Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij de teelt van hennep. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 119.632,24, zou vaststellen en de verdachte zou verplichten tot betaling aan de Staat. Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 heeft de officier van justitie deze vordering toegelicht, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Arts. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel veel lager was, namelijk € 2.400,- of maximaal € 24.000,-, en voerde aan dat er slechts drie oogsten hadden plaatsgevonden in plaats van de door de officier van justitie gestelde veertien.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van negen maanden hennep had gekweekt, wat leidde tot de conclusie dat er ten minste drie oogsten waren geweest. De rechtbank volgde de berekening van de opbrengst en de kosten per oogst van de officier van justitie en kwam tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 25.635,48 moest worden geschat. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook een gijzeling van maximaal 180 dagen opgelegd indien de verdachte niet aan de betalingsverplichting voldoet. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij mr. S.H. Keijzer als voorzitter fungeerde, en is openbaar gemaakt op 9 september 2020.