In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een boetebeschikking. Eiser, een handelaar in auto’s, had een proefrit gemaakt met een auto uit zijn bedrijfsvoorraad, waarbij de handelaarskentekenplaten werden gebruikt. Tijdens een controle door de Belastingdienst kon de bestuurder echter het bijbehorende kentekenbewijs niet tonen. Dit leidde tot een naheffingsaanslag van € 421 en een boete van € 421. Eiser stelde dat de boete buitenproportioneel was, vooral omdat hij al motorrijtuigenbelasting had betaald over het betreffende tijdvak en dat hij dubbel bestraft werd.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien het de verantwoordelijkheid van eiser was om te voldoen aan de voorwaarden voor het gebruik van handelaarskentekenplaten. De rechtbank erkende dat de boete van 100% hoog was voor een eerste overtreding, maar stelde vast dat de wet geen ruimte bood voor een lagere boete in dit geval. Echter, de rechtbank vond het passend om de boete te matigen tot € 100, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking en gelastte dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
De uitspraak is openbaar gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, en de griffier R.C.M. Coolen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.