In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 7 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een horeca-inrichting in Arnhem. De burgemeester had op 20 augustus 2020 besloten om de inrichting met onmiddellijke ingang te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er tijdens een controle op 20 augustus 2020 drugs waren aangetroffen. Verzoekster, de exploitant van de horeca-inrichting, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had onderbouwd waarom de sluiting spoedeisend was en dat verzoekster niet in de gelegenheid was gesteld om haar zienswijze in te dienen voordat de sluiting werd opgelegd. Dit gebrek in de procedure was van zodanig gewicht dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijsde en het besluit van de burgemeester schorste. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van de inrichting een ingrijpende maatregel is die zorgvuldig moet worden voorbereid. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster.