1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 10 december 2019, te Beuningen, in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, in een woning aan de [adres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ( ongeveer) 90,10 gram cocaïne en/of
- ( ongeveer) 4,06 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ( ongeveer) 1,31 gram MDMA en/of
- ( ongeveer) 22,04 gram MDMA,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid bevattende MDMA en/of 3,4-methyleendioxy-methamfetamine zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 10 december 2019, te Beuningen, in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, in een woning aan de [adres] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (in totaal) 11.107,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij op of omstreeks 10 december 2019, te Beuningen, in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, in een woning aan de [adres] , één of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III (onder 1º) van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een pistool, van het merk [merk 1] , en/of
- twee patroonmagazijnen, bedoeld en bestemd voor een pistool met het kaliber 9mm, en/of munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
- ( ongeveer) 76 kogelpatronen, kaliber 9mm, van het merk [merk 2] , voorhanden heeft gehad;
4. hij op of omstreeks 10 december 2019, te Beuningen, in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, in een woning aan de [adres] , - een geldbedrag van 76.155,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag, geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
5. hij op of omstreeks 10 december 2019, te Beuningen, in de gemeente Beuningen, en/of te Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten:
-2 opticlimats,
-76 en/of 7 en/of 18, transformatoren,
-17 armaturen,
-15 assimilatielampen,
-9 schakelborden,
-18 tijdschakelaars,
-1 ventilator,
-1 Co2 booster/ hotbox,
-4 temperatuurventilatieregelaars,
-2 cans/blikken met groeimiddelen,
-2 sealapparaten,
-1 weegschaal,
-1 strijkbout,
-1 kweektent/groeitent,
-1 cannacutter en/of
-108 hennepstekken,
dan wel, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten:
-Een loods en/of opslagunit (nummer 37) aan de Binderskampweg 29 (U37) in Nijmegen,
-een a4 met geschreven tekst, betreffende een groeischema ten behoeve van de hennepkweek,
waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit voor de overige feiten. Met betrekking tot feit 4 is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de herkomst van het geld heeft verhuld. Ook kan niet bewezen worden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is omdat het geld spaargeld, bedrijfskapitaal dan wel loon is.
Ten aanzien van feit 5: niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de in de unit aangetroffen goederen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 64 en 65 (feiten 1 tot en met 3);
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 121 tot en met 125 (feit 1);
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, proces-verbaalnummer PL0600-2019551659-9 d.d. 21 februari 2020, met vier bijlagen (feit 1);
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 75 (feit 2);
- kennisgevingen van inbeslagname, p. 334 en 337 (feit 2);
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 106 en 107 (feit 3)
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 augustus 2020 (feiten 1 tot en met 3).
Ten aanzien van feit 4
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte, [adres] te Beuningen, op 10 december 2019 is een grote hoeveelheid geld, ongeveer € 76.155,00 aan contanten aangetroffen in de in het huis aanwezige kluis. Dit contante geldbedrag bestond onder meer uit 235 biljetten van € 100,00, 14 biljetten van € 250,00 en 2 biljetten van € 500,00.
Uit de bewezenverklaringen van de feiten 1 en 2 volgt dat verdachte op laatstgenoemde datum ook ruim 11 kilo hennep en een bovengemiddelde voorraad cocaïne dan wel MDMA voorhanden had.
De rechtbank stelt voorop dat het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 76.155,00, bestaande onder andere uit biljetten van € 250,00 en € 500,00, in combinatie met ruim 11 kilo hennep en de overige drugs op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Biljetten van € 250,00 en € 500,00 worden in het dagelijkse legale betalingsverkeer immers bijna nooit gebruikt. Daarentegen wordt in de handel in drugs veel gebruik gemaakt van contant geld, in dit soort grote coupures. Hieruit volgt dat het bij verdachte aangetroffen geld in verband is te brengen met de bij hem aangetroffen (illegale) hoeveelheid drugs.
Op grond van vaste jurisprudentie mag in deze omstandigheden van verdachte worden verwacht dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke, verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Daarin is verdachte niet geslaagd. De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het geld afkomstig was van zijn werk dan wel dat het spaargeld betrof. Hij kreeg ook wel contant uitbetaald van zijn bedrijf en werkte ook wel ‘zwart’. Het is niet zo dat hij dit geld in bewaring heeft genomen voor een ander. Tot slot heeft verdachte verwezen naar zijn boekhouder voor meer informatie.
De verklaring ter zitting is tegenstrijdig met een eerdere verklaring afgelegd bij de politie.
Toen heeft verdachte immers verklaard dat hij € 3.000,00 aan maandelijkse inkomsten had en dat hij eveneens € 3.000,00 aan maandelijkse uitgaven had.Dit betroffen inkomsten uit werkzaamheden als timmerman. Zijn inkomen bestond alleen uit deze inkomsten. Deze inkomsten kreeg hij op een rekening uitbetaald. Verdachte kon naar eigen zeggen moeilijk rondkomen van zijn inkomsten en spaarde niet. Deze verklaring staat bovendien weer haaks op een andere verklaring van verdachte bij de politie waarin hij heeft gesteld dat hij wel een keer geld in bewaring heeft genomen voor iemand en dat het ging om het geld dat in beslag was genomen, ongeveer € 75.000,00. Daarover kon verdachte desgevraagd verder niets zeggen.
Ook worden de verklaringen van verdachte over de herkomst van het geld niet bevestigd door zijn boekhouder. Deze boekhouder, getuige [getuige] , heeft verklaard dat verdachte hem heeft meegedeeld over het jaar 2018 ongeveer € 30.000,00 a € 35.000,00 aan contanten te bezitten. Hem was niet bekend dat verdachte ruim € 76.000,00 aan contanten in zijn woning had.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Al het voorgaande in overweging nemende is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van feit 5
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte de in een unit aan de Binderskampweg 29 (U37) aangetroffen goederen voorhanden heeft gehad. Uit het dossier volgt niet dat bij die goederen tot verdachte te herleiden sporen zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard een sleutel van de unit te hebben gehad, dat hij een gedeelte in gebruik heeft gehad en dat wat spullen van hem in de unit stonden. Hieruit volgt echter nog niet dat de op de tenlastelegging genoemde goederen van verdachte waren, dan wel dat hij ze anderszins voorhanden had, laat staan dat hij wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid daarvan. Dit geldt temeer nu de unit over meerdere verdiepingen bestaat, het dossier onvoldoende inzicht biedt over de indeling van het pand in relatie tot waar de goederen zijn aangetroffen en de verklaring van verdachte over mogelijke anderen met toegang tot de unit niet is geverifieerd. Ook is de verhuurder niet nader bevraagd over de aanwezige huurovereenkomst, waarvan verdachte betwist dat zijn handtekening daarop staat, en over eventueel contact met verdachte in de periode voorafgaande aan de inval. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 5.