708 en 19/5642.
[Naam A] en [Naam B] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden mr. C.J. Schipperus en mr. R.B.S. Link en vergezeld door [Naam C] (geluiddeskundige bij LBP Sight). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W.M. Hagelaars, mr. W.J. Bloemena en J. van der Staaij (geluiddeskundige).

Overwegingen

1. De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Op 18 maart 2019 heeft [Naam A] een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van 80 wooneenheden in een voormalig kantoorpand op het perceel [adres] te [plaats] . De aanvraag van eisers ziet op een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het bouwplan voorziet in de realisatie van een zogenaamde “comfort box” in elke woning. Deze “comfort box” maakt dat de gevel van deze woningen wordt aangemerkt als “dove gevel” in de zin van de Wet geluidhinder, waardoor deze niet langer in strijd is met de regels van het bestemmingsplan “Nijmegen West”.
Bij besluit van 9 mei 2019 heeft verweerder op grond van artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo de beslistermijn met maximaal zes weken verlengd.
Op 29 mei 2019 heeft verweerder verzocht om de aanvraag binnen een termijn van vier weken aan te vullen. In de bijlage bij deze brief is een opsomming gegeven van de ontbrekende tekeningen en gegevens.
Op 25 juni 2019 zijn aanvullende gegevens opgestuurd naar verweerder.
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft verweerder de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gelaten omdat niet alle gevraagde gegevens zijn ontvangen. Volgens verweerder ontbreken tekeningen met betrekking tot brandwerende voorzieningen en brandcompartimentering. Daarnaast is met betrekking tot de “comfort box” niet opgehelderd welk deel van de gevel een dove gevel betreft, of er in de “comfort box” sprake is van binnen- of buitenlucht en of overal op het te openen raam wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
3. Het eigendom van het pand is op 9 mei 2019 overgegaan naar Stichting Bewaar Wolfskuil en Wolfskuil Vastgoed C.V. De rechtbank merkt de Stichting daarom ook aan als belanghebbende.
4. Eisers betogen dat verweerder niet in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen. Volgens eisers is de aanvraag buiten behandeling gelaten op grond van het ontbreken van stukken waar in de brief van 29 mei 2019 niet om is verzocht.
Eisers betogen voorts dat geen aanleiding bestond om te denken dat iets ontbrak of dat een vraag nog niet was beantwoord. Met betrekking tot het aspect “geluid” stellen eisers dat:
  • uit de tekeningen blijkt dat alle gevels “doof” worden uitgevoerd;
  • op pagina 3 in het geluidonderzoek van LBP van 25 juni 2019 wordt aangegeven of sprake is van buitenlucht;
  • bij berekeningen altijd wordt gewerkt met gemiddelden en beoordelingspunten, zodat het onzinnig is om op ieder punt van een te openen raam een aparte berekening te maken. De gemeente doet dit volgens eisers in haar eigen onderzoeksrapportages bij hogere waarden-besluiten ook niet.
Met betrekking tot het aspect “brandveiligheid” stellen eisers dat de doorsnedetekeningen met daarop de brandcompartimentering te vinden zijn op blad 12 tot en met 17. De brandmeldingsinstallatie (BMI) staat niet op de tekeningen omdat uit de rapportage van LBP Sight van 15 juni 2019 (kenmerk R072368aa.193DBF4.ml) bleek dat dergelijke voorzieningen niet nodig waren.
Verzoek om stukken brandveiligheid
5.1.
Verweerder heeft in de bijlage bij de brief van 29 mei 2019 onder 2.3 verzocht om tekeningen met horizontale- en verticale principe details ter plaatse van de kritische brandcompartimenten scheidingen en aansluitingen op vloeren, plafonds en wanden.
Onder het kopje “brandveiligheid” staat daarnaast het volgende:
Uit het voorgaande blijkt dat verweerder om aanvullende stukken met betrekking tot brandveiligheid heeft verzocht.
De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
Verzoek om stukken geluid
5.2.
Verweerder heeft ingenieursbureau Cauberg Huygen gevraagd om te beoordelen of de “comfort box” overeenkomstig de Wet geluidhinder is toegestaan. Naar aanleiding van een notitie van Cauberg Huygen heeft verweerder om de volgende informatie verzocht:
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande ook om aanvullende stukken met betrekking tot de dove gevel en de “comfort box” verzocht.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 12 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:869) is het aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.
De vraag die voorligt is of verweerder, gelet op de wettelijke bepalingen omtrent de vereisten voor een aanvraag om omgevingsvergunning [1] , op basis van de op 25 juni 2019 overgelegde stukken in redelijkheid heeft kunnen besluiten eisers aanvraag niet in behandeling te nemen omdat onvoldoende gegevens zijn overgelegd.
Brandveiligheid (BMI en rookmelders)
5.4.1.
Met betrekking tot de brandmeldingsinstallatie (BMI) [2] en de rookmelders [3] overweegt de rechtbank dat uit het besluit van 18 juli 2019 en de beslissing op bezwaar niet volgt dat deze onderdelen ontbreken. De aanvraag is daarom niet vanwege het ontbreken van deze voorzieningen buiten behandeling gelaten. Deze voorzieningen zijn ook niet aan te merken als brandwerende voorzieningen of stukken met betrekking tot de brandcompartimentering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover de BMI en de rookmelders wel ontbreken op de tekeningen, dit geen reden vormt om de aanvraag buiten behandeling te laten. Enerzijds betreft dit gegevens die op grond van artikel 2.7, eerste lid, onder b, Mor ook later kunnen worden aangeleverd. De realisatie van deze voorzieningen kan bovendien ook met voorschriften die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning worden geborgd.
Brandveiligheid (brandcompartimentering)
5.4.2.
Eisers hebben op 25 juni 2019 tekeningen aangeleverd van alle verdiepingen van het pand. Op deze tekeningen wordt ingegaan op onder meer de Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) en zelfsluitende deuren.
Volgens verweerder ontbreken echter doorsnedetekeningen met de brandcompartimentering, waardoor het niet helder is hoe de compartimentering tussen de verschillende verdiepingen is.
5.4.3.
De rechtbank stelt vast dat het met betrekking tot de brandcompartimentering slechts gaat om de tekening van de dwarsdoorsnede van het pand, en om de compartimentering tussen de verdiepingen.
Onderdeel van de aangeleverde gegevens vormt een tekening (blad 18) met daarop een dwarsdoorsnede van het pand. Op deze tekening wordt, anders dan in de tekeningen van de diverse verdiepingen (blad 12 t/m 17), niet apart ingegaan op het aspect “brandveiligheid”. Op tekeningen 12 tot en 17 wordt in het algemene renvooi wel ingegaan op brandveiligheid, en wordt verwezen naar de brandrapportage van LBP Sight van 15 maart 2019 (kenmerk R072368aa.193BDF-4.nl, versie 02_003), welke ook onderdeel uitmaakt van de aanvraag. In deze rapportage wordt ingegaan op de sterkte van de hoofddraagconstructie, en dus op de compartimentering van de verdiepingen, waarbij wordt aangegeven dat met steenachtige materialen voor de vloeren wordt voldaan aan de brandveiligheidseisen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de Regeling omgevingsrecht niet dat voor wat betreft de brandcompartimentering een doorsnedetekening moet worden aangeleverd. Deze brandveiligheidsgegevens kunnen ook zijn opgenomen in een rapport, zoals in het voorliggende geval. Verweerder is niet ingegaan op dit rapport, en waarom dit onvoldoende onderbouwing zou vormen voor het aspect “brandcompartimentering”. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat informatie met betrekking tot de brandcompartimentering ontbreekt.
De beroepsgrond slaagt.
Geluid
6.1.
De gegevens met betrekking tot de dove gevel zijn noodzakelijk in verband met de toets aan het bestemmingsplan [4] . Omdat bij een dove gevel niet wordt getoetst aan de voorkeurswaarden uit de Wet geluidhinder heeft verweerder in redelijkheid om deze gegevens kunnen verzoeken om te kunnen beoordelen of het bouwwerk op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan.
Dove gevel?
6.2.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat uit de aangeleverde stukken duidelijk blijkt dat de gehele gevel als dove gevel moet worden aangemerkt. Een andere uitleg zou inhouden dat de constructie geen meerwaarde zou hebben, nu het punt van een dove gevel juist is dat voor de gehele gevel niet langer getoetst hoeft te worden aan de voorkeurswaarden.
De beroepsgrond slaagt in zoverre.
Buitenlucht
6.3.
De rechtbank is het daarnaast met eisers eens dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het in het kader van de toets aan het bestemmingsplan relevant is of de lucht in de “comfort box” binnen- of buitenlucht betreft. Voor zover het gaat over het aspect “ventilatie” overweegt de rechtbank dat op dit punt wordt ingegaan in het rapport “Bouwbesluittoets” van Tima bouwplantoetsing, dat ook onderdeel uitmaakt van de aanvraag.
De beroepsgrond slaagt ook in zoverre.
Voorkeurswaarde
6.4.
Voor wat betreft het geschil met betrekking tot de rekenpunten overweegt de rechtbank dat dit geen gebrek betreft in de aangeleverde gegevens, maar een geschil over de toetsing aan de Wet geluidhinder, en daardoor een geschil over de lezing van het bestemmingsplan. Dit is geen reden om de aanvraag niet in behandeling te nemen vanwege het ontbreken van gegevens. Verweerder heeft bovendien niet gemotiveerd waarom bij een geluidberekening op elk punt van de gevel zou moeten worden gemeten.
De beroepsgrond slaagt ook in zoverre.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit op bezwaar wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten
8. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
9. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit op bezwaar van 19 september 2019;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 345 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, voorzitter, mr. M.J. van Lee en mr. L.M. Koenraad, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 januari 2020
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
"1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."
Artikel 4:5 van de Awb luidt:
"1 Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3 Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4 Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.”
Artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:
"Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft."
In paragraaf 2.1 van de Regeling omgevingsrecht wordt ingegaan op de vereisten voor de omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen”.
Artikel 2.2 luidt als volgt:
“In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:
1. uit het oogpunt van veiligheid:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°. de constructieve samenhang;
3°. het stabiliteitsprincipe;
4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
d. de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;
e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;
2. uit het oogpunt van gezondheid:
a. de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, de bescherming tegen geluid van installaties, de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten, gangen en trappenhuizen ingeval het bouwwerk een woonfunctie heeft, de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie en de geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties;
b. de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;
c. de lucht- en waterdichtheid, de factor van de temperatuur en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;
d. de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;
e. gegevens en bescheiden over het weren van ratten en muizen;
f. de daglichttoetreding;
3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:
a. de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;
b. de aanduiding van bad- of toiletruimte, liften, buitenberging en buitenruimte;
c. gegevens en bescheiden over de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;
d. de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein;
e. de aanduiding van de opstelplaats van het aanrecht en van kook-, stook- en warmwatertoestellen;
f. indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de aanduiding van de stallingruimte voor fietsen;
4. uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu:
a. gegevens en bescheiden over de EPC, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van luchtdoorlatendheid;
b. gegevens en bescheiden over de milieubelasting van het gebouw door de toe te passen materialen, bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken 1-11-2011;
5. inzake installaties:
a. gegevens en bescheiden over de noodstroomvoorziening en -verlichting;
b. het leidingplan en aansluitpunten van gas-, elektra- en waterleiding;
c. de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;
d. het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;
e. gegevens en bescheiden over de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties alsmede van de vluchtrouteaanduiding;
f. een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;
g. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de aanvullende regels voor tunnelveiligheid uit het Bouwbesluit 2012;
h. indien het een woongebouw betreft: gegevens en bescheiden over zelfsluitende deuren, spreekinstallaties, signaalvoorzieningen en deuropeners ter voorkoming van veel voorkomende criminaliteit;
i. gegevens en bescheiden over gebouwgebonden veiligheidsvoorzieningen ten behoeve van veilig onderhoud middels de Checklist Veilig onderhoud op en aan gebouwen 2012;
j. gegevens en bescheiden over technische bouwsystemen en het daarbij behorende systeemrendement;
6. uit het oogpunt van het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen: een veiligheidsplan als bedoeld in artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012;
7. overige vereisten:
a. kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid;
b. eventuele extra gegevens en bescheiden ten behoeve van het verlenen van een ontheffing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 als bedoeld in artikel 7 van de Woningwet, waaronder gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat toestemming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet (PbEU 2004, L 167, gerectificeerd in PbEU 2004, L 201) is verkregen om van eisen van die richtlijn af te wijken.
Artikel 2.3 luidt als volgt:
“In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
a. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
b. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
c. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het (deel van het) bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
f. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
g. gegevens en bescheiden welke samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit in een gebied met een agrarische bestemming;
h. overige gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een bestemmingsplan, beheersverordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
i. indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
j. gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een exploitatieplan.”

Voetnoten

1.Artikel 4.4, eerste lid, van het Bor in samenhang met (onder meer) artikel 2.2 en 2.3 Mor
2.Artikel 6.20 Bouwbesluit 2012
3.Artikel 6.21 Bouwbesluit 2012
4.Artikel 2.3 Mor