ECLI:NL:RBGEL:2020:4579

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
C/05/369855 / HZ ZA 20-205
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot inzage van bescheiden in een civiele zaak tussen aannemer en opdrachtgever

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is op 9 september 2020 een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen [eiser], handelend onder de naam Bouwbedrijf [eiser], en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [gedaagde] tot inzage in bescheiden die door [eiser] zijn opgesteld in het kader van een overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] vordert inzage in facturen en urenstaten, omdat hij meent dat [eiser] verantwoording dient af te leggen over de gemaakte kosten. [eiser] betwist echter dat [gedaagde] recht heeft op deze inzage, stellende dat de overeenkomst een vaste prijs betreft en dat de gevraagde stukken niet relevant zijn voor de rechtspositie van [gedaagde].

De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] wel degelijk een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, aangezien de aard van de overeenkomst en de kosten die [gedaagde] heeft gemaakt ter discussie staan. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, en dat [gedaagde] recht heeft op inzage in de bescheiden. De rechtbank wijst de incidentele vordering van [gedaagde] toe en verplicht [eiser] om binnen vier weken na betekening van het vonnis de gevraagde stukken te overleggen. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 543,00. De zaak zal op 14 oktober 2020 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/369855 / HZ ZA 20-205
Vonnis in incident van 9 september 2020
in de zaak van
[eiser]handelend onder de naam Bouwbedrijf [eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente Nunspeet,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.J.G.M. te Woerd te Almelo,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.A.C.A. van Vloten te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de voorwaardelijke incidentele conclusie ex artikel 843a Rv tevens houdende conclusie van antwoord
  • de conclusie van antwoord in het voorwaardelijke incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, voor het geval dat de vordering van [eiser] in de hoofdzaak niet wordt afgewezen op de in het verweerschrift vermelde gronden althans diens vordering geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. [eiser] zal bevelen op een nader te bepalen roldatum middels inzage of kopie de bescheiden te overleggen, waaronder de op naam van [eiser] gestelde en door hem betaalde facturen met betaalbewijs en urenstaten, alle betrekking hebbend op het onderhavige door [eiser] in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde werk,
2. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten van dit incident.
2.2.
[gedaagde] legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat hij recht en belang heeft bij inzage dan wel afschrift van de gevorderde stukken, omdat [eiser] rekening en verantwoording dient af te leggen aan [gedaagde]. Omdat de overeenkomst als regieovereenkomst valt te kwalificeren, dient [eiser] op transparante wijze de gemaakte kosten aan [gedaagde] te verantwoorden. Ondanks herhaaldelijk verzoek van [gedaagde] heeft [eiser] dit nagelaten.
2.3.
[eiser] voert als verweer aan dat [gedaagde] geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde stukken, omdat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk tegen een overeengekomen vaste prijs. Het bedrag dat in totaal in rekening is gebracht bij [gedaagde] ligt onder de begrote aanneemsom. De door [gedaagde] verzochte stukken zijn daarom niet relevant voor zijn rechtspositie. De incidentele vordering is volgens [eiser] dus niet toewijsbaar.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank acht de voorwaarde die [gedaagde] heeft verbonden aan zijn incidentele vordering – geheel of gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [eiser] in de hoofdzaak – niet in lijn met het belang dat [gedaagde] stelt te hebben bij zijn incidentele vordering, te weten inzage in alle facturen en urenstaten teneinde de vordering van [eiser] te kunnen beoordelen. Gelet op de aard van de vordering en het belang van een doelmatige procesvoering zal de rechtbank eerst en vooraf beslissen op de incidentele vordering.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv vier cumulatieve vooraarden verbindt aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van (afschriften van) stukken: (1) degene die de vordering instelt, dient daarbij op het moment dat hij dat doet een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, waarbij (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd deze te zijner beschikking of onder zijn berusting moet hebben.
3.3.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn verweer dat [gedaagde] geen belang heeft bij de bescheiden. In de hoofdzaak is (onder meer) onderwerp van geschil of de overeenkomst als aanneming van werk tegen een vaste prijs dan wel als een regieovereenkomst met nacalculatie moet worden gekwalificeerd. Voor [gedaagde] is het van belang dat hij ter nadere onderbouwing van zijn verweer inzage heeft in alle door [gedaagde] voor het werk gemaakte kosten. De door [eiser] als productie 20 overgelegde afrekening acht de rechtbank niet voldoende. Aan het eerste vereiste van artikel 843 a Rv is voldaan.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarin [eiser] en [gedaagde] partij zijn. Aan het vereiste onder 3 (r.o. 3.2.) is dus ook voldaan. Verder dienen voor toewijzing van de vordering de bescheiden voldoende te zijn bepaald en dient [eiser] over de bescheiden te beschikken (de vereisten onder 2 en 4). [gedaagde] vordert inzage of afschrift van de bescheiden die betrekking hebben op het uitgevoerde werk, waaronder de op naam van [eiser] gestelde en door hem betaalde facturen met betaalbewijs en urenstaten. [eiser] betwist niet dat hij over de gevorderde bescheiden beschikt en evenmin dat de bescheiden voldoende bepaald zijn. Ook naar het oordeel van de rechtbank is aan het bepaaldheidsvereiste voldaan. Het betreft stukken die naar herkomst en aard voldoende zijn afgebakend.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de termijn, waarbinnen afgifte van de bescheiden dient plaats te hebben, bepalen op vier weken.
3.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
veroordeelt [eiser] om binnen vier weken na de betekening van dit vonnis aan [gedaagde] inzage of afschriften te verstrekken van de bescheiden, waaronder de op naam van [eiser] gestelde en door hem betaalde facturen met betaalbewijs en urenstaten, alle betrekking hebbend op het door [eiser] in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde werk,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 543,00,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 oktober 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
9 september 2020.
sa/kh