ECLI:NL:RBGEL:2020:4216

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
05/054644-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair vrijgesproken van zware mishandeling en poging zware mishandeling, veroordeeld voor mishandeling met schadevergoeding voor benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, een militair, die werd beschuldigd van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 17 december 2017 in een café in Weert, waar de verdachte een klap zou hebben uitgedeeld aan het slachtoffer, wat zou hebben geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de zware mishandeling, maar stelde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling. De verdediging steunde dit standpunt.

De militaire kamer van de rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld door hem een klap te geven, maar dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,- of 5 dagen hechtenis bij gebreke van betaling.

Daarnaast was er een benadeelde partij die schadevergoeding eiste, maar de rechtbank verklaarde deze partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, met uitzondering van de reiskosten die wel voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank benadrukte dat het geweld dat de verdachte had gepleegd, bijdroeg aan de onveiligheid in de samenleving, maar dat er ook rekening werd gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat er veel tijd was verstreken sinds het incident.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/054644-18
Datum uitspraak : 17 augustus 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2017, te Weert, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvend) litteken op het voorhoofd, heeft toegebracht
door toen aldaar voornoemde [slachtoffer] met kracht, op/tegen het voorhoofd te slaan en/of te
stoten en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2017, te Weert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] , (met kracht) op/tegen het (voor)hoofd heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2017, te Weert, [slachtoffer] heeft mishandeld door toen aldaar die [slachtoffer] (met kracht) op/tegen het voorhoofd te slaan en/of te stoten en/of stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken op het voorhoofd ten
gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 17 december 2017 heeft er in café [naam] in Weert een confrontatie plaatsgevonden tussen de groep van aangever [slachtoffer] en de groep waartoe verdachte behoorde. [2] Verdachte heeft hierbij een klap uitgedeeld. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat wel bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een klap te geven, maar niet dat die klap zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Beoordeling door de militaire kamer
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij eenmaal geslagen heeft om uit de situatie in het café weg te komen. Hij weet niet meer zeker of hij aangever geraakt heeft. Verschillende getuigen uit de groep van aangever hebben echter verklaard dat de klap van verdachte aangever [slachtoffer] op zijn hoofd heeft geraakt. [4] De militaire kamer is derhalve van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte aangever op zijn hoofd heeft geslagen.
Evenals de officier van justitie en de verdediging heeft de militaire kamer, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet de overtuiging dat verdachte aangever met een glas geslagen heeft. Voorts acht de militaire kamer niet aannemelijk dat het letsel van aangever, te weten een 3 tot 4 centimeter lange snijwond op het voorhoofd, is veroorzaakt door de enkele klap die verdachte heeft gegeven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat dergelijke snijverwondingen eerder door glasscherven of andere scherpe voorwerpen worden veroorzaakt dan door een klap of stomp. Uit de inhoud van het procesdossier komt naar voren dat niemand heeft gezien dat verdachte een glas in zijn hand had, terwijl tijdens een getuigenverhoor bij de rechter-commissaris wel is verklaard dat een ander dan verdachte met een glas heeft gegooid.
De militaire kamer is derhalve van oordeel dat zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kan worden, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is dat het letsel op het voorhoofd van aangever is toegebracht door de verdachte. De militaire kamer is van oordeel dat het meer subsidiair ten laste gelegde feit – met uitzondering van het zwaar lichamelijk letsel als strafverzwarend gevolg – wel bewezen kan worden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 december 2017, te Weert, [slachtoffer] heeft mishandeld door toen aldaar die [slachtoffer]
(met kracht)op/tegen het voorhoofd te slaan
en/of te stoten en/of stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken op het voorhoofd ten
gevolge heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van 400 euro, te vervangen door 8 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 juli 2020.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer in zijn gezicht geslagen. Dit soort uitgaansgeweld leidt tot overlast en tot onrust en gevoelens van onveiligheid zowel bij de slachtoffers als in de samenleving als geheel. Dat verdachte hieraan heeft bijgedragen, rekent de militaire kamer hem aan, nu juist van een militair, gelet op zijn opleiding en ervaring met geweldsbeheersing, een andere en de-escalerende benadering verwacht mag worden.
Anderzijds heeft de militaire kamer acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat er veel tijd verstreken is tussen het feit en het onderzoek ter terechtzitting. De militaire kamer heeft bovendien aansluiting gezocht bij de (geldboete-) straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. Aldus komt de militaire kamer tot een iets lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.691,61, bestaande uit € 191,61 wegens materiële schade en € 1.500,- wegens immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, met uitzondering van het deel van diens vordering dat ziet op de reiskosten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden afgewezen. Dat geldt volgens de raadsvrouw, onder verwijzing naar artikel 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ook voor de reiskosten vanwege het feit dat de aanwezigheid van de benadeelde partij ter terechtzitting niet noodzakelijk is, gelet op de aanwezigheid van zijn advocaat.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is – zoals hierboven reeds overwogen – van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de snee in de hoofdhuid van benadeelde partij [slachtoffer] door de klap van verdachte is veroorzaakt. Hierdoor bestaat er zowel voor de immateriële schade als voor de gederfde inkomsten onvoldoende nauw verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij is ten aanzien van deze onderdelen van de vordering derhalve niet-ontvankelijk.
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor een bedrag van € 61,36 merkt de militaire kamer aan als proceskosten. Deze kosten komen naar het oordeel van de militaire kamer wel voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij een te rechtvaardigen belang had om in eigen persoon ter terechtzitting van de militaire kamer zijn verwondingen te kunnen tonen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:

spreekt verdachte vrijvan het onder primair en subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen
hechtenis;
De beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
 veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op € 61,36 alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. R.M.H Pennings, rechters, en
Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2020.
Zijnde Kolonel mr. C.E.W. van de Sande
buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Brabant-Noord/Limburg-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YN/17-004354, gesloten op 23 februari 2018 en PL2 7YN/17-109755, gesloten op 14 januari 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 39-40; proces-verbaal verhoor verdachte, p. 59.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 17 augustus 2020.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 33; proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 35; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 37.