ECLI:NL:RBGEL:2020:4634

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
05/048602-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Arnhem

Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 36-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 23 februari 2020 in Lobith, gemeente Zevenaar, het slachtoffer met een mes in de buik gestoken. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet was om het slachtoffer te doden of zwaar te verwonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer had gestoken, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 77 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 1.830,97 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/048602-20
Datum uitspraak : 9 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 juni en 26 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Lobith, gemeente Zevenaar
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik(streek) gestoken/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Lobith, gemeente Zevenaar
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik(streek) gestoken/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Lobith, gemeente Zevenaar
[slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft verdachte die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp in de buik(streek) gestoken/geprikt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 23 februari 2020 in Lobith aangever [slachtoffer] éénmaal gestoken met een mes. [2] Aangever heeft verklaard dat verdachte hem gestoken heeft en dat hij daarbij een stekende pijn in zijn buik voelde, iets boven zijn navel. [3] Aangever heeft een steekverwonding opgelopen in het midden van de buik ongeveer 8 tot 10 cm boven de navel. De lengte van de wond bedroeg ongeveer 2 cm. De peesplaat en spieren van de buikwand bleken intact te zijn. De dikte van het onderhuidse vetweefsel is geschat tussen de 4 en 6 cm. Geconcludeerd werd dat de diepte van de wond minimaal 2 cm en maximaal 4 cm bedroeg. De steekwond zat ter hoogte van de grote lichaamsslagader (aorta) en andere vitale vaten en organen. Er was geen sprake van bloeding en er bevond zich geen bloed in de buikholte. De behandeling bestond uit het reinigen van de wond, het aanbrengen van 3 hechtingen en het geven van een tetanusvaccinatie. Er vond geen opname plaats. De hechtingen werden door de huisarts verwijderd. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte door met een mes in de buik van aangever te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De officier van justitie wijst in dat kader bovendien op de letselrapportage waarin wordt geconcludeerd dat indien sprake is van een scherprandig voorwerp van meer dan 4-6 centimeter, de vitale organen en vaten in de buikholte binnen steekrichting en potentiele steekdiepte hebben gelegen en het toebrengen van een steekverwoning op de locatie zoals bij aangever is waargenomen gelet daarop potentieel levensbedreigend is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte op enig moment het opzet had om aangever te doden of zwaar te verwonden, noch dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou kunnen komen te overlijden of dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De verdediging wijst in dat kader met name op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte aangever met het mes heeft gestoken en het bij aangever geconstateerde letsel.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag, een poging zware mishandeling dan wel een mishandeling.
Poging doodslag
De rechtbank overweegt ten eerste dat uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken met het opzet hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het steken met het mes in de buik zou komen te overlijden.
De rechtbank overweegt dat niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op overlijden veroorzaakt. Onder meer is van belang met welk voorwerp er is gestoken, met welke kracht er is gestoken, welke beweging het slachtoffer heeft gemaakt en wat de locatie van het letsel is.
Uit de letselrapportage volgt dat het geconstateerde letsel niet potentieel levensbedreigend is. Dat laat onverlet dat er wel sprake is van een steekwond ter hoogte van de grote lichaamsslagader (aorta) en andere vitale vaten en organen. Het toebrengen van de steekverwonding op de locatie zoals bij slachtoffer waargenomen zou potentieel levensbedreigend zijn geweest, indien gestoken was met een scherprandig voorwerp van meer dan 4-6 centimeter. In dat geval zouden de vitale organen en vaten in de buikholte namelijk binnen de steekrichting en de potentiele steekdiepte hebben gelegen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het mes in totaal ongeveer 15 cm was, [5] met een lemmet tussen de 8 en 10 cm. [6] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij heeft gestoken met een klein mes dat iets groter was dan een aardappelschilmesje. [7] In en om de woning van verdachte zijn verschillende messen aangetroffen met diverse afmetingen, maar niet kan worden vastgesteld of verdachte aangever met een van deze messen heeft gestoken en zo ja, met welke. Nu grootte van het mes waarmee aangever in de buik is gestoken en de kracht waarmee is gestoken, niet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld, kan niet worden bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever. Derhalve dient verdachte van de poging doodslag te worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
Verdachte heeft met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam een aantal vitale organen bevinden. Door met een mes op deze plek in de buik te steken heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks23 februari 2020 te Lobith, gemeente Zevenaar
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [slachtoffer]
(met kracht)met een mes,
althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerpin de buik(streek) gestoken
/geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire:
Poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats is van belang dat de psychiater van het NIFP verdachte verminderd toerekeningsvatbaar heeft geacht vanwege een cannabisgebruik-stoornis en een persoonlijkheidsverandering door een medische conditie. Verdachte heeft een aantal herseninfarcten gehad en is erg bang is om mishandeld te worden en als gevolg daarvan weer een hersenbloeding te krijgen. Naast het feit dat verdachte angstig is, is verdachte wantrouwend en achterdochtig.
In de tweede plaats is van belang dat de relatie met [slachtoffer] was bekoeld en verdachte niets meer met [slachtoffer] te maken wilde hebben. Verdachte was angstig voor [slachtoffer] en was bij hem op zijn hoede. Verdachte heeft verklaard herhaaldelijk de politie te hebben benaderd in verband met vervelende gebeurtenissen tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij verdachte telkens ‘nul’ op rekest kreeg.
Noodweer
[slachtoffer] heeft volgens de verklaring van verdachte op 23 februari 2020 een half uur tot een uur bij verdachte op de deur staan kloppen, bonken en schoppen en staan tieren en schelden. Verdachte had [slachtoffer] gewaarschuwd in die zin dat hij tegen [slachtoffer] zei dat hij weg moest gaan. Vervolgens heeft verdachte de deur open gedaan en deed [slachtoffer] een stap naar voren. Wat verdachte betreft was er –gelet op alle omstandigheden– sprake van een wederrechtelijke aanranding jegens hem op het moment dat [slachtoffer] een stap naar voren deed. Verdachte mocht zich daartegen verdedigen en hij heeft daarbij proportioneel gehandeld. Nu [slachtoffer] de grote, in verdachtes ogen, agressor was, en hij al langer bezig was met het intrappen van de deur, valt de gedraging van verdachte ook binnen de subsidiariteitsnormen.
Putatief noodweer
Subsidiair heeft de verdediging een beroep op putatief noodweer gedaan en verzocht verdachte gelet daarop te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing stelt de verdediging dat verdachte mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan. Volgens de verdediging trad verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm verdedigend op en was aangever [slachtoffer] gericht op de confrontatie.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Ten eerste is geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte moest vrezen dat hij werd aangevallen. Verdachte had bovendien allerlei alternatieven voorhanden. Hij kon de politie bellen of hij kon zijn vriend de deur laten openen.
De beoordeling van het beroep op (putatief) noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer onder meer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank vindt dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor en overweegt in dat kader als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in zijn woning bevond toen [slachtoffer] aan de deur kwam. Verdachte is met een mes in zijn hand naar de deur gegaan om [slachtoffer] af te schrikken, heeft de deur geopend en [slachtoffer] met dat mes gestoken. Daarna heeft verdachte de deur weer gesloten.
In de beleving van verdachte heeft [slachtoffer] langdurig tegen de deur van verdachte staan te bonken en te trappen, maar dat dit niet juist kan zijn. Uit de verklaring [getuige] volgt dat [slachtoffer] pas na ongeveer 22:14 uur bij de woning van verdachte kan zijn aangekomen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij was gestoken, naar huis is gelopen en dat de afstand tussen de woning van verdachte en zijn woning ongeveer 200 meter is. De vrouw van [slachtoffer] heeft toen de ambulance en de politie gebeld. De politie ontving de melding om 22:23 uur. [slachtoffer] kan dus niet een half uur tot een uur op de deur hebben gebonkt.
Zelfs als de rechtbank aanneemt dat [slachtoffer] en een stap naar binnen deed toen verdachte de deur opende, volgt uit de enkele stap naar binnen niet dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een dreigend gevaar daarvoor. Het enkele feit dat de verhouding tussen verdachte en aangever was bekoeld en dat aangever bang was voor verdachte, die volgens hem groter en sterker is, is daarvoor onvoldoende. Daarom is het niet aannemelijk geworden dat sprake is van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, er was dus geen noodweersituatie.
Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte door zijn deur gesloten te houden, de confrontatie met aangever had kunnen voorkomen. De deur was immers gesloten en verdachte was binnen, dus buiten het onmiddellijke bereik van aangever. Verdachte besloot echter zelf de deur open te doen met een mes in zijn hand, waarna hij aangever stak. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Er dienen omstandigheden aannemelijk te zijn geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen.
[slachtoffer] heeft tegen de voordeur van verdachte staan kloppen, bonken en schoppen. Dit zijn geen gedragingen waardoor verdachte redelijkerwijs kon veronderstellen dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen door aangever. Daarom wordt het beroep op putatief noodweer verworpen.
Het feit is strafbaar en de verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en van verdachte geheel uitsluit.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen getuigen
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht de getuigen [slachtoffer] , [getuige] , [getuige] en [getuige] te horen, indien het beroep op noodweer dan wel putatief noodweer niet wordt gevolgd.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep op (putatief) noodweer en afwijzing van het voorwaardelijke verzoek tot het horen van de getuigen omdat dit niet noodzakelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuigen [slachtoffer] , [getuige] , [getuige] en [getuige] af, omdat zelfs indien de door verdachte geschetste feiten en omstandigheden (deels) ondersteund zouden worden door verklaringen van anderen, van een geslaagd beroep op (putatief) noodweer geen sprake kan zijn.

6.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 451 dagen, waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Hij heeft voorts geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van 160 uren werkstraf, te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht alle feiten en omstandigheden zoals bepleit in het juridisch verweer op substantiële wijze mee te wegen bij het bepalen van de strafmaat. Verder heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke strafdeel op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank een langere onvoorwaardelijke straf dan de tijd doorgebracht in voorarrest oplegt, zij verzoekt om de reclassering nader te laten rapporteren over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 12 mei 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 20 mei 2020;
- een Pro Justitia rapport van [naam] , psychiater, gedateerd 27 mei 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in de buik te steken. Verdachte is met een mes in zijn hand naar de voordeur van zijn woning gelopen waar het slachtoffer tegen aan stond te bonken en te schoppen. Verdachte heeft de deur geopend, het slachtoffer gestoken en heeft vervolgens de deur weer gesloten. Het voorval heeft veel impact op het slachtoffer en zijn (op dat moment hoogzwangere) vrouw gemaakt en gezorgd voor pijn en gevoelens van angst en onveiligheid. Het slachtoffer mag van geluk spreken dat het letsel beperkt is gebleven. Verdachte heeft door zijn handelen bovendien bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Dergelijke feiten rechtvaardigen de oplegging van een gevangenisstraf.
Uit de Pro Justitia-rapportage van de psychiater volgt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis en een persoonlijkheidsverandering door een medische conditie, paranoïde/ontremde type. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was dit ook aanwezig. De stoornis in cannabis gebruik was toen niet in remissie en verdachte was onder invloed van cannabis. De stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. De zelfcontrole van verdachte was verminderd door achterdocht en een gemakkelijker boos kunnen reageren binnen een persoonlijkheidsverandering na herseninfarcten. Geadviseerd wordt verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat op matig. De rechtbank neemt deze conclusies van de psychiater over, en houdt hiermee in straf verminderende zin rekening bij de bepaling van de straf.
Het voorgaande in aanmerking genomen zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen opleggen. Daarvan zullen 77 dagen voorwaardelijk zijn, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen op de op te leggen straf. Deze straf is aanzienlijk lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank niet poging doodslag bewezen vindt, maar poging zware mishandeling.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel de volgende bijzondere voorwaarden koppelen: een meldplicht bij de reclassering, een poliklinische behandeling en begeleiding bij een FACT-team, een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , een locatieverbod en het meewerken aan middelencontrole.
Gelet op de opgelegde straf, wordt het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het laten opstellen van een aanvullend reclasseringsrapport afgewezen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.910,45, bestaande uit € 856,45 aan materiële schade en € 5.054,- aan immateriële schade.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Carnavalsshirt - € 15,00;
  • T-shirt - € 20,00;
  • [merk] trainingsbroek - € 70,00;
  • [merk] - € 150,00;
  • Medische kosten voor eigen rekening - € 143,82;
  • Medische kosten voor eigen rekening - € 217,47;
  • Kosten huishoudelijke taken - € 171,-;
  • Reiskosten naar [naam] ziekenhuis (64 kilometer retour a € 0,26 per km) - € 16,64;
  • Reiskosten naar Forensisch Instituut Elst (80 kilometer retour a € 0,26) - € 20,80;
  • Reiskosten naar ziekenhuis [naam] (24 kilometer retour a € 0,26) € 6,24;
  • Reiskosten naar advocaat (38 kilometer retour a € 0,26) - € 9,88;
  • Reiskosten naar de rechtbank in Arnhem (60 kilometer retour a € 0,26) - € 15,60.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid ten aanzien van de gevorderde kosten voor de kleding. De overige materiële kosten zijn volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd. Ze zijn ook redelijk en kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij gesteld dat hij een bedrag van € 1.500,- passend vindt. Het overige deel van de immateriële schadevordering dient volgens hem niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft verder toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de gevorderde materiële kosten redelijk zijn en kunnen worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade is de verdediging van mening dat € 1.500,- passend is en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering ten dele toewijzen en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde kosten voor de kleding (totaal € 255,-) redelijk en zal deze voor het gevorderde bedrag toewijzen. De gevorderde reiskosten naar de advocaat en naar rechtbank (totaal € 25,48) vallen onder de proceskosten. De rechtbank zal deze kosten hieronder bij de proceskostenvergoeding behandelen. De rechtbank acht de overige gevorderde materiële kosten (totaal € 575,97) voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank heeft bij de bepaling van de omvang van de immateriële schade in het bijzonder gelet op de aard van het handelen van de verdachte, de gevolgen voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit lichamelijk letsel (een blijvend ontsierend litteken op de buik), stress en gevoelens van onbegrip, woede en verdriet –, alsook op de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 1.000,-. De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de
materiële schadetoewijzen tot een bedrag van
€ 830,97te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020 (de dag van het instellen van de vordering) tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de
immateriële schadetoewijzen tot een bedrag van
€ 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De totale toegewezen schadevergoeding bedraagt daarmee
€ 1.830,97.
Proceskostenvergoeding
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding, bestaande uit reiskosten naar de advocaat en naar de rechtbank voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank acht deze vordering ad
€ 25,48toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij(en).
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
77 (zevenenzeventig) dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
drie jarenwordt bepaald;
o de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
o de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich zal melden bij de Reclassering Nederland, locatie [plaats] op het adres [adres] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan en poliklinische behandeling en begeleiding door een FACT-team, te bepalen door de reclassering, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat noodzakelijk acht;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de heer [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- zich niet bevindt in [adres] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- mee werkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
o Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet -inmiddels geschorste- bevel tot
voorlopige hechtenis;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.830,97(duizend en achthonderd en dertig euro en zevenennegentig eurocent),
- de materiële schade ad
€ 830,97vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade ad
€ 1.000,-vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 25,48;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding voor het overige af;
  • legt aan veroordeelde de
- de materiële schade ad € 830,97 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade ad € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 28 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2020.
mr. S.H. Keijzer en mr. S. Jansen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-020084998, onderzoek ON4R020030(REIN), gesloten op 6 mei 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36; proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2020, betreffende uitwerken 3e verhoor verdachte, p. 15; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 augustus 2020.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 106-107.
4.Letselinterpretatie van 7 mei 2020, opgesteld door [naam] , arts maatschappij en gezondheid, forensisch arts KNMG, pagina 3 t/m 5 van 8.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 augustus 2020.