ECLI:NL:RBGEL:2020:481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
05/181916.19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter door verzorgende ouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter, geboren in 2009. De verdachte, geboren in 1973, heeft bekend dat hij op of omstreeks 28 juli 2019 in Nijkerk handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn stiefkind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn stiefdochter, die ten tijde van de feiten nog geen twaalf jaar oud was, heeft misbruikt door haar vagina te kussen en te likken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeling om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de stiefdochter, ter hoogte van € 5.290,37, als gevolg van de immateriële en materiële schade die zij heeft geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het handelen van de verdachte verwerpelijk is en dat hij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat heeft geleid tot psychische klachten en een posttraumatische stressstoornis (PTSS).

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/181916-19
Datum uitspraak : 28 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1973 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem,
raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat te Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2019 te Nijkerk, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, zijnde verdachtes stiefkind,
althans een kind dat hij, verdachte, verzorgt en/of opvoedt,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het een of meerdere malen kussen van de vagina en/of de schaamstreek van
die [slachtoffer] en/of
- het een of meerdere malen likken op en/of rond de vagina en/of tussen de
schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 28 juli 2019 te Nijkerk, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd
met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009,
door
- een of meerdere malen de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer]
te kussen en/of
- een of meerdere malen de vagina en/of tussen de schaamlippen van de
vagina van die [slachtoffer] te likken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam] , pagina 47 en 49;
- het verslag verbatim studioverhoor van getuige [slachtoffer] ,
pagina 83-1 tot en met 84-2;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 januari 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 juli 2019 te Nijkerk
, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, zijnde
verdachtes stiefkind,althanseen kind dat hij, verdachte, verzorgt en/of opvoedt,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het een of meerdere malen kussen van de vagina en/of de schaamstreek vandie [slachtoffer] en/of- het een of meerdere malen likken op
en/of rondde vagina en
/oftussen de
schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit betrekking heeft op een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft verzocht om aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te verbinden, namelijk een meldplicht, het meewerken aan één of meerdere ambulante behandelingen, een locatie- en een contactverbod. De officier van justitie heeft aangevoerd dat behandeling nodig is om het recidiverisico te beperken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte veel spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan. Het is een ernstig feit, maar het betreft slechts één incident en er zijn geen strafverzwarende omstandigheden. Ook blijkt uit de Pro Justitia rapportage dat het feit slechts in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten zes maanden. Het is passend om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar gezien het rapport van de psycholoog en de reclassering is het opleggen van een meldplicht en ambulante behandeling niet noodzakelijk. Het recidiverisico is laag, want er is geen sprake van een seksuele stoornis en het is niet te verwachten dat verdachte zal terugkeren in dezelfde context. Bovendien zijn er beschermende factoren en wil verdachte op vrijwillige basis een behandeling volgen. De verdediging verzet zich niet tegen het opleggen van een locatie- en contactverbod, indien het slachtoffer dit wenst.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 18 december 2019;
- de voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 31 juli 2019, 19 september 2019 en 25 oktober 2019;
- het Pro Justitia rapport van D.R. van der Velden, GZ-psycholoog, gedateerd 16 oktober 2019.
Verdachte heeft zijn stiefdochter [slachtoffer] seksueel misbruikt en hierdoor ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. [slachtoffer] was slecht tien jaar oud en verdachte heeft het vertrouwen dat zij in hem mocht hebben ernstig geschaad. Het misbruik vond plaats in de slaapkamer waar zij regelmatig samen met haar moeder sliep. Dit is bij uitstek een plek waar zij zich veilig mocht voelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan vaak nog lange tijd met zich mee dragen. [slachtoffer] heeft daadwerkelijk psychische klachten gekregen als gevolg van het handelen van verdachte, namelijk een post traumatische stress stoornis (hierna: PTSS). Zij is hiervoor onder behandeling en krijgt EDMR therapie.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte verwerpelijk is en acht daarom in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens door een combinatie van hechtingsproblematiek, een gestagneerde opbouw van de persoonlijkheid en afhankelijke, vermijdende en narcistische trekken in de persoonlijkheid. Deze gebrekkige ontwikkeling was ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde feit en beïnvloedde zijn handelen. De psycholoog heeft geadviseerd om het ten laste gelegde daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in deze conclusies en neemt deze over.
De psycholoog en de reclassering hebben geconcludeerd dat het recidiverisico laag is en de geadviseerde behandeling in een vrijwillig kader plaats kan vinden. Uit het rapport van de psycholoog en de ondervraging ter terechtzitting blijkt echter dat verdachte geen tot nauwelijks inzicht heeft in de drijfveren van zijn handelen. De psycholoog heeft benoemd dat verdachte gedreven lijkt te worden door krampachtig gecontroleerde seksuele gevoelens die hem binnen de sterk affectieve relatie met zijn stiefdochter weinig bewust en impulsief overspoeld hebben. Gelet op het feit dat verdachte gebrekkig inzicht heeft in zijn eigen handelen, in combinatie met zijn impulsiviteit en krampachtig gecontroleerde seksuele gevoelens, is de rechtbank van oordeel dat aangenomen kan worden dat sprake is van reëel herhalingsgevaar. De rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte wordt verplicht een behandeling te volgen om dit herhalingsgevaar te verminderen. De door de psycholoog genoemde behandeling zal daarom als bijzonder voorwaarde worden gesteld. Verder zal de rechtbank een meldplicht, locatie- en contactverbod verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit en het signaal dat naar de maatschappij en verdachte uit dient te gaan, niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De eis van de officier van justitie acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank zal daarom verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.361,37.
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadsvrouw van de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft gesteld dat er immateriële schade is. Er is sprake van een ernstige inbreuk van de lichamelijk integriteit. De mate van impact van het handelen van verdachte blijkt ook uit het feit dat [slachtoffer] een langdurige behandeling nodig heeft. Voor de hoogte van het te vorderen bedrag is aangesloten bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de materiële schade heeft zij gesteld dat de moeder van [slachtoffer] kosten heeft gemaakt als wettelijk vertegenwoordiger. Deze verplaatste schade is toewijsbaar op grond van artikel 107 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De kosten bestaan onder meer uit verhuiskosten en staan in rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit. [slachtoffer] woonde samen met haar moeder in de woning van verdachte. Door toedoen van verdachte moesten zij per direct verhuizen, ten behoeve van de veiligheid en rust van [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de immateriële schade van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de wettelijke rente wordt toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Voor het overige heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft niet betwist dat er sprake is van psychische schade. De hoogte van de vordering is echter onvoldoende onderbouwd en zij heeft daarom verzocht om de immateriële schade op een lager bedrag vast te stellen.
Ten aanzien van materiële schade is het volgende aangevoerd. De parkeerkosten zijn niet onderbouwd. De kosten ten aanzien van de verhuizing - bestaande uit de urgentieverklaring, de huur van de woning en de aanschaf van de inboedel - staan in onvoldoende rechtstreeks verband tot het ten laste gelegde feit. Bovendien heeft verdachte aangegeven dat het slachtoffer en haar moeder de meubels uit zijn woning mochten gebruiken. De materiële schade dient daarom te worden afgewezen, met uitzondering van de kilometervergoeding welke voor toewijzing vatbaar is.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Zij heeft psychisch letsel opgelopen in de vorm van PTSS en zij krijgt hiervoor een langdurige behandeling. De rechtbank is van oordeel dat deze schade voldoende is onderbouwd en stelt de schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,-. Hiervoor is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 28 juni 2019.
Materiële schade
De rechtbank stelt voorop dat verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking komt voor zover het slachtoffer van de verdachte deze vergoeding had kunnen vorderen, als niet de derde maar zijzelf hiervoor de kosten zou hebben gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de kilometervergoeding van € 185,12 voldoende is onderbouwd en zal dit toewijzen. Dat er parkeerkosten zijn gemaakt is voldoende aannemelijk geworden en de rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze kosten op een bedrag van € 36,25.
De rechtbank is van oordeel dat het rechtstreekse gevolg van het handelen van verdachte is dat [slachtoffer] en haar moeder direct moesten verhuizen. De kosten voor het aanvragen van een urgentieverklaring ten bedrage van € 69,-, komen daarom naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de kosten voor de herinrichting en de huur voor de nieuwe woning is onvoldoende onderbouwd dat deze kosten het vereiste rechtstreeks causale verband hebben met het bewezenverklaarde feit. Hierbij speelt bijvoorbeeld een rol dat naar de rechtbank aanneemt moeder ook woonlasten had voordat zij verhuisde en dat niet naar voren is gekomen dat deze kosten na de verhuizing hoger zijn geworden. Daarnaast is ook niet aannemelijk geworden dat herinrichting, zoals een nieuwe vloer, nodig was om de nieuwe woning te kunnen betrekken.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank de totale materiële schade die als gevolg van het bewezenverklaarde handelen is geleden, vast op een bedrag van € 290,37. Hiervoor is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De wettelijke rente is toewijsbaar, omdat de materiële schade op verschillende momenten na het ten laste gelegde feit is ontstaan, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van dit vonnis, te weten 28 januari 2020.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu er geen sprake is van een rechtstreeks verband.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert et strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland (aan de Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem, telefoonnummer 088-8041401) en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, en [naam] , geboren op [geboortedatum 3] 1975, beide wonende aan de [adres 2] te Soest, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de straten [adres 2] en [adres 3] te Soest en niet binnen een straal van 50 meter van het park [adres 4] te Soest, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder één of meerdere behandelingen zal stellen van forensische psychiatrische polikliniek, of soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling of deskundige aan te geven. De behandeling dient in elk geval gericht te zijn op:
- het versterken van zijn interne beschermende factoren (SAPROF);
- het vergroten van zijn probleemoplossingsvaardigheden en zelfcontrole;
- het voelen van eigen lichaam, (seksuele) behoeften en emotionele wereld en psychomotorische therapie (PMT) zou hier goed bij kunnen aansluiten;
- zijn intrapsychische problematiek;
 geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
 stelt als voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 5.290,37 (vijfduizend tweehonderdnegentig euro en zevenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 5.290,37 (vijfduizend tweehonderdnegentig euro en zevenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 61(éénenzestig) dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. P.J.C. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 januari 2020.
mr. P.J.C. Cremers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie Oost Nederland, afdeling specialistische ondersteuning, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019335458, gesloten op 11 september 2019, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.