ECLI:NL:RBGEL:2020:4522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
05/880467-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor babbeltrucs met poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1961, die zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal. De zaak betreft een babbeltruc waarbij de verdachte en zijn medeverdachte op 14 februari 2019 bij een 92-jarige vrouw aanbellen en zich voordoen als controleurs van de beveiliging van haar woning. De aangeefster, die op dat moment thuis was, werd door de mannen naar haar waardevolle spullen gevraagd, maar er werd niets weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan de poging tot diefstal, op basis van camerabeelden en herkenning door verbalisanten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaar, en heeft hem vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, diefstal uit een woning. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880467-19
Datum uitspraak : 2 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] ,
raadsman: mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 september 2019, 4 december 2019, 19 februari 2020 en 19 augustus 2020.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan:
de poging tot diefstal bij [slachtoffer] in [plaats] op of omstreeks 14 februari 2019; en
de diefstal bij [slachtoffer] in [plaats] op of omstreeks 3 april 2019.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Met betrekking tot feit 1:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal (in vereniging).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Er is geen sprake van een herkenning door aangeefster. Uit het dossier volgt dat sprake is van meerdere samenstellingen van personen die in verband worden gebracht met soortgelijke feiten. Nu verder steunbewijs ontbreekt, wordt niet aan het bewijsminimum voldaan. Indien dit niet wordt gevolgd, zegt de aanwezigheid van verdachte in de hal van het complex nog niets over zijn intentie. Verdachte heeft betrokkenheid bij het feit ontkend.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , heeft verklaard dat op 14 februari 2019 omstreeks 12:00 uur via de intercom bij haar woning aan de [adres] in [plaats] , [plaats] , werd aangebeld. Ze opende de toegangsdeur en haar voordeur en zag vervolgens dat er twee mannen binnen kwamen. Eén van de mannen zei dat er een raam aan de galerijkant open stond. Aangeefster liep naar deze kamer en zag dat het raam – wat, aldus de zoon van aangeefster, altijd dicht zat – inderdaad open stond. De mannen liepen haar achterna, ook vervolgens naar de slaapkamer en eetkamer. Ze bespraken de beveiliging van de balkondeur. Doordat de mannen vragen stelden over de beveiliging van de woning, dacht aangeefster dat het een soort controle was.
Aangeefster bevestigt dat de mannen ook vroegen naar waar zij haar belangrijke spullen/papieren bewaarde. Ze vroegen naar sieraden. Aangeefster had in de badkamer haar doos met sieraden aangewezen. De mannen waren ongeveer tien minuten in de woning geweest. Aangeefster had de mannen niet alleen gelaten. Voor wat betreft het signalement van de mannen beschrijft aangeefster dat het twee blanke mannen betrof, ze netjes gekleed waren, één man zijn (flinke bos) haar iets achterover had gekamd en ze allebei een normaal postuur hadden. Er ontbraken geen goederen. [3]
De portieken van de [adres] zijn uitgerust met camera’s. Deze beelden, waarvan het tijdstip tien uur later is dan de daadwerkelijke tijd, zijn verstrekt.
Op de camerabeelden is, aldus verbalisant [verbalisant] , te zien dat er om 21:38:35 uur (
rechtbank: 11:38:35 uur) twee mannen aan komen lopen. Zij lopen via de eerste schuifdeuren de hal binnen. Eén van de mannen belt aan. Op het moment dat de tweede schuifdeuren open gaan, lopen beide mannen snel de flat in. Ze lopen rechts naast de lift een gang in. Om 21:39:37 uur (
rechtbank: 11:39:37 uur) lopen zij de flat in. De mannen verdwijnen uit beeld.
Om 21:45:08 uur (
rechtbank: 11:45:08 uur) komt de eerste man weer in beeld, direct gevolgd door de tweede man. Ze lopen naar de uitgang. De eerste man wordt als volgt beschreven: man, wat gezet postuur, langer dan de andere man, spijkerbroek, bruine jas, jas met een capuchon, opvallend wit vlak op zijn schoenen, grijskleurig haar en rond de 40-50 jaar oud. De tweede man beschrijft de verbalisant als volgt: man met een wat gezet postuur, kleiner dan de andere man, grijs haar, lichtkleurige spijkerbroek, zwarte schoenen, blauw/paarse jas en rond de 40-50 jaar oud. De verbalisant [verbalisant] relateert met betrekking tot de beelden nog dat hij ziet dat de mannen aanbellen bij de brievenbussen en deurbellen aan de rechterzijde. De mannen bellen vrijwel onderaan aan. Aangezien de deurbel van nummer [nummer] zich, aldus de verbalisant [verbalisant] , rechts onderin bevindt, lijkt het – aldus de verbalisant – dat men gericht bij perceel [nummer] aanbelt. [4] Gelet op al dit voorgaande en in het bijzonder het omstreeks het tijdstip van het feit rechts onderaan aanbellen, acht de rechtbank bewezen dat dit mannen betreffen die bij aangeefster [slachtoffer] binnen zijn geweest en daar onder meer naar haar sieraden hebben gevraagd.
De verbalisant [verbalisant] herkent de mannen op de beelden als [medeverdachte] (man 1) en [verdachte] (man 2). [5] De verbalisant is jarenlang wijkagent in het centrum van [plaats] geweest en kent hen – aangezien [medeverdachte] en [verdachte] zich daar regelmatig bevinden en ook in [plaats] wonen – vanuit die hoedanigheid. Hij relateert dat hij [medeverdachte] en [verdachte] enkele weken geleden nog heeft gezien en hen onmiddellijk heeft herkend (processen-verbaal van herkenning, p. 403-404 en p. 405-406). Hoewel de verbalisant bekend is met het verleden van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot babbeltrucs, acht de rechtbank de camerabeelden voor wat betreft de gezichtskenmerken zodanig duidelijk dat zij geen reden heeft aan de herkenning van de verbalisant te twijfelen. Zij acht de herkenningen dan ook voldoende overtuigend.
Daar komt nog bij dat de rechtbank ook zelf heeft kennisgenomen van de camerabeelden evenals de printscreens daarvan (p. 408-409). De rechtbank heeft meerdere zittingen in aanwezigheid van [verdachte] (4 december 2019 en 19 februari 2020) gehad en herkent hem ook op de beelden/printscreens. [6] Naar het oordeel van de rechtbank is aan het bewijsminimum voldaan.
Gelet op al dit voorgaande in samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] zich samen schuldig hebben gemaakt aan de poging tot diefstal.
Met betrekking tot feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal uit de woning in [plaats] . Hiertoe is aangevoerd dat de herkenning, in het bijzonder door verbalisant [verbalisant] , overtuigend is. Deze herkenning vindt vervolgens steun in de overige processen-verbaal van herkenning en de eerdere samenwerking van [medeverdachte] en [verdachte] bij soortgelijke feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is kort gezegd aangevoerd dat de herkenningen onvoldoende bruikbaar zijn. Aangezien verder in meerdere samenstellingen wordt geopereerd en steunbewijs ontbreekt, wordt het bewijsminimum niet gehaald. Indien de herkenningen wel als bewijs worden gebruikt, stelt de verdediging dat de aanwezigheid van verdachte nog niets zegt over zijn intentie. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het feit ontkend.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het feit aan de [adres] overweegt de rechtbank dat op de camerabeelden van de bewoner van de [adres] twee mannen – rondom het tijdstip van het feit – zijn te zien die zich bij de woning (en onder meer in de achtertuin) hebben bevonden. Op grond van de foto’s van de beelden (p. 502 e.v.) en ook de eigen waarneming van de camerabeelden ter terechtzitting overweegt de rechtbank dat op de beelden – welke van grote afstand zijn gemaakt – geen duidelijke gezichtskenmerken zijn waar te nemen.
Nog daargelaten dat meerdere verbalisanten de verdachten kennen uit een eerder onderzoek naar soortgelijke feiten [naam] ), overweegt de rechtbank dat de herkenningen uitsluitend zijn gebaseerd op kenmerken (zoals bijvoorbeeld de donkere schoenen met een witte zoolrand bij [medeverdachte] dan wel de blauwe gewatteerde jas bij [verdachte] ) die niet heel specifiek en onderscheidend zijn. Nu tot slot uit het dossier ook volgt dat babbeltrucs met een soortgelijke modus operandi door wisselende samenstellingen worden gepleegd en verder specifiek steunbewijs in de richting van verdachte ontbreekt, acht de rechtbank de bewijswaarde van de herkenningen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks14 februari 2019 te [plaats] , [plaats]
, althans in
Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om
-een geldbedrag en/of
-sieraden,
in elk geval enig goed/geldbedrag,dat/die
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen
in/uit een woning, gelegen aan de [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
-bij bovengenoemde woning heeft aangebeld en
/of
-bij bovengenoemde woning naar binnen is gegaan en
/of
-aan die [slachtoffer] vragen heeft gesteld over de beveiliging van de woning en
/of
-aan die [slachtoffer] heeft gevraagd waar zij waardevolle spullen heeft liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 (één voltooide diefstal en één poging daartoe) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de dag die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht. Hiertoe is aangevoerd dat het gaat om zeer ernstige feiten die verdachte tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis in een zaak met soortgelijke feiten heeft gepleegd. Tot slot heeft de officier van justitie rekening gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval van een bewezenverklaring verzocht een geheel voorwaardelijke straf als stok achter de deur opleggen. Daartoe is aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf na de eerder opgelegde gevangenisstraf in het onderzoek [naam] voor de maatschappij geen meerwaarde meer heeft. Verder is verzocht rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 7 juli 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 14 februari 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een babbeltruc bij een 92-jarige aangeefster.
Door verdachte en zijn medeverdachte is aangebeld bij een woning van een (hoog) bejaarde vrouw, waarbij ze vervolgens de indruk wekten dat het een soort controle was. Ze stelden vragen over de beveiliging. Er werd gevraagd waar de waardevolle goederen, de sieraden, lagen. Om dit verhaal kracht bij te zetten werd ook het raam open gezet. Vervolgens ‘hielpen’ ze mee met het controleren van de woning. In dit concrete geval werden de mannen niet alleen gelaten en werd er niets weggenomen. Daarom gaat het hier juridisch gezien, hoewel de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet minder is, om een poging tot diefstal.
Dergelijke feiten kunnen voor de slachtoffers zeer ingrijpend zijn. Hoewel aangeefster [slachtoffer] aangeeft dat het feit niet veel indruk op haar heeft gemaakt, doet dit aan de ernst van het feit niet af. Het gaat om een slachtoffer, dat vanwege haar leeftijd kwetsbaarder en afhankelijker is.
Verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. In het onderzoek [naam] , betrekking hebbend op een lange reeks van babbeltrucs, is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 28 februari 2018 geschorst. In deze schorsing heeft verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit nieuwe soortgelijke feit.
Verdachte is d.d. 19 maart 2020 in het onderzoek [naam] veroordeeld voor 7 voltooide babbeltrucs (diefstallen en één oplichting), elf pogingen en tot slot bijstandsfraude. Hierbij is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar opgelegd. Dit maakt ook dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de rechtbank dient te beoordelen of en in hoeverre de straf d.d. 19 maart 2020 anders zou zijn geweest als dit feit – waarbij de officier van justitie uitgaat van twee feiten – toen zou zijn meegenomen.
Gelet hierop ziet zij aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en verdachte niet langer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar een voorwaardelijke gevangenisstraf als forse stok achter de deur (na het uitzitten van de straf in het onderzoek [naam] ) op te leggen. Alles overwegende acht zij, mede gelet op de ernst van het feit, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden (met aftrek van de dag die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht) passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
o dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 september 2020.
BIJLAGE
Aan verdachte is na een toegewezen vordering wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2019 te [plaats] , [plaats] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
-een geldbedrag en/of
-sieraden,
in elk geval enig goed/geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
weg te nemen in/uit een woning, gelegen aan de [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
-bij bovengenoemde woning heeft aangebeld en/of
-bij bovengenoemde woning naar binnen is gegaan en/of
-aan die [slachtoffer] vragen heeft gesteld over de beveiliging van de woning en/of
-aan die [slachtoffer] heeft gevraagd waar zij waardevolle spullen heeft liggen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 03 april 2019 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-een of meerdere sieraden en/of
-een pinpas en/of
-een geldbedrag van ongeveer 60 euro,
in elk geval enig goed/geldbedrag,
dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen in/uit een woning, gelegen aan de [adres] met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is in de bijlage te vinden.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek Quarter/ON3R019010, gesloten op 29 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 387-388 en de verklaring van de getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris, p. 3.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 401-402 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 390.
5.Het proces-verbaal herkenning, p. 403-404 en het proces-verbaal herkenning, p. 405-406.
6.Eigen waarneming van de rechtbank met betrekking tot de camerabeelden en de printscreens op pagina 408-409.