In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser 1] en [eiser 2] tegen hun zuster [gedaagde], vorderen de eisers dat de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap van hun in 2007 overleden moeder bepaalt. [gedaagde] voert verweer en heeft in reconventie gevorderd dat de nalatenschap definitief is afgewikkeld en dat partijen ter zake niets meer te vorderen hebben. De eisers procederen zowel in hun hoedanigheid van erfgenaam als testamentair bewindvoerder van de onder bewind gestelde erfdelen van hun broer [naam 2].
Tijdens de procedure heeft de advocaat van [gedaagde] de rechtbank geïnformeerd dat het bewind over de erfdelen van [naam 2] is opgeheven. Hierdoor kunnen [eiser 1] en [gedaagde] hem niet meer als bewindvoerder vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de eisers verzocht om [naam 2] op te roepen als zelfstandige procespartij, zodat hij kan reageren op de vorderingen van de andere partijen.
De rechtbank overweegt dat de procedure geschorst kan worden op basis van artikel 225 Rv, omdat de hoedanigheid van de partijen is veranderd. De rechtbank benadrukt dat het aan [naam 2] is om te beslissen of hij de procedure wil overnemen. Indien hij dat niet doet, moeten de voormalige bewindvoerders hem oproepen voor hervatting van de procedure. De zaak is aangehouden voor verdere uitlating van partijen en zal op 9 september 2020 opnieuw op de rol komen.