In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is op 9 september 2020 een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen [eiser], handelend onder de naam Bouwbedrijf [eiser], en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [gedaagde] tot inzage in bescheiden die door [eiser] zijn opgesteld in het kader van een overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] vordert inzage in facturen en urenstaten, omdat hij meent dat [eiser] verantwoording dient af te leggen over de gemaakte kosten. [eiser] betwist echter dat [gedaagde] recht heeft op deze inzage, stellende dat de overeenkomst een vaste prijs betreft en dat de gevraagde stukken niet relevant zijn voor de rechtspositie van [gedaagde].
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] wel degelijk een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, aangezien de aard van de overeenkomst en de kosten die [gedaagde] heeft gemaakt ter discussie staan. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan, en dat [gedaagde] recht heeft op inzage in de bescheiden. De rechtbank wijst de incidentele vordering van [gedaagde] toe en verplicht [eiser] om binnen vier weken na betekening van het vonnis de gevraagde stukken te overleggen. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 543,00. De zaak zal op 14 oktober 2020 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.