ECLI:NL:RBGEL:2020:4250

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
C/05/368893 / HZ ZA 20-171
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering van legaat onder testamentair bewind met verwerping van verweer over voorafgaande betaling

In deze zaak vordert de maatschap [eiseres], vertegenwoordigd door beschermingsbewindvoerder [naam 1], betaling van een legaat van € 25.000,00 dat is toegekend bij testament van erflater [naam 2]. De gedaagde, als enig erfgenaam van erflater, heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en wordt verzocht om het legaat te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het legaat pas opeisbaar is na het overlijden van de erflater op 7 september 2017 en dat de gedaagde niet kan aantonen dat het legaat al voor het overlijden is betaald. De rechtbank heeft het verweer van de gedaagde, dat het legaat al is voldaan, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde verplicht is om het legaat te voldoen, aangezien hij de nalatenschap heeft aanvaard onder de last van het legaat. De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De kosten van de procedure worden eveneens aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitgesproken op 26 augustus 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/368893 / HZ ZA 20-171
Vonnis van 26 augustus 2020
in de zaak van
de maatschap
[eiseres]in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over de goederen van de heer
[naam 1]wonende te [plaats] ,
gevestigd te 's-Graveland, gemeente Wijdemeren,
eiseres,
advocaat mr. J.D. van der Heijden te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] , gemeente West Betuwe,
gedaagde,
advocaat mr. J.B.M. Nijhuis te Enspijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [naam 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 april 2020
  • de conclusie van antwoord
  • het bericht met vier getuigenverklaringen van 29 juni 2020 aan de zijde van [gedaagde]
  • het bericht met één getuigenverklaring van 10 juli 2020 aan de zijde van [gedaagde]
  • het spreekaantekeningen van mr. Nijhuis (getiteld “pleidooi”) met één productie aan de zijde van [gedaagde]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 september 2017 is de heer [naam 2] (hierna: erflater) overleden.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 18 december 2012 over zijn nalatenschap beschikt. In artikel II. van het testament staat:

Ik legateer, wat betreft de heer [naam 1]vrijvan erfbelasting (…) en zonder bijrekening van rente, zo enigszins mogelijk uit te keren binnen acht maanden na mijn overlijden, aan:
a.
de heer [naam 1] geboren te [plaats] op achttien oktober negentienhonderd zeventig, wonende te(…)
, een geldbedrag van vijfentwintigduizend euro (€ 25.000,00), welk geldlegaat onder bewind zal komen te staan vanaf de dag van mijn overlijden, zoals hierna in hoofdstuk V nader uitgewerkt(…).”
Verder staat in artikel V. van het testament:

V. BEWIND
A.
Instelling bewindIk stel een levenslang bewind in over al hetgeen door de legataris, de heer [naam 1] vernoemd, hierna te noemen: de rechthebbende, als geldlegaat uit zijn nalatenschap heeft verkregen.
Ten aanzien van dit bewind geldt het volgende:
Benoeming (opvolgend) bewindvoerder
Ik benoem tot bewindvoerders de heer en mevrouw [naam 3] voornoemd en indien om welke reden dan ook mijn één van hen de taak van bewindvoerder niet op zich kan nemen of tijdens de uitoefening van het bewind komt te overlijden, benoem ik de ander van hen alleen tot (opvolgend) bewindvoerder.(…)”
2.3.
In 2015 is mevrouw [naam 3] overleden. [gedaagde] is enig erfgenaam van erflater en heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.4.
Bij beschikking van 5 oktober 2017 is [eiseres] benoemd tot beschermingsbewindvoerder van [naam 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat -, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] , als erfgenaam van erflater, te veroordelen om binnen 10 dagen na dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting, in hoofdsom het aan [naam 1] bij testament van 18 december 2012 toegekende legaat te betalen tot een bedrag van € 25.000 (zeggen: vijfentwintigduizend euro).
Om [gedaagde] in die hoedanigheid eveneens te veroordelen om binnen 10 dagen na dit vonnis de wettelijke rente verschuldigd over de hoofdsom van € 25.000,00 te betalen, te berekenen vanaf de dag van het overlijden van de erflater op 7 september 2017, althans vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorgaande met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt het volgende ten grondslag aan zijn vordering. [gedaagde] heeft als enig erfgenaam van erflater de nalatenschap zuiver aanvaard. Hierdoor staat op grond van artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jo 4:191-192 BW vast dat [gedaagde] (enig) erfgenaam is in de nalatenschap van [naam 2] . [gedaagde] heeft de nalatenschap ontvangen onder bezwaring van het legaat en is verwijtbaar tekort geschoten in zijn verplichting als enig erfgenaam om het legaat aan [gedaagde] te voldoen. [eiseres] kan zijn vordering tot betaling van de geldsom van het legaat jegens [gedaagde] geldend maken, zoals voortvloeit uit artikel 4:184 lid 2 onder a. en b. BW.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] legt het volgende ten grondslag aan zijn verweer. [gedaagde] stelt dat het legaat al is voldaan voor het overlijden van erflater. [naam 1] heeft eigenhandig, zonder toestemming van erflater, geld van erflater afhandig gemaakt. [naam 1] heeft bij erflater ingewoond en in goed vertrouwen een bankpas van hem ontvangen waar [naam 1] misbruik van heeft gemaakt. [naam 1] pinde onder andere regelmatig een hoog bedrag en gaf daarvan slechts een deel aan erflater. Erflater heeft daarom zijn testament willen veranderen, dit blijkt uit een handgeschreven brief van erflater gedateerd 28 november 2012. Erflater verklaart in deze brief dat [naam 1] zijn erfdeel reeds zonder toestemming van de rekening van erflater heeft ontvangen. [eiseres] voert aan dat het testament dateert van ná de brief en daarmee is de brief achterhaald. Ten slotte heeft [naam 1] geen recht op wettelijke rente nu [gedaagde] nimmer in gebreke is gesteld, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een legaat is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent (artikel 4:117 lid 1 BW). Tenzij de erflater anders heeft bepaald komt het legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen (artikel 4:117 lid 2 BW). Indien de erflater niets heeft geregeld omtrent de opeisbaarheid van het legaat, dan is als hoofdregel het legaat opeisbaar bij het overlijden van de erflater (artikel 6:38 BW). Voor een legaat van een geldsom geldt dat deze als hoofdregel pas zes maanden na het overlijden van erflater opeisbaar wordt (artikel 4:125 lid 1 BW). Overschrijding van deze, of de in het testament genoemde, termijn leidt niet van rechtswege tot verzuim (artikel 4:125 lid 3 BW). Een legaat is een schuld van de nalatenschap (artikel 4:7 lid 1 onder h BW) en de legataris daarmee een schuldeiser van de nalatenschap. Schuldeisers van de nalatenschap kunnen hun vorderingen op de goederen van de nalatenschap verhalen (artikel 4:184 lid 1 BW). De erfgenamen zijn niet verplicht om de schuld uit hun eigen vermogen te voldoen (artikel 4:184 lid 2 BW) tenzij zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard (artikel 4:184 lid 2 onder a BW).
4.2.
Een legaat kan onder testamentair bewind zoals bedoeld in artikel 4:153 BW worden gesteld. Het gevolg hiervan is dat de legataris niet meer vrij over zijn legaat kan beschikken, de bevoegdheid tot beheer wordt hem ontnomen. De voorwaarden van het bewind, zoals bijvoorbeeld de ingangsdatum, duur en de te noemen bewindvoerder worden bepaald door de inhoud van het testament en de inhoud van afdeling 5.7 van boek 4 BW.
4.3.
Erflater heeft [naam 1] in artikel II van zijn testament een vordering toegekend van € 25.000,00. Deze bepaling wordt gekwalificeerd als een legaat, hetgeen ook niet door partijen is bestreden. Dit betekent dat [gedaagde] als enig erfgenaam verplicht is om deze vordering aan [naam 1] te voldoen. Omdat [gedaagde] de nalatenschap zuiver heeft aanvaard is hij verplicht om, indien de nalatenschap niet voldoende is, de schuld uit zijn eigen vermogen te voldoen. Het verweer van [gedaagde] leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
4.4.
De aard van het legaat verzet zich ertegen dat betalingen, op welke wijze dan ook, voorafgaande aan het overlijden van erflater kunnen worden gezien als nakoming van het legaat. Het legaat, zijnde toekenning van een vorderingsrecht door de erflater bij uiterste wilsbeschikking, ontstaat immers pas bij het overlijden van de erflater. Een legaat is ook geen vordering op de erflater maar een vordering op zijn nalatenschap. Van een nalatenschap is nog geen sprake voorafgaande aan het overlijden. Als de stelling van [gedaagde] al juist is dat [naam 1] zich zonder toestemming geld van erflater heeft toegeëigend voordat erflater was overleden, leidt dit er niet toe dat het legaat is komen te vervallen omdat het legaat al is uitbetaald. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat er sprake is van een onrechtmatige daad aan de zijde van [naam 1] waardoor erflater voor overlijden schade heeft opgelopen en dat [gedaagde] als opvolger onder algemene titel deze schade verrekend met het legaat, is dit niet als zodanig gesteld door [gedaagde] en kan dit ook niet uit het feitenrelaas worden geconcludeerd. Evenmin is er een vordering in reconventie ingesteld met deze strekking.
4.5.
De stelling van [gedaagde] dat erflater zijn testament heeft willen herroepen wordt tevens gepasseerd. De brief die [gedaagde] heeft overgelegd dateert van
voorhet opstellen van het laatste testament en kan alleen daarom al, los van de wettelijke vereisten voor het herroepen van een testament, niet tot herroepping van het laatste, geldende, testament leiden. Het standpunt van [gedaagde] dat de notaris het testament mogelijk niet goed heeft voorgelezen aan erflater wordt gepasseerd nu deze blote stelling niet is onderbouwd. De rechtbank acht het bovendien onwaarschijnlijk dat een complexe wilsbeschikking zoals het toekennen van een legaat dat onder testamentair bewind is gesteld, niet met erflater is besproken.
4.6.
Zoals reeds overwogen heeft [naam 1] pas recht op wettelijke rente over het legaat vanaf het moment van verzuim, niet vanaf het moment van overlijden van erflater. Ter zitting heeft [eiseres] gesteld dat de brief van 23 oktober 2019 heeft te gelden als een ingebrekestelling. De brief bevat echter geen aanmaning maar een verzoek van [eiseres] aan [gedaagde] om te reageren op zijn stellingen, het liefst binnen vijftien dagen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de discussie tussen partijen reeds uitgeput was en [gedaagde] door [naam 1] in gebreke werd gesteld. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
4.7.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat [eiseres] in de vordering tot betaling van de geldsom geen blijkt geeft van het testamentair bewind. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld dat de betaling geschiedt zonder de last van testamentair bewind wordt deze afgewezen nu [naam 1] op grond van het testament uitsluitend recht heeft op het legaat onder deze last. Al hetgeen [naam 1] immers uit deze vordering verkrijgt staat onder testamentair bewind. De vordering wordt daarom toegekend als verwoord in het dictum. Ter zitting is reeds met partijen besproken dat toekenning van de vordering op grond van de huidige situatie mogelijk de nodige problemen oplevert bij de praktische uitvoering omdat [gedaagde] tevens de testamentair bewindvoerder is. De beëindiging van de taak van [gedaagde] als testamentair bewindvoerder gaat echter deze procedure te buiten. Hiervoor dient [eiseres] een separate procedure te starten bij de kantonrechter. Ter zitting is eveneens gesproken over de praktische uitvoerbaarheid van de voorliggende vordering bij een toewijzend vonnis. Deze uitvoerbaarheid laat zich kennen in het afscheiden van het bedrag op een rekening waarover de testamentair bewindvoerder het beheer voert.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld op de wijze zoals hierna volgt, nu [eiseres] op basis van toevoeging procedeert. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht 83,00
- salaris advocaat
695,00(1,0 punt × tarief € 695,00)
Totaal € 778,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro) onder last van het testamentair bewind, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 5 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam 1] tot op heden begroot op € 778,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
ls/mk