ECLI:NL:RBGEL:2020:4629

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
05/224526-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij de teelt van hennep. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 119.632,24, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 heeft de officier van justitie deze vordering toegelicht, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Arts. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel veel lager was, namelijk € 2.400,- of maximaal € 24.000,-, en voerde aan dat er slechts drie oogsten hadden plaatsgevonden in plaats van de door de officier van justitie gestelde veertien.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van negen maanden hennep had gekweekt, wat leidde tot de conclusie dat er ten minste drie oogsten waren geweest. De rechtbank volgde de berekening van de opbrengst en de kosten per oogst van de officier van justitie en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 25.635,48 moest worden geschat. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook een gijzeling van maximaal 180 dagen opgelegd indien de verdachte niet aan de betalingsverplichting voldoet. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij mr. S.H. Keijzer als voorzitter fungeerde, en is openbaar gemaakt op 9 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/224526-19 (ontneming)
Datum zitting : 26 augustus 2020
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 09 september 2020
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. S. Arts, advocaat te Breda.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op € 119.632,24.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 26 augustus 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 26 augustus 2020 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. S. Arts, advocaat te Breda.
De officier van justitie, mr. G.L.M. Verstegen, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering groot € 119.632,24. Hierbij gaat de officier van justitie uit van 14 eerdere oogsten.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
De verdediging heeft primair gesteld dat € 2.400,- als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden vastgesteld. Veroordeelde heeft namelijk zelf verklaard dat hij dat bedrag heeft ontvangen.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat uitgegaan moet worden van drie eerdere oogsten met een wederrechtelijk verkregen voordeel van (circa) € 24.000,- (te weten de bruto opbrengst van circa € 9.000 per oogst x 3 oogsten – de kosten). Op basis van het dossier kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat er meer dan drie oogsten hebben plaatsgevonden. De fraudespecialisten concluderen na onderzoek namelijk dat er drie oogsten zijn geweest. Daarnaast duiden de indicaties in het dossier op het telen van hennep gedurende negen maanden en niet gedurende een periode van 3 jaren zoals de officier van justitie stelt.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 9 september 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur – onder meer – ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
De bewijsmiddelen
Veroordeelde heeft verklaard dat hij ongeveer 9 maanden voor het aantreffen van de kwekerij is gestart met kweken. [2]
In de kweekruimte is een zodanige vervuiling, te weten stof op voorwerpen en kalkafzetting, aangetroffen, [3] dat de rechtbank concludeert dat sprake is van meerdere oogsten.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte in de periode tussen 3 november 2018 tot en met 24 juli 2019 heeft gekweekt, hetgeen overeenkomt met een periode van 9 maanden. De rechtbank overweegt dat tussen 3 november 2018 tot en met 24 juli 2019 37 weken en 5 dagen zitten. De aangetroffen hennepplanten op 24 juli 2019 waren ongeveer 7 weken oud. Na aftrek van deze 7 weken resteren ongeveer 30 weken voor eerdere kweken. Een kweekcyclus duurt gemiddeld 10 weken. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat verdachte drie keer eerder heeft geoogst. Dit komt overeen met de conclusies die [benadeelde bedrijf] op basis van door haar uitgevoerd onderzoek heeft getrokken, namelijk dat er ten minste drie keer eerder is geoogst. [4]
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dus van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte meer dan 3 keer heeft geoogst. Het uitgangspunt van artikel 36e van het Wetboek van strafrecht is dat alleen het voordeel dat daadwerkelijk in het vermogen van verdachte is gevloeid, kan worden ontnomen. Indien de officier van justitie wederrechtelijk verkregen voordeel wil ontnemen over een periode van 3 jaar was het aangewezen geweest om een berekeningsmethode te gebruiken die meer zekerheid biedt over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen vermogen, bijvoorbeeld een kasopstelling.
De rechtbank volgt de berekening van de opbrengst en de kosten per oogst van de officier van justitie (zoals weergegeven in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel). [5]
De kweekruimte was 7 m2 groot en er stonden 76 planten. Dit komt neer op ongeveer 11 planten per vierkante meter en een opbrengst van tenminste 30 gram hennep per plant per oogst. De opbrengst van de hennep is minimaal € 4.070 per kilo.
De bruto opbrengst per oogst bedraagt:
76 x 30 = 2,28 kilo x € 4.070 = € 9.279,60.
Afschrijvingskosten per oogst: € 150,00
Hennepstekken: 76 x 3,81 = € 289,56
Variabele kosten: 76 x € 3,88 = € 294,88
De totale kosten per oogst bedraagt: € 734,44.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op:
Bruto opbrengst 3 oogsten x € 9.279,60 = € 27.838,80
Af: Totale kosten 3 oogsten x € 734,44 = € 2.203,32 –
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 25.635,48
De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 25.635,48 (zegge: vijfentwintigduizend zeshonderd en vijfendertig euro en achtenveertig eurocent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag.
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op
180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 september 2020.
mr. S.H. Keijzer en mr. S. Jansen zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019413523, gesloten op 18 maart 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 123.
3.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, p. 60-61; Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 153-154.
4.Proces-verbaal van aangifte namens [benadeelde bedrijf] met bijlage, p. 84.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 153 en 155.