ECLI:NL:RBGEL:2020:4218

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
05/880303-18 ontneming
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit verduistering van goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde heeft genoten uit de verkoop van verduisterde goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde met de verkoop van deze goederen een bedrag van € 3.368,56 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dit bedrag is gebaseerd op de bevindingen van de politie en de verklaringen van de veroordeelde en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een hoger bedrag had gevorderd, aangepast en het geschatte voordeel vastgesteld op het lagere bedrag van € 3.368,56. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 43 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880303-18
Datum zittingen: 6 augustus 2020
Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Tegenspraak
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde](hierna: veroordeelde)
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: J. Zeegers, advocaat te Doetinchem.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit voordeel aanvankelijk gesteld op € 3.456,44. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van de politie, zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2018, pagina 365-367 van het dossier. Daarbij is uitgegaan van een gelijkwaardige verdeling van de opbrengst onder veroordeelde en veroordeelde [medeverdachte] .

2.De procedure

Ter terechtzitting van 6 augustus 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 6 augustus 2020 ter terechtzitting behandeld gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak tegen veroordeelde [medeverdachte] , parketnummer 05/880196-18. Veroordeelde en zijn raadsman zijn ter zitting verschenen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vordering ter zitting aangepast en gevorderd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde wordt bepaald op € 3.081,-. Ter zitting heeft de officier van justitie de berekening van het naar beneden bijgestelde voordeel uiteengezet. Daarbij is hij onder meer uitgegaan van de door veroordeelden verklaarde opbrengstverdeling, te weten 75 procent voor veroordeelde en 25 procent voor [medeverdachte] . Veroordeelde heeft, evenals [medeverdachte] , wederrechtelijk verkregen voordeel genoten uit de verkoop van goederen die hij heeft verduisterd bij logistiekbedrijf [naam 1] , aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel te matigen en vast te stellen op € 1.500,-. De raadsman heeft naar voren gebracht dat veroordeelde bij de politie heeft verklaard dat hij naar schatting zo’n € 2.000,- heeft verkregen uit de verkoop van de goederen. Uit de bankafschriften van veroordeelde(n) volgt weliswaar dat dit bedrag in werkelijkheid wat hoger ligt, maar de daadwerkelijke verzendkosten bedragen vermoedelijk meer dan de politie in haar berekening op het voordeel in mindering heeft gebracht, aldus de raadsman.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de vordering heeft de rechtbank acht geslagen op het vonnis dat de meervoudige kamer van deze rechtbank op 20 augustus 2020 heeft gewezen tegen veroordeelde. Veroordeelde is in dit vonnis veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd. Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een extreem grote hoeveelheid producten van onder meer [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , toebehorende aan logistiekbedrijf [naam 1] . De rechtbank stelt vast, op basis van het ter terechtzitting gehouden onderzoek, in samenhang met de inhoud van het procesdossier, het vonnis van 20 augustus 2020 en de daaraan ontleende bewijsmiddelen [1] , dat aannemelijk is dat veroordeelde met het door hem gepleegde strafbare feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Immers, veroordeelde heeft een deel van de door hem verduisterde goederen verkocht via Marktplaats en daaruit inkomsten verworven. Ook heeft hij inkomsten verkregen uit de goederen die [medeverdachte] heeft verkocht. [2]
Uit de stukken volgt dat bij veroordeelde een contant geldbedrag van in totaal € 3.368,56 is aangetroffen en in beslag is genomen. [3] Uit onderzoek blijkt dat zich tussen dit geldbedrag de bankbiljetten bevinden (totaal € 610,-), die de politie aan veroordeelde heeft betaald bij de twee pseudokopen die in het kader van de onderliggende strafzaak hebben plaatsgevonden. [4] Verder heeft [medeverdachte] bij de politie verklaard dat hij vijfenzeventig procent van alle verkopen die via zijn bankrekening liepen, contant heeft opgenomen en aan veroordeelde heeft betaald [5] , wat veroordeelde ter zitting heeft bevestigd. [6] Gezien het vorenstaande, gaat de rechtbank er vanuit dat bovenstaand bij veroordeelde aangetroffen geldbedrag geheel afkomstig is uit een strafbaar feit en dus moet worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gelezen in onderliggende samenhang met de onderliggende bankafschriften van veroordeelde, volgt dat het totale bedrag dat op de bankrekening van veroordeelde is bijgeboekt en direct is te relateren is aan de verkoop van bovenstaande goederen, € 631,45 bedraagt. Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, acht het rechtbank het niet ondenkbeeldig dat veroordeelde dit bedrag heeft opgenomen en dat dit al deel uitmaakt van het aangetroffen contant geldbedrag van € 3.368,56. Om dubbeltelling te voorkomen, zal de rechtbank het bedrag van € 631,45 verder buiten beschouwing laten. Concluderend, zal de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde bepalen op
€ 3.368,56.
De rechtbank stelt de betalingsverplichting eveneens vast op het bedrag van
€ 3.368,56.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
-stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 3.368,56 (drie duizend driehonderdachtenzestig euro en zesenvijftig cent);
-legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
-bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 43 (drieënveertig) dagen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.M.J.I. Baauw, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn
en mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2020.
Mr. Van Apeldoorn en mr. Klappe zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Landelijke Eenheid, afdeling Noord- Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2600-2018017338, gesloten op 15 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van [veroordeelde] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2020 en proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p. 220-221.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2018, PL2600-2018004986-42.
4.Proces-verbaal van bevindingen p. 366.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] p. 220-221.
6.Verklaring van [veroordeelde] , afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2020.