ECLI:NL:RBGEL:2020:4573

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
370284
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verstrekking van bescheiden in faillissementszaak Vande Wieck Beheer B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door Vande Wieck Beheer B.V. De eiseres, Vande Wieck, vorderde inzage in en afschrift van verschillende bescheiden van de curatoren van twee aan haar gelieerde vennootschappen, [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., die in staat van faillissement waren verklaard. Vande Wieck stelde dat zij recht en belang had bij deze inzage om te kunnen vaststellen welke opbrengsten waren gerealiseerd met de executie van de aan haar verpande goederen. De rechtbank overwoog dat Vande Wieck al over bepaalde stukken beschikte of dat deze niet bestonden. Daarnaast ontbrak het rechtmatig belang bij inzage in de overige gevraagde stukken, omdat de curator had gesteld dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder deze gegevens gewaarborgd was. De rechtbank wees de vordering van Vande Wieck af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident, begroot op € 543,00. De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord door de curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/370284 / HA ZA 20-284
Vonnis in incident van 22 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VANDE WIECK BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Schoonrewoerd, kantoorhoudende te Lexmond,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten mrs. S.J.B. Drijber en H.J. Ligtenbarg te Velp Gld,
tegen

1.MR. C.G. KLOMP

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf 1] B.V.,
kantoorhoudende te Tiel,
2.
MR. C.G. KLOMP
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[bedrijf 2] B.V.,
kantoorhoudende te Tiel,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.H. Boersen te Tiel.
Partijen zullen hierna Vande Wieck en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incident ex artikel 843a Rv
  • de conclusie van antwoord in incident ex artikel 843a Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Vande Wieck is een holdingvennootschap. Bestuurder en enig aandeelhouder van Vande Wieck is de heer [naam] (hierna: [naam]).
2.2.
[bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]) zijn aan Vande Wieck gelieerde werkmaatschappijen die zich richten op – kort gezegd – de verkoop van trailers aan bedrijven in de transportsector. Op respectievelijk 12 maart en 15 maart 2019 zijn [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator in zijn hoedanigheid.
2.3.
Vande Wieck is financier van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Volgens Vande Wieck heeft zij tot zekerheid van haar vordering pandrechten verkregen op de voorraden, inventaris en vorderingen op derden van deze vennootschappen. De curator weigert evenwel deze pandrechten van Vande Wieck te erkennen en weigert de executieopbrengst van de verpande goederen af te dragen. In de hoofdzaak vordert Vande Wieck daarom een verklaring voor recht dat haar pandrechten rechtsgeldig zijn en dat zij als separatist ex artikel 57 Fw gerechtigd is tot de volledige executieopbrengst van deze aan haar verpande goederen. Tevens vordert zij een voorschot op de afdracht van de executieopbrengst.
2.4.
Kort na het uitspreken van de faillissementen heeft Vande Wieck afspraken gemaakt met de curator over het voortzetten van de activiteiten van de failliete vennootschappen, teneinde het onderhandenwerk af te maken. Daarbij zijn tevens afspraken gemaakt over de verdeling van de opbrengsten daarvan. Volgens Vande Wieck weigert de curator ook, ondanks sommaties daartoe, om de gerealiseerde opbrengst overeenkomstig de gemaakte afspraken af te dragen. In de hoofdzaak vordert Vande Wieck om die reden tevens betaling van een voorschot op de gerealiseerde opbrengsten tijdens de boedelperiode.
2.5.
Vande Wieck stelt dat uit het voorgaande voortvloeit dat zij recht en belang heeft bij een deugdelijke en onderbouwde inzage in en afschrift van bescheiden waaruit blijkt welke opbrengsten zijn gerealiseerd met de executie c.q. inning van de verpande goederen. In het incident vordert zij daarom dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. de curator in het faillissement van [bedrijf 1] veroordeelt om binnen vijf (5) dagen na
betekening van dit vonnis inzage in en afschrift van de navolgende bescheiden te
verstrekken:
1. afschriften van alle ten tijde van het uitspreken van het faillissement van [naam]
Beesd openstaande (verkoop)facturen van [bedrijf 1],
2. afschriften van de door [naam 1] opgemaakte taxatie-, althans inventarisatierapporten
in het faillissement van [bedrijf 1],
3. afschriften van alle bankafschriften van alle bankrekeningen van [bedrijf 1] vanaf
1 januari 2019 tot het moment van opheffing,
4. afschriften van alle bankafschriften van de boedelrekening in het faillissement van Van
Eck Beesd,
5. afschriften van alle door de curator in het faillissement van [bedrijf 1] gesloten
verkoopovereenkomsten en ter zake verzonden verkoopfacturen met betrekking tot de
aan Vande Wieck verpande goederen,
6. afschriften van alle betalingsregelingen en minnelijke regelingen die door de curator
met debiteuren van [bedrijf 1] zijn getroffen,
7. afschrift van de door de Belastingdienst ingediende vorderingen in het faillissement van
[bedrijf 1],
II. de curator in het faillissement van [bedrijf 1] veroordeelt om aan Vande Wieck een
dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de onder I.
opgenomen veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
III. de curator in het faillissement van [bedrijf 2] veroordeelt om binnen vijf (5)
dagen na betekening van dit vonnis inzage in en afschrift van de navolgende bescheiden
te verstrekken:
1. afschriften van alle ten tijde van het uitspreken van het faillissement van [naam]
Lexmond openstaande (verkoop)facturen van [bedrijf 2],
2. afschriften van de door [naam 1] opgemaakte taxatie-, althans
inventarisatierapporten in het faillissement van [bedrijf 2],
3. afschriften van alle bankafschriften van alle bankrekeningen van [bedrijf 2]
vanaf 1 januari 2019 tot het moment van opheffing,
4. afschriften van alle bankafschriften van de boedelrekening in het faillissement van
[bedrijf 2],
5. afschriften van alle door de curator in het faillissement van [bedrijf 2]
gesloten verkoopovereenkomsten en ter zake verzonden verkoopfacturen met
betrekking tot de aan Vande Wieck verpande goederen,
6. afschriften van alle betalingsregelingen en minnelijke regelingen die door de curator
met debiteuren van [bedrijf 2] zijn getroffen,
7. afschrift van de door de Belastingdienst ingediende vorderingen in het faillissement
van [bedrijf 2],
IV. de curator in het faillissement van [bedrijf 2] veroordeelt om aan Vande Wieck
een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de onder III.
opgenomen veroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
V. de curator in het faillissement van [bedrijf 1] veroordeelt om binnen vijf (5) dagen
na betekening van dit vonnis inzage in en afschrift van de navolgende bescheiden te
verstrekken:
8. afschriften van de door de boedel van [bedrijf 1] verzonden (verkoop)facturen
ter zake (de afronding van) het onderhandenwerk,
9. afschriften van bescheiden waaruit de door de boedel van [bedrijf 1] gemaakte
(personeels- en inkoop)kosten met betrekking tot (de periode van) het onderhanden-
werk blijkt,
10. afschriften van de bankafschriften van de boedelrekening van [bedrijf 1],
VI. de curator in het faillissement van [bedrijf 1] veroordeelt om aan Vande Wieck
een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de onder V.
opgenomen veroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt,
VII. de curator hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover hij als curator van
het ene faillissement betaalt, ook als curator van het andere faillissement zal zijn
bevrijd, veroordeelt in de kosten van het incident, inclusief nakosten, te vermeerderen
met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze proceskosten vanaf veertien
dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
2.6.
Vande Wieck stelt dat aan alle vereisten van artikel 843a Rv is voldaan. Zo heeft zij een rechtmatig belang bij inzage in en afschrift van bescheiden waaruit blijkt welke opbrengsten de curator met executie c.q. inning van de verpande goederen heeft gerealiseerd, nu Vande Wieck als pandhouder is gerechtigd tot die opbrengst en uitsluitend de curator de bescheiden bezit waaruit dit blijkt. Het gaat dus om openlegging van de administratie van de curator. Vaststaat ook dat de curator over bedoelde bescheiden beschikt, terwijl een gewichtige reden of geheimhoudingsplicht op grond waarvan de curator afgifte zou kunnen weigeren, niet bestaat. Voorts is volgens Vande Wieck voldaan aan het vereiste dat het moet gaan om een rechtsbetrekking waarbij Vande Wieck partij is. Het gaat hier immers om de executie c.q. inning van aan Vande Wieck verpande goederen. Uitsluitend na overlegging van de gevorderde stukken kan met zekerheid worden vastgesteld tot welke executieopbrengst Vande Wieck is gerechtigd, aldus Vande Wieck.
2.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 843a Rv kan degene die daarbij een rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zijn berusting heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
ad 2
2.8.
Met betrekking tot de gevorderde inzage in en afschriften van de door [naam 1] opgemaakte taxatie-, althans inventarisatierapporten in de faillissementen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] geldt het volgende.
2.9.
De curator stelt ten aanzien van [bedrijf 1] dat het inventarisatierapport op
20 maart 2019 reeds aan Vande Wieck is verstrekt. Op dat moment is alleen dit inventarisatierapport verstrekt, omdat de advocaat van Vande Wieck ook de doorstartende firma, Talson Trailers B.V., als advocaat bijstond. Om een transparante en gelijke biedingsprocedure voor alle gegadigden mogelijk te maken is toen aan Vande Wieck geen taxatierapport met waarden verstrekt. Bij de uiteindelijk op 8 april 2019 tot stand gekomen activatransactie, die onder meer door Vande Wieck en Talson Trailers B.V. is ondertekend, is als bijlage 1 wel het taxatierapport gevoegd. De curator verwijst in dit verband naar zijn producties 1 en 2. Daarmee heeft Vande Wieck zowel het taxatie- als inventarisatierapport reeds ontvangen.
2.10.
Ten aanzien van [bedrijf 2] stelt de curator dat er geen taxatie- althans inventarisatierapport is opgemaakt, omdat ten tijde van het faillissement op de locatie in Lexmond enkel nog zeer incourante voorraad aanwezig was, wat nauwelijks enige waarde vertegenwoordigde. De courante voorraad was reeds voor datum faillissement overgebracht naar de locatie van [bedrijf 1]. Vande Wieck en haar advocaat waren hiervan ook op de hoogte. De curator verwijst in dit verband naar zijn productie 3.
2.11.
Met inachtneming van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat Vande Wieck reeds over de gevraagde stukken beschikt, dan wel dat die stukken niet bestaan. De gevorderde inzage in en afschriften van de door [naam 1] opgemaakte
taxatie-, althans inventarisatierapporten in de faillissementen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zal daarom worden afgewezen.
2.12.
Voor het overige overweegt de rechtbank het volgende.
ad 1, 3, 8, 9 en 10
2.13.
[naam] is bestuurder en enig aandeelhouder van Vande Wieck. Ook is hij (middellijk) bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [bedrijf 1]. Dit blijkt onder meer uit de door de curator overgelegde ‘eigen aangifte faillietverklaring’ (productie 4), maar ook uit de door Vande Wieck zelf overgelegde investeringsovereenkomst (productie 1). Verder blijkt uit een ander aangiftestuk, behorend bij productie 4 van de curator, te weten ‘oorzaak faillissement [bedrijf 1] B.V.‘, dat [naam] al 31 jaar betrokken is bij [bedrijf 1] en sinds 2000 indirect enig eigenaar daarvan is. De curator stelt bovendien dat het [naam] zelf is die de bescheiden c.q. informatie die ziet op de periode van vóór datum faillissement via zijn controller, mevrouw [naam 2], bij de curator heeft laten aanleveren. Ook in het kader van de rechtmatigheidsonderzoeken, die thans nog gaande zijn, correspondeert de curator met [naam] als zijnde bestuurder van [bedrijf 1]. De curator verwijst in dit verband naar zijn productie 5.
2.14.
Daarnaast volgt uit artikel 11 van de activatransactie dat Talson Trailers B.V., de doorstarter, de bewaarder is van de boekhouding en administratie. Deze activatransactie is ondertekend door [naam], namens (onder meer) zichzelf en Vande Wieck. De rechtbank volgt de curator in zijn stelling dat nu [naam] ook na de doorstart nog dagelijks op de werkvloer is te vinden, een ‘effort’ die hij in het kader van de doorstart kennelijk is overeengekomen, en hij op de hoogte is dan wel op de hoogte zou moeten zijn van de afspraak zoals opgenomen in artikel 11 van de activatransactie, het voor hem een kleine moeite is om toegang te krijgen tot dan wel inzage/afgifte te vragen van bescheiden c.q. informatie van vóór datum faillissement. Ditzelfde geldt voor de bescheiden c.q. informatie over de periode van voortzetting, nu aannemelijk is dat ook de gedurende deze periode gesloten verkoopovereenkomsten bij Vande Wieck/[naam] bekend zijn dan wel bekend behoren te zijn, omdat, zo stelt de curator, steeds afstemming heeft plaatsgevonden met [naam]. Daarbij komt dat de opbrengsten ter zake van de gesloten verkoopovereenkomsten, evenals het onderhandenwerk, uit de activatransactie blijken. Ten slotte stelt de curator dat het door hem voortgezette onderhandenwerk is gebaseerd op de in dat kader reeds gesloten verkoopovereenkomsten door [bedrijf 1] van voor faillissement. De gemaakte (personeels- en inkoop)kosten met betrekking tot deze periode zijn gedurende de voortzetperiode geadministreerd door de eerder genoemde controller. Ook hiermee was Vande Wieck bekend.
ad 7
2.15.
Met betrekking tot de door de belastingdienst ingediende vorderingen stelt de curator naar het oordeel van de rechtbank terecht dat ervan dient te worden uitgegaan dat de fiscale schuldenpositie van [bedrijf 1] bij [naam] en daarmee Vande Wieck bekend is, dan wel zou moeten zijn, omdat er sprake is van een fiscale eenheid binnen het [naam] concern. Weliswaar wordt in productie 6 van de curator (een e-mailbericht van de heer
[naam 3] van 2 januari 2019 aan onder meer [naam]) de vraag opgeworpen of het mogelijk is deze fiscale eenheid te verbreken, maar gesteld noch gebleken is dat dat daadwerkelijk is gebeurd. Voorts staat niets eraan in de weg om als bestuurder van een gefailleerde vennootschap bepaalde informatie zelf bij de belastingdienst op te vragen.
ad 4, 5 en 6
2.16.
Ten aanzien van de gevorderde bescheiden en informatie die zien op het beheer van de boedel (bankafschriften van de boedelrekening en betalingsregelingen en minnelijke regelingen die door de curator met debiteuren zijn getroffen) stelt de curator nog dat [naam] als (middellijk) bestuurder van [bedrijf 1] de debiteurenpositie van [bedrijf 1] heeft overgelegd bij de (eigen) aangiftestukken. Hij verwijst daarbij opnieuw naar zijn productie 4. [naam], en dus ook Vande Wieck, is dan ook volledig bekend met deze debiteurenpositie. Voorts stelt de curator in dit verband dat hij de debiteuren tot op heden volledig heeft geïncasseerd en met geen enkele debiteur een betalingsregeling en/of minnelijke regeling heeft gesloten. Inzage daarin en/of afgifte daarvan kan om die reden niet worden bevolen. Hier staat tegenover dat Vande Wieck op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat er wel dergelijke regelingen zijn getroffen.
2.17.
Hetgeen hiervoor is overwogen geldt in overwegende mate ook voor [bedrijf 2] nu vast staat dat [naam] tevens (middellijk) bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder is van deze vennootschap.
2.18.
Daarnaast stelt de curator ten aanzien van [bedrijf 2] in het bijzonder nog dat de activiteiten van [bedrijf 2] kort voor datum faillissement zijn gestaakt, dan wel overgeheveld naar [bedrijf 1]. Er is dus geen activatransactie gerealiseerd en er is niets voortgezet. Gesloten verkoopovereenkomsten en ter zake verzonden verkoopfacturen met betrekking tot de aan Vande Wieck verpande goederen zijn er dan ook niet. Volgens de curator bestond het actief van [bedrijf 2] naast een zeer beperkte incourante voorraad louter nog uit een debiteurenportefeuille. Het in dat kader geïncasseerde blijkt uit de openbare faillissementsverslagen (productie 10 van Vande Wieck). De boekhouding en administratie van [bedrijf 2] is aanwezig bij [bedrijf 1]/Talson Trailers B.V.
2.19.
Alles overziend heeft [naam] – en daarmee ook Vande Wieck – gelet op zijn positie binnen het [naam] concern de gevorderde stukken al onder zich, dan wel behoort hij die onder zich te hebben of zou hij er in ieder geval toegang toe moeten hebben. Andere stukken bestaan simpelweg niet. Daarmee ontbreekt het rechtmatig belang bij inzage in en afgifte van die stukken en kan bovendien redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
2.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vande Wieck in het licht van de onderbouwde stellingen van de curator ook onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid welk specifiek belang zij heeft bij inzage in en afgifte van de gevorderde stukken, anders dan de meer algemene stelling dat die stukken nodig zijn om vast te kunnen stellen welke opbrengsten zijn gerealiseerd met de executie c.q. inning van de verpande goederen en met de afronding van het onderhandenwerk gedurende de voortzetperiode.
2.21.
De slotsom is dat de incidentele vordering van Vande Wieck moet worden afgewezen.
2.22.
Vande Wieck zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de curator begroot op
€ 543,00 (1 punt x tarief € 543,00).

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
Aangezien de curator nog niet heeft geconcludeerd van antwoord, zal de zaak naar de rol worden verwezen om hem daartoe de gelegenheid te geven.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Vande Wieck in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 543,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 september 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.
Coll.: MvG