In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde heeft genoten uit de verkoop van verduisterde goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde met de verkoop van deze goederen een bedrag van € 3.368,56 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dit bedrag is gebaseerd op de bevindingen van de politie en de verklaringen van de veroordeelde en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een hoger bedrag had gevorderd, aangepast en het geschatte voordeel vastgesteld op het lagere bedrag van € 3.368,56. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 43 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.