ECLI:NL:RBGEL:2020:4217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
05/880303-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd met schadevergoeding aan benadeelde partij

Op 20 augustus 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1995 en werkzaam als orderpicker, heeft in de periode van 1 november 2017 tot en met 12 februari 2018 opzettelijk goederen toegeëigend die toebehoorden aan zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, waarbij hij een aanzienlijke hoeveelheid producten heeft gestolen en verkocht via Marktplaats. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die in totaal € 3.417,- vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door zijn handelen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na het delict en het lage recidiverisico. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/880303-18
Datum uitspraak : 20 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. J. Zeegers, advocaat te Doetinchem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 12 februari 2018
te 's-Heerenberg, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer goederen,
te weten de goederen zoals beschreven in de aangehechte bijlage 1, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als employee (met orderpicking in zijn takenpakket), elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 12 februari 2018
te 's-Heerenberg, in elk geval in Nederland, een of meer goederen, te weten de goederen zoals beschreven in de aangehechte bijlage 1, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van aangifte p. 307-208;
- het proces-verbaal van bevindingen p. 351-360;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 augustus 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 november 2017 tot en met 12 februari 2018
te 's-Heerenberg, in elk geval in Nederland, opzettelijk
een of meer goederen,
te wetende goederen zoals beschreven in de aangehechte bijlage 1,
in elk geval enig goed,geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als employee (met orderpicking in zijn takenpakket), in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
[Bovenstaande aangehechte bijlage 1 bevindt zich onderaan het vonnis.]
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzet zich tegen de door de officier gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft aangevoerd dat verdachte kort na het feit vrijwillig hulp heeft gezocht bij [naam 1] , na veel inspanningen zijn leven weer op de rit heeft, een zo goed als blanco strafblad heeft, geen recidivegevaar aanwezig is en sprake is van aanzienlijk tijdsverloop.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en daarbij rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank onder meer betrokken:
- een uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 1 juli 2020;
- een reclasseringsadvies, gedateerd 17 maart 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstverband. In een paar maanden tijd heeft hij bij een vestiging van logistiekbedrijf [slachtoffer 1] , waar hij werkzaam was als orderpicker, zich een extreem grote hoeveelheid producten van merken als [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] toegeëigend. In de slaapkamer van verdachte heeft de politie in totaal twee pallets aan goederen aangetroffen. Verdachte had net een vast contract gekregen bij [slachtoffer 1] , toen hij met het delictgedrag begon. Met een vriend heeft verdachte de toegeëigende goederen verkocht via Marktplaats.
Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het door [slachtoffer 1] in hem gestelde vertrouwen. Ook heeft hij het bedrijf financiële schade toegebracht. Hij heeft zichzelf en een vriend verrijkt en geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor anderen. De rechtbank acht het handelen van verdachte schaamteloos en rekent hem dit sterk aan. Gelet op de aard, de omstandigheden en de omvang van het bewezenverklaarde, komt in beginsel alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan, gelet op het navolgende.
Na zijn aanhouding heeft verdachte uit eigen beweging hulp gezocht bij [naam 1] om inzicht te krijgen in zijn delictgedrag en om herhaling te voorkomen. Uit bovenstaand reclasseringsadvies volgt dat hij de behandeling bij [naam 1] positief heeft afgerond en op verschillende leefgebieden structuur en stabiliteit heeft aangebracht. Er is geen sprake meer van criminogene factoren en het recidiverisico wordt ingeschat als laag, aldus de reclassering.
Ter zitting heeft verdachte verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en blijk gegeven van zelfinzicht. Hij heeft zijn les geleerd. Verder heeft hij een nagenoeg blanco strafblad zodat hij wordt aangemerkt als een first offender. Daarnaast is sprake van tijdsverloop van twee en een half jaar sinds het bewezenverklaarde. Verdachte is sindsdien niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Hij heeft een nieuwe baan, begint binnenkort aan een bedrijfsopleiding en lijkt zijn leven op orde te hebben. Mede gelet op de relatief jonge leeftijd van verdachte, acht de rechtbank het in het belang van de verdachte en de samenleving dat deze positieve ontwikkeling niet wordt geblokkeerd of doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht het feit hierom niet minder ernstig. Alles afwegend, komt de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Gezien het tijdsverloop en het lage recidiverisico, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op twee jaren. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot de maximale taakstraf van 240 uur met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering. De straf van de rechtbank wijkt af van de strafeis van de officier omdat zij van oordeel is dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte daarin onvoldoende tot uitdrukking komen.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Gevorderd wordt een totaalbedrag aan materiële schade van
€ 15.089,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade bestaat uit kosten voor de inzet van synthetische DNA ten behoeve van de opsporing van de weggenomen goederen. Daarnaast is € 2.221,80 aan kosten voor rechtsbijstand over de periode tot en met 23 juli 2020 gevorderd, ter zitting vermeerderd met € 1.975,39 over de periode van 24 juli tot en met
6 augustus 2020, in totaal € 4.197,19.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat hij niet heeft kunnen achterhalen welke afspraken de politie met de benadeelde heeft gemaakt ten aanzien van de opsporing van de weggenomen goederen. Beoordeling van de door benadeelde gemaakte onderzoeks- en opsporingskosten is naar zijn mening daarom te complex voor deze procedure. Voor het overige refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de kosten voor de aanschaf van synthetische DNA (hierna: SDNA) voor toewijzing in aanmerking komen en dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De juridische advieskosten ten aanzien van de inzet van SDNA zijn volgens de raadsman te fors voor deze procedure. Voorts ontbreekt naar zijn mening de noodzaak voor advisering door een advocatenkantoor, nu de inzet van SDNA veeleer van forensische -, dan van juridische aard is. Bovendien heeft benadeelde zelf een juridisch adviseur in dienst. De gevorderde personeelskosten ten behoeve van opsporing en onderzoek zijn onvoldoende onderbouwd. Zo is niet inzichtelijk gemaakt of het personeel de betreffende werkzaamheden binnen of buiten reguliere werktijden heeft verricht, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De kosten voor de aanschaf van SDNA (met toebehoren) van € 1.417,- wijst de rechtbank volledig toe. De noodzaak voor juridische advisering over de inzet van SDNA acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, mede omdat uit de stukken volgt dat de Landelijke Eenheid benadeelde eerder al had geadviseerd over het nut en effectiviteit van de inzet van SDNA bij de opsporing. Dat benadeelde extra personeelskosten heeft gemaakt ten behoeve van onderzoek naar en opsporing van de weggenomen goederen, volgt afdoende uit het dossier. Dat zij hieraan in totaal 400 arbeidsuren heeft gespendeerd, zoals vermeld in de vordering, acht de rechtbank op basis van de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd. Zo is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre hierbij sprake is van overuren en dat de door de risk manager gedeclareerde uren buiten zijn normale werkzaamheden vallen. De rechtbank zal deze kosten daarom matigen tot een bedrag van € 2.000. Gezien het voorgaande bepaalt de rechtbank de totale materiële schade op (€ 1.417,- + € 2.000,- =) € 3.417,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de aangifte, te weten 6 februari 2020. De rechtbank zal benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hierboven beschreven, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken. Anders dan gevorderd, stelt de rechtbank de proceskosten vast overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Uitgaande van de hoogte van de vordering, te weten € 15.089,60, bepaalt de rechtbank de kosten op € 1.086,- (twee punten à € 543,-, waarvan één punt voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en één punt voor de behandeling ter zitting).

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 331 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
taakstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van € 3.417,-, (drie duizend vierhonderdzeventien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
6 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 veroordeelt veroordeelde tot betaling van de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.086,- (duizend honderdzesentachtig euro) en in
de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw, voorzitter, mr. C.J.M. van Apeldoorn, en
mr. B.F.M. Klappe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 augustus 2020.
Mr. Van Apeldoorn en mr. Klappe zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1 aangehecht aan de tenlastelegging en horende bij de bewezenverklaring

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Landelijke Eenheid, afdeling Noord- Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2600-2018017338, gesloten op 15 april 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.