ECLI:NL:RBGEL:2020:4346

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
05/880196-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor gewoonteheling. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was vastgesteld op € 3.456,44, maar later werd aangepast naar € 1.027,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 augustus 2020, waar de officier van justitie de vordering heeft toegelicht en de verdediging zijn standpunt heeft gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het voordeel en stelde dat de veroordeelde slechts recht had op een bedrag van € 748,04, gebaseerd op de ontvangen betalingen en gemaakte kosten.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het procesdossier en de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de verkoop van goederen die door een medeveroordeelde waren verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het totale bedrag dat op de bankrekening van de veroordeelde is bijgeschreven, € 3.521,15 bedraagt. Na aftrek van verzendkosten en teruggestorte betalingen, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 748,-. De rechtbank heeft de veroordeelde vervolgens verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 14 dagen, indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880196-18
Datum zittingen: 6 augustus 2020
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Tegenspraak
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde](hierna: veroordeelde)
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J.H. Hofstede, advocaat te Doetinchem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit voordeel aanvankelijk gesteld op € 3.456,44. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van de politie, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2018, pagina 365-367 van het dossier. Daarbij is uitgegaan van een gelijkwaardige verdeling van de opbrengst onder veroordeelde en veroordeelde [veroordeelde 2] .

2.De procedure

Ter terechtzitting van 6 augustus 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 6 augustus 2020 ter terechtzitting behandeld gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen veroordeelde [veroordeelde 2] , parketnummer 05/880303-18. Veroordeelde en zijn raadsman zijn ter zitting verschenen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering ter zitting aangepast en gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde wordt bepaald op € 1.027,-. Ter zitting heeft de officier van justitie de berekening van het - naar beneden bijgestelde - voordeel uiteengezet. Daarbij is hij onder meer uitgegaan van de door veroordeelden verklaarde opbrengstverdeling, te weten 25 procent voor veroordeelde en 75 procent voor [veroordeelde 2] . Veroordeelde heeft wederrechtelijk verkregen voordeel genoten uit de verkoop van goederen die [veroordeelde 2] heeft verduisterd, aldus de officier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vaststelling van het voordeel op (25 procent van € 2.992.15 =) € 748,04 bepleit. Hij heeft aangevoerd dat veroordeelde alleen betalingen via de bank, in totaal
€ 3.521,15 heeft ontvangen, en geen contante betalingen zodat de politie laatstvermelde betalingen ten onrechte heeft betrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde. Daarnaast heeft veroordeelde € 469,- aan verzendkosten terugbetaald aan [veroordeelde 2] en € 60,- teruggestort aan een klant, welke posten op het voordeel in mindering moeten worden gebracht. Verder heeft veroordeelde 75 procent van de (netto-)opbrengst doorbetaald aan [veroordeelde 2] .

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank acht geslagen op het vonnis dat de meervoudige kamer van deze rechtbank op 20 augustus 2020 heeft gewezen tegen veroordeelde. Veroordeelde is in dit vonnis veroordeeld voor gewoonteheling. De rechtbank stelt vast, op basis van het ter terechtzitting gehouden onderzoek, in samenhang met de inhoud van het procesdossier, het vonnis van 20 augustus 2020 en de daaraan ontleende bewijsmiddelen [1] , dat aannemelijk is dat veroordeelde met het door hem gepleegde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Immers, veroordeelde heeft een (extreem) grote hoeveelheid producten van onder meer [merk] , [merk] , [merk] , toebehorende aan logistiekbedrijf [slachtoffer] en verduisterd door [veroordeelde 2] , via Marktplaats verkocht en daaruit inkomsten verworven. Ook heeft veroordeelde inkomsten verkregen uit de goederen die [veroordeelde 2] zelf heeft verkocht, voor zover de betalingen daarvan zijn bijgeschreven op zijn bankrekening. [2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel [3] , gelezen in onderliggende samenhang met de onderliggende bankafschriften van veroordeelde [4] , volgt dat het totale bedrag dat op de bankrekening van veroordeelde is bijgeboekt en rechtstreeks is te relateren aan de verkoop van bovenstaande goederen, € 3.521,15 bedraagt en dus als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt. Daarnaast heeft veroordeelde kosten gemaakt die op het voordeel in mindering moeten worden gebracht. Hij heeft in totaal € 469,- aan verzendkosten overgemaakt aan [veroordeelde 2] . Weliswaar heeft de politie in haar berekening ook nog een bedrag van € 371,25 aan verzendkosten in mindering gebracht, maar de rechtbank is van oordeel dit bedrag al is verdisconteerd in het bedrag van € 469,-. Voorts heeft veroordeelde één ontvangen betaling, te weten € 60,-, teruggestort. Verder volgt uit de verklaringen van veroordeelden, dat [veroordeelde] 25 procent van de betalingen die op zijn rekening zijn bijgeboekt en afkomstig zijn van klanten, mocht houden en dat hij de overige 75 procent contant aan [veroordeelde 2] heeft betaald. [5]
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende berekening:
Totaal ontvangen bijboekingen van klanten € 3.521,15
Overgemaakte verzendkosten aan [veroordeelde 2] € 469,00 -
Teruggestorte betaling
€ 60,00-
€ 2.992,15 x 25 procent =
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 748,00naar beneden afgerond
========
De rechtbank stelt de betalingsverplichting eveneens vast op het bedrag van
€ 748,00.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
-stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 748,00 (zevenhonderdachtenveertig euro);
-legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
-bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op
14 (veertien) dagen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.M.J.I. Baauw, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn
en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2020.
Mr. Van Apeldoorn en mr. Klappe zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van de Landelijke Eenheid, afdeling Noord- Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2600-2018017338, gesloten op 15 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde] p. 220-221 en proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 2] , p. 247.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 365-367.
4.Bankafschriften.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde] p. 220-221 en proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 2] , p. 247.