ECLI:NL:RBGEL:2020:4976

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
19/6698
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders inzake WOB-verzoek

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond is verklaard. Het primaire besluit, dat op 1 april 2019 is genomen, betrof een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had verzocht om informatie over de agendering van bepaalde raadsvoorstellen, maar ontving een document dat volgens hem niet de gevraagde informatie bevatte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven, omdat partijen niet tijdig hebben aangegeven gehoord te willen worden.

De rechtbank overweegt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was om op het Wob-verzoek te beslissen, ook al was het verzoek gericht aan de gemeenteraad. Eiser heeft aangevoerd dat het verstrekte document geen relevante informatie bevatte en dat het college onbevoegd heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het college wel degelijk heeft voldaan aan de Wob, ook al was het document niet informatief. Eiser is niet gehoord in bezwaar, maar dit gebrek wordt gepasseerd omdat hij zijn standpunt in beroep alsnog heeft kunnen inbrengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar gelast wel dat het griffierecht aan eiser wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/6698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 1 april 2019 (het primaire besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft aan partijen meegedeeld dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Dezen hebben echter niet binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn verklaard dat zij gebruik willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarop is het onderzoek in de zaak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.1.
Per e-mail van 6 maart 2019 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan de gemeenteraad verzocht om informatie over de agendering van de raadsvoorstellen 16/2019 en 30/2019.
1.2.
Bij het primaire besluit is namens het college van burgemeester en wethouders (B&W) het verzoek verwoord als een verzoek om verstrekking van een kopie van de "besluitenlijst van de vergadering van het presidium van 20 februari 2019 waarin de agendering van het Raadsvoorstel Vervangen Verordening naamgeving en nummering (adressen) (16/2019) is besproken”. B&W heeft een kopie van de betreffende besluitenlijst bijgesloten; daarin is het raadsvoorstel overigens niet vermeld.
1.3.
In bezwaar heeft eiser ter zake aangevoerd dat hij een besluit heeft ontvangen van het 'verkeerde' bestuursorgaan, dat hij van het ontvangen document niets wijzer is geworden, alsmede dat het primair besluit ondeugdelijk gemotiveerd is.
1.4.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het verzoek om informatie bij het primair besluit is ingewilligd.
2. In beroep voert eiser aan dat het verstrekte document geen relevante informatie bevat over de voornoemde agendering, dat B&W onbevoegdelijk heeft beslist op het verzoek om informatie dat tot de gemeenteraad was gericht, dat deze het verzoek om informatie niet naar B&W heeft doorverwezen, alsmede dat B&W kennelijk niet over alle informatie beschikt. Daarnaast is eiser van mening dat de wettelijke beslistermijn is geschonden en hij ten onrechte op zijn bezwaar niet is gehoord.
3. Verweerder staat op het standpunt dat de documenten waar eiser om heeft verzocht een bestuurlijke aangelegenheid van de gemeenteraad betreffen, maar dat deze er altijd van is uitgegaan – en nog steeds dat standpunt huldigt – dat de stukken (feitelijk) berusten bij B&W. Daarmee is B&W ook het bevoegde orgaan om te beslissen op een Wob-verzoek, ook al is het aan de raad gericht. De gemeenteraad heeft daarom ook in dit geval de behandeling van het verzoek overgelaten aan B&W, aldus B&W in het bestreden besluit.
4. Artikel 1 van de Wet openbaarheid van bestuur.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;
(…)
Artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur.
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
(…)
Artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur.
Indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, wordt de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
5.1.
Bij brief van 23 mei 2019 is door de griffie van de raad aan eiser meegedeeld dat de raad het bezwaarschrift van eiser ter behandeling heeft doorverwezen naar verweerder. De rechtbank beschouwt deze brief als een - late - bevestiging dat de raad meent dat B&W het aangewezen bestuursorgaan is om op het Wob-verzoek van eiser, zij het op bezwaar, te beslissen. In zoverre is de onbevoegdheid van B&W hangende bezwaar geheeld en is (alsnog) voldaan aan artikel 4 van de Wob.
5.2.
Dat het verstrekte document voor eiser geen relevante informatie bevat is inherent aan het documentstelsel zoals dat voortvloeit uit artikel 3 van de Wob. Dat wil niet zeggen dat het bestuursorgaan daarmee niet heeft voldaan aan het Wob-verzoek.
Eiser is in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet gehoord. Aangezien eiser echter in beroep zijn standpunt alsnog naar voren heeft kunnen brengen, wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De wettelijke beslistermijn is voorts een termijn van orde.
6. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Wel komt eiser in aanmerking voor teruggaaf van het griffierecht in verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Niet is gebleken van voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 174 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: .
griffier
rechter
De griffier en de voorzitter zijn in verband met de maatregelen rond het coronavirus verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.