ECLI:NL:RBGEL:2020:4336

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
05/083373-20; 05/078372-20; 08/013134-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in trein en winkeldiefstal met vrijspraak voor lokaalvredebreuk

Op 24 augustus 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1971 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en thans gedetineerd is in P.I. Vught. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder brandstichting in een trein op 27 maart 2020 te Arnhem, en twee winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van lokaalvredebreuk, omdat niet bewezen kon worden dat het pand op dat moment in gebruik was door de benadeelde. De verdachte heeft erkend brand te hebben gesticht in de trein, maar de rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen was, waardoor de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging werd vrijgesproken. Wel werd bewezen geacht dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan door de brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Daarnaast zijn er civiele vorderingen behandeld, waarbij de Nederlandse Spoorwegen vorderingen indiende voor schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun vordering. De rechtbank heeft wel schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen voor de winkeldiefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/083373-20; 05/078372-20; 08/013134-20 (gev. ttz.)
Datum uitspraak : 24 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te P.I. Vught, BPG in Vught,
raadsvrouw: mr. W.M.L. van Koningsveld, advocaat te Oss.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 6 juli 2020 en 10 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05.083373.20
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een trein, immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk een of meerdere papieren en/of de bekleding van
een of meerdere stoelen en/of een bagagerek, althans (een) brandbare stof(fen),
althans (een) voorwerp(en), in voornoemde trein met de vlam van een aansteker aangestoken, althans opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur,
ten gevolge waarvan die trein en/of de zich daarin bevindende goederen
(waaronder stoelen en/of een bagagerek en/of het gehele treincompartiment) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, althans brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde trein en/of de zich daarin bevindende goederen (waaronder stoelen en/of een bagagerek en/of het gehele treincompartiment) en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die trein aanwezige passagiers en/of het NS personeel en/of voor de op het perron aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een trein (waaronder stoelen en/of een bagagerek en/of het gehele
treincompartiment), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nederlandse Spoorwegen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2020 te Arnhem een fles bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 05.078372.20
hij op of omstreeks 22 maart 2020 te Zutphen in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan de [adres 1] bij een ander, te weten bij [benadeelde 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik
door middel van braak en/of inklimming wederrechtelijk is binnengedrongen.
Parketnummer 08.013134.20
hij op of omstreeks 19 juni 2019 te Zwolle
een of meerdere levensmiddelen en/of winkelgoederen (waaronder: een
of meerdere blikken bier/drank), in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] , gevestigd
op/aan [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Vrijspraak parketnummer 05/078372-20 (lokaalvredebreuk)

Verdachte heeft erkend dat hij op 22 maart 2020 een bedrijfsruimte aan de [adres 1] in Zutphen wederrechtelijk is binnengedrongen via het raam. Hoewel verdachte aldus de feitelijke handelingen uit de tenlastelegging bekent, is de rechtbank - met de raadsvrouw - van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het pand op dat moment bij [benadeelde 2] of een ander ‘in gebruik’ was. Daartoe acht de rechtbank van belang dat uit de aangifte van [aangever 2] namens [benadeelde 2] volgt dat het pand destijds leeg stond. Dit wordt ook bevestigd door getuige [naam getuige] . Daarnaast heeft de raadsvrouw ter terecht-zitting kopieën van [naam website] overgelegd waaruit eveneens blijkt dat het pand destijds leegstond en te huur werd aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank brengt voorgaande met zich mee dat het gebruik van het pand door de rechthebbende was beëindigd, omdat het pand nog niet was verhuurd en van feitelijk gebruik als bedrijfsruimte geen sprake meer was.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat het pand ‘in gebruik’ was, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
2a. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Parketnummer 05.083373.20 [1]
Feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 27 maart 2020 verscheurde papieren op de zetel van een treinstoel gelegd en deze papieren vervolgens met de vlam van een aansteker in brand gestoken. De trein stond op dat moment stil op het station in Arnhem. Als gevolg hiervan zijn meerdere stoelen (gedeeltelijk) verbrand, is het bagagerek boven de stoelen gesmolten en is het gehele treincompartiment zwart geblakerd. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair, te weten brandstichting met gemeen gevaar voor goederen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is met de officier van justitie van oordeel dat dit feit, voor zover het betreft het gemeen gevaar voor goederen, kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft erkend dat hij in een treincoupé brand heeft gesticht. Op het moment van de brand was er niemand meer in dat deel van de trein aanwezig. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de brand die verdachte in de trein heeft gesticht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen heeft veroorzaakt. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, nu de brand daadwerkelijk is overgeslagen naar de stoelen en het bagagerek en deze (gedeeltelijk) zijn verband. Er is door het handelen van verdachte dus wel degelijk gevaar voor goederen ontstaan. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het primair ten laste gelegde dan ook bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 127-128 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 augustus 2020.
Parketnummer 08.013134.20 [3]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] namens [naam supermarkt] , p. 4-5 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 augustus 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder parketnummer 05.078372.20 feiten 1 primair en 2 en parketnummer 08.013134.20, heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05.083373.20
1. primair
hij op
of omstreeks27 maart 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht in
/aaneen trein, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
een of meerderepapieren
en/of de bekleding van een of meerdere stoelen en/of een bagagerek,
althans (een) brandbare stof(fen), althans (een) voorwerp(en),
in voornoemde trein met de vlam van een aansteker aangestoken,
althans opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur,ten gevolge waarvan die trein en
/ofde zich daarin bevindende goederen (waaronder stoelen en
/ofeen bagagerek
en/of het gehele treincompartiment) geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand,
althans brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde trein en
/ofde zich daarin bevindende goederen (waaronder stoelen en
/ofeen bagagerek
en/of het gehele treincompartiment)
en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die trein aanwezige passagiers en/of het NS personeel en/of voor de op het perron aanwezige personen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was.
2.
hij op
of omstreeks27 maart 2020 te Arnhem een fles bier,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1]
en/of [aangever 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 08.013134.20
hij op
of omstreeks19 juni 2019 te Zwolle
een of meerdere levensmiddelen en/of winkelgoederen (waaronder: een ofmeerdere blikken bier
/drank),
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam supermarkt] , gevestigd
op/aan [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05.083373.20 feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van parketnummers 05.083373.20 feit 2 en 08.013134.20, telkens:
diefstal.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde onder
  • parketnummer 05.083373.20 feiten 1 primair en 2;
  • parketnummer 05.078372.20 en
  • parketnummer 08.013134.20,
zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om vanwege de psychische problemen bij verdachte de feiten niet volledig aan hem toe te rekenen en hiermee in de strafmaat rekening te houden. Ook heeft zij verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte pas sinds 2019 een strafblad heeft (dat daarvoor al 47 jaar blanco was) en met een passend hulpkader een oplossing kan worden geboden voor verdachte’s problematiek. De raadsvrouw heeft voorgesteld het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te beperken tot een maximum van tien maanden en het overige deel voorwaardelijk op te leggen onder de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie en
- een reclasseringsadvies van IrisZorg, beide gedateerd 23 juni 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in een trein. Een brandstichting als deze veroorzaakt door het gevaarzettende karakter daarvan, gevoelens van angst en onveiligheid niet alleen bij de reizigers en het personeel dat getuige van de brand is geweest, maar ook meer in het algemeen in de samenleving als geheel. Afgezien van de overlast die passagiers hebben ondervonden, doordat de trein zijn weg niet meer kon vervolgen, heeft de brand tot enorme financiële schade geleid. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig feit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Dit zijn bijzonder ergerlijke feiten, die in het algemeen naast financiële schade ook hinder en overlast voor de gedupeerden veroorzaken.
Verdachte heeft deze feiten naar eigen zeggen gepleegd, omdat hij boos was en zich onmachtig voelde. Maar hij heeft zelf niets ondernomen om hulpverlening te krijgen. Bovendien maakt verdachte op de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting een zeer onverschillige indruk als het gaat om de gevoelens en de veiligheid van anderen.
De rechtbank deelt niet de mening van de raadsvrouw dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, nu daarvoor onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat bij verdachte geen sprake is van een eenduidig delictpatroon, maar dat het wel opvallend is dat er sinds september 2019 een sterke toename is in het aantal contacten met politie en justitie. Zonder (reclasserings)interventies blijft het recidiverisico gemiddeld tot hoog. Om die reden adviseert de reclassering om bijzondere voorwaarden op te leggen in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar passend en geboden. Omdat de rechtbank ook het belang van een goed hulpverleningstraject inziet, zullen aan het voorwaardelijk deel de voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd. In dat kader acht de rechtbank ook van belang dat verdachte zal meewerken aan een traject bij BARKA of een soortgelijk traject en - indien nodig - zal medewerken aan diagnostiek (en de daaruit voortvloeiende ambulante behandeling).
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Parketnummer 05.083373.20
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding:
- Nederlandse Spoorwegen groep N.V. vordert vergoeding van een bedrag van
€ 122.461,20 wegens geleden materiële schade alsmede de wettelijke rente voor het onder 1 primair (brandstichting) bewezen verklaarde feit.
  • [aangever 1] vordert een bedrag van € 221,95 wegens materiële schade alsmede de wettelijke rente voor het onder 2 (winkeldiefstal) bewezen verklaarde feit.
  • [aangever 1] vordert namens [benadeelde 1] € 13,95 wegens materiële schade alsmede de wettelijke rente voor het onder 2 (winkeldiefstal) bewezenverklaarde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, met vordering van de schadevergoedingsmaatregel, zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de Nederlandse Spoorwegen N.V. volledig kan worden toegewezen, nu de (herstel)kosten direct verband houden met de brandstichting en de vordering voldoende is onderbouwd.
Daarnaast dient [aangever 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot kan de vordering van [benadeelde 1] worden toegewezen tot een bedrag van € 8,23. Dit is het gevorderde bedrag exclusief BTW.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de Nederlandse Spoorwegen N.V. te complex is en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Mocht de rechtbank anders van oordeel zijn dan heeft zij verzocht de vordering af te wijzen, nu deze onvoldoende is onderbouwd en de daadwerkelijke schade onvoldoende vast is komen te staan.
Met betrekking tot de vordering van [aangever 1] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de geclaimde medische kosten. Die kosten zijn niet onderbouwd en onbekend is of deze door de verzekering worden vergoed.
De vordering van [benadeelde 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 8,23.
Beoordeling door de rechtbank van de civielrechtelijke vorderingen
De Nederlandse Spoorwegen groep N.V.
De benadeelde partij vordert € 122.461,20 aan (herstel)kosten van de trein. Er is ter terechtzitting geen gemachtigde namens de Nederlandse Spoorwegen verschenen om de vordering (nader) toe te lichten en/of de vragen van de raadsvrouw over de inhoud van de vordering te beantwoorden. Dit had volgens de rechtbank gelet op de hoogte en de technische aard van de vordering wel in de rede gelegen. Hoewel de enkele hoogte op zichzelf genomen niet meebrengt dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, is de rechtbank wel van oordeel dat nu de verdediging haar vragen over de vordering niet heeft kunnen stellen, de rechtbank niet verzekerd is dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om verweer tegen de vordering te kunnen voeren. Het recht op een eerlijk proces vereist dit wel. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
[aangever 1]
De benadeelde partij vordert € 221,95 aan schadevergoeding, bestaande uit € 179,95 aan schoenkosten en € 50,- aan medische kosten.
De rechtbank acht aannemelijk dat de schoenen van de benadeelde tijdens de achtervolging van verdachte zijn beschadigd. Uit het dossier volgt dat zij na de achtervolging ten val zijn gekomen. Echter, het gevorderde bedrag is naar het oordeel van de rechtbank aan de hoge kant, nu niet blijkt dat rekening is gehouden met de afschrijving. De rechtbank zal deze kostenpost, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, matigen tot een bedrag van
€ 100,-. De medische kosten daarentegen zijn naar het oordeel van rechtbank onvoldoende onderbouwd met (medische)stukken.
Dit betekent dat de rechtbank een bedrag zal toekennen van € 100,- wegens door toedoen van verdachte geleden materiële schade en de benadeelde partij wat betreft het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering zal verklaren.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 maart 2020.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij vordert € 13,95 (incl. BTW) aan schadevergoeding voor de gestolen fles bier. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 (winkeldiefstal) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Gelet op de mogelijkheid voor een bedrijf om de BTW te verrekenen met de omzetbelasting, zal de rechtbank de gevorderde schadevergoeding toekennen tot een bedrag van € 8,23 (zijnde het gevorderde bedrag exclusief BTW). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 maart 2020.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank ook aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder parketnummer 05.078372.20;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
8 (acht) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
- stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
zich zal melden binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering IrisZorg op het adres [adres 3] te Arnhem;
zal meewerken aan behandeling en/of begeleiding bij polikliniek IrisZorg/FACT/Kairos of een soortgelijke ambulante forensische zorg, te bepalen door de reclassering;
zal meewerken aan een begeleidingstraject aangeboden door BARKA NL of een soortgelijk (integratie)traject, te bepalen door de reclassering;
zal meewerken aan diagnostisch onderzoek, indien de reclassering dit nodig vindt;
zich in het kader van het diagnostisch onderzoek als bedoeld onder 4. zal laten opnemen in een zorginstelling voor een periode van maximaal zeven weken , indien en voor zover de reclassering dat nodig acht, te bepalen door de reclassering;
zich zal houden aan afspraken, aanwijzingen en (huis)regels van de onder 2., 3., 4. en 5. bedoelde zorginstelling(en)/behandelaar(s)/onderzoeker(s);
zal verblijven in een beschermd- of begeleid wonen voorziening, indien en voor zover de reclassering dit nodig vindt;
zich zal houden aan afspraken, aanwijzingen en (huis)regels van de voorziening als bedoeld onder 7., alsmede aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering aan veroordeelde zal aanbieden;
 stelt voorts als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 stelt tevens als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering IrisZorg te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de naleving van aanwijzingen, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Reclassering IrisZorg toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Nederlandse Spoorwegen groep N.V. (parketnummer 05.083373.20 feit 1):
 verklaart de
benadeelde partij de Nederlandse Spoorwegen groep N.V. niet-ontvankelijkin zijn vordering.
De beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] (parketnummer 05.083373.20 feit 2):
veroordeeltverdachte ten aanzien van parketnummer 05.083373.20 feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [aangever 1]van een bedrag van
€ 100,- (honderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (parketnummer 05.083373.20 feit 2):
veroordeeltverdachte ten aanzien van parketnummer 05.083373.20 feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1]van een bedrag van
€ 8,23 (acht euro en drieëntwintig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. P.C. Quak en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2020134733 (brandstichting) en PL0600-2020134688 (diefstal), gesloten op 2 april 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 4] namens de NS, p. 31-33, het proces-verbaal van bevindingen, p. 49 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 augustus 2020.
3.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district IJsselland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2019268874, gesloten op 18 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.