ECLI:NL:RBGEL:2020:4585

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
05-114332-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 26 januari 2019 in Ochten, gemeente Neder-Betuwe. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een voetganger, de heer [slachtoffer], die zich met een rollator voortbewoog, aangereden. Het ongeval vond plaats op de kruising van de Plataanstraat en de Eikenlaan. De verdachte heeft niet de vereiste voorzichtigheid in acht genomen door de voetganger geen voorrang te verlenen en heeft daarbij de binnenbocht genomen, wat leidde tot een aanrijding. Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding ernstig letsel opgelopen en is op 2 februari 2019 overleden aan complicaties van dit letsel.

De officier van justitie heeft gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen bewijs was voor schuld van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood.

De rechtbank heeft een taakstraf van 100 uren opgelegd en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij beroepschauffeur is en nog niet eerder veroordeeld is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05-114332-19
Datum uitspraak : 8 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
raadsman: mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Rhenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Ochten in de gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) komende uit de richting Hoeflaan en/of gaande in de richting van het kruispunt van de wegen, de Plataanstraat
en de Eikenlaan, daarmede rijdende over de weg, de Plataanstraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
gekomen ter hoogte van voormeld kruispunt, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het zich op die weg (de Plataanstraat) en/of op dat kruispunt bevindende verkeer en/of ter hoogte van voormelde kruispunt, met dat door hem verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar links in de richting van die Eikenlaan is afgeslagen en/of in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 en artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op dezelfde weg (de Plataanstaat) links naast, danwel dicht links achter zijn, verdachtes motorrijtuig (personenauto), zich met een rollator (moeilijk) voortbewegende voetganger, niet voor heeft laten gaan en/of bij dat afslaan, in strijd met artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voetganger, die doende was die Eikenlaan over te steken, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Ochten in de gemeente Neder-Betuwe, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) komende uit de richting Hoeflaan en/of gaande in de richting van het kruispunt van de wegen, de Plataanstraat en de Eikenlaan, daarmede heeft gereden over de weg, de Plataanstraat en ter hoogte van voormelde kruispunt, met dat door hem verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar links in de richting van die Eikenlaan is afgeslagen en/of in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 en artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op dezelfde weg (de Plataanstaat) links naast, danwel dicht links achter zijn, verdachtes motorrijtuig (personenauto), zich met een rollator (moeilijk) voortbewegende voetganger, niet voor heeft laten gaan en/of bij dat afslaan, in strijd met artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990, niet aan zijn, verdachtes
verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voetganger, die doende was die Eikenlaan over te steken,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 26 januari 2019 omstreeks 21:28 uur heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de Eikenlaan met de Plataanstraat in Ochten, gemeente Neder-Betuwe. Bij dit ongeval waren twee personen betrokken: verdachte als bestuurder van een personenauto en de heer [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer) als voetganger met een rollator. Verdachte reed vanuit de Hoeflaan met zijn auto op de Plataanstraat in de richting van het kruispunt Plataanstraat-Eikenlaan en sloeg vervolgens linksaf de Eikenlaan in. Hierbij is hij in aanrijding gekomen met het slachtoffer dat op dat moment in tegengestelde richting liep over de Plataanstraat en de Eikenlaan overstak. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding ernstig borstkastletsel, met fracturen van ribben, schouderblad, sleutelbeen en wervel, een klaplong en een scheurtje in de hoofdslagader opgelopen. Op 2 februari 2019 is het slachtoffer overleden aan complicaties ten gevolge van dit letsel. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het ongeval aan de schuld van verdachte te wijten is geweest. Er was enkel sprake van een ‘momentane’ onoplettendheid bij verdachte en dat is – gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – onvoldoende om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW te komen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van de vaststaande feiten en op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuige [getuige] is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuldig is aan de aanrijding tussen de door hem bestuurde auto en het slachtoffer.
Daartoe geldt allereerst dat op grond van de artikelen 18 lid 1 en 49 lid 1 RVV 1990 verdachte het slachtoffer had moeten laten voorgaan. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat verdachte en het slachtoffer gebruik maakten van dezelfde weg: de Plataanstraat. Verdachte wilde – vanuit zijn rijrichting bezien – linksaf de Eikenlaan inslaan. Het slachtoffer liep in tegengestelde richting met een rollator over de (ten opzichte van verdachte bezien: linker)stoep van de Plataanstaat en was bezig de Eikenlaan over te steken op het moment dat verdachte linksaf sloeg.
Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuige [getuige] vast dat verdachte bij het links afslaan de binnenbocht heeft genomen. Het slachtoffer heeft immers onder meer verklaard dat hij halverwege het oversteken van de Eikenlaan was toen hij van voren een auto hoorde aankomen; het slachtoffer keek op en zag toen een auto aankomen; inmiddels was het slachtoffer over de helft met oversteken. [3]
Getuige [getuige] heeft onder meer verklaard dat hij een harde klap hoorde en direct uit het raam keek. Hij zag dat er een aanrijding plaatsvond op de Eikenlaan en dat een man over de motorkap van een auto heenging. De auto stond op dat moment al zo goed als stil. De auto was volgens getuige [getuige] afkomstig vanuit de Hoeflaan en sloeg vanuit zijn positie linksaf de Eikenlaan in. De getuige heeft verder nog verklaard te hebben gezien dat de auto in de binnenbocht stond. [4] Aldus heeft verdachte ook niet voldaan aan de verplichting van artikel 3 lid 1 RVV 1990 om zoveel mogelijk rechts te houden. Door zonder te remmen of significant vaart te minderen – ook al reed hij maar 30 kilometer per uur – de binnenbocht te nemen heeft verdachte zichzelf onvoldoende tijd en gelegenheid gegeven om zich ervan te vergewissen dat zich geen andere verkeersdeelnemers op zijn weg bevonden. Bovendien heeft hij hierdoor voor zichzelf het overzicht op de verkeerssituatie rond de kruising beperkt.
De gedragingen van verdachte zijn des te meer verwijtbaar omdat verdachte door een woonwijk reed en dus bedacht moest zijn op voetgangers of andere kwetsbare verkeersdeelnemers. Bovendien was het op het moment van de aanrijding donker en regende het. Ook deze omstandigheden vergen extra oplettendheid van iedere verkeersdeelnemer.
Van slechts een momentane onoplettendheid is geen sprake, ook niet als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer bij het maken van de bocht niet heeft gezien omdat deze zich achter zijn raamstijl bevond. Als verdachte werkelijk onvoldoende zicht had over de door hem af te leggen weg, dan had hij hier juist naar moeten handelen en bijvoorbeeld een meer dynamische zithouding moeten aannemen.
De gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtigheid kan worden verweten en dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam. De gedragingen hebben ertoe geleid dat een aanrijding heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primair tenlastegelegdeheeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 januari 2019 te Ochten in de gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) komende uit de richting Hoeflaan en
/ofgaande in de richting van het kruispunt van de wegen, de Plataanstraat
en de Eikenlaan, daarmede rijdende over de weg, de Plataanstraat,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
gekomen ter hoogte van voormeld kruispunt, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op het zich op die weg (de Plataanstraat) en
/ofop dat kruispunt bevindende verkeer en
/ofter hoogte van voormelde kruispunt, met dat door hem verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) naar links in de richting van die Eikenlaan is afgeslagen en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 en artikel 49 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een op dezelfde weg (de Plataanstaat) links naast,
danwel dicht links achter zijn, verdachtes motorrijtuig (personenauto), zich met een rollator (moeilijk) voortbewegende voetganger, niet voor heeft laten gaan en
/ofbij dat afslaan, in strijd met artikel 3 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en
/ofis gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdie voetganger, die doende was de Eikenlaan over te steken, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in het geval van een bewezenverklaring schuldig zou moeten worden verklaard, zonder de oplegging van een straf of maatregel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg van dit ongeval is de heer [slachtoffer] – op dat moment negentig jaar en zich voortbewegend met een rollator – komen te overlijden. Verdachte wilde in een woonwijk linksaf slaan en heeft daarbij ten onrechte geen voorrang verleend aan het slachtoffer, dat op dezelfde weg in tegengestelde richting liep. Verdachte heeft de binnenbocht genomen waardoor hij onvoldoende tijd en gelegenheid had om de verkeerssituatie voldoende te kunnen overzien. Verdachte heeft ernstige verkeersfouten gemaakt. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf in strafverminderende zin rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte is nog niet eerder veroordeeld voor enig strafbaar feit. Ook heeft hij direct na het overlijden van het slachtoffer op eigen initiatief contact gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Verdachte is bij hen op bezoek geweest en heeft zijn excuses gemaakt voor het ongeval. Ook ter terechtzitting heeft verdachte duidelijk gemaakt dat hij betreurt wat er is gebeurd en dat hij meeleeft met de nabestaanden. Verdachte heeft aldus verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen. Ten slotte houdt de rechtbank ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid rekening met de omstandigheid dat verdachte beroepschauffeur is en dat een onvoorwaardelijke ontzegging verregaande consequenties zou kunnen hebben voor zijn werk en inkomen.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
taakstrafvan
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen;
 ontzegt verdachte wegens het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Erades, voorzitter, mr. D.R. Sonneveldt en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. Elbersen en mr. O.J. Ingwersen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019040276, gesloten op 23 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4; proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 14; schouwverslag, p. 1-2 (aanvullend proces-verbaal); de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 14.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 12,